Overwegingen
1. Bij brief van 4 december 2014 heeft waarnemer verweerder namens eiser verzocht om toezending van alle documenten aangaande de bestuurlijke aangelegenheid betreffende de mulderbeschikking of het transactievoorstel met het nummer [nummer politieregistratie] en met kenmerk administratie 319 betreffende kenteken [kenteken] Waarnemer heeft in elk geval verzocht:
-de voor- en achterkant van de aankondiging van de beschikking / het mini-pv en vergelijkbare documenten, aanvullende processen-verbaal, situatieschetsen, sepotmededeling en andere zaakbescheiden, alles inclusief bijlagen;
-de foto’s en andere beeldopnames van de overtreding;
-de akte(n) van aanstelling van de betrokken medewerker(s) alsmede eventuele wijzigingsbesluiten;
-de akte van beëdiging van de betrokken medewerker(s), zijnde de akte van eed of belofte, als bedoeld in artikel 9 BARP of vergelijkbare toepasselijke bepalingen;
-de actuele akte van opsporingsbevoegdheid en
-scholingsdocumenten van de betrokken medewerkers voor het verrichten van de werkzaamheden die tot deze boete hebben geleid.
Waarnemer heeft het verzoek in de aanhef en in het slot geduid als Wob-verzoek. Waarnemer heeft voorts verzocht een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Waarnemer heeft de mulderbeschikking met het verzoek meegezonden.
2. Bij brief van 15 december 2014 heeft verweerder op het verzoek van
4 december 2014 gereageerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet als Wob-verzoek is te duiden. Verweerder vat het verzoek op als een verzoek dat grondslag vindt in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Omdat het verzoek volgens verweerder geen Wob-verzoek betreft, is het verzoek geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb en hoeft hij daarom op dat verzoek geen besluit te nemen. Verweerder geeft daarbij aan de gevraagde informatie conform het verzoek digitaal aan waarnemer te verstrekken.
3. Bij brief van 16 december 2014 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 15 december 2014. Gemachtigde betwist dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Bovendien heeft verweerder volgens gemachtigde ten onrechte de aanstellingsbesluiten van de verbalisant geweigerd. Eiser is het voorts met het besluit niet eens, omdat het geen enkele inhoud heeft wat betreft de inhoud van het verzoek. Voor zover de brief van 15 december 2014 niet als een besluit kan worden opgevat, heeft gemachtigde verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van
4 december 2014. Gemachtigde heeft in de brief aangegeven dat indien het niet mogelijk is om telefonisch te worden gehoord, van haar zijde geen behoefte is voor een hoorzitting en telefonisch contact.
4. Bij brief van 9 februari 2015 heeft verweerder gereageerd op de ingebrekestelling in de brief van 16 december 2014. Verweerder heeft in de brief aangegeven dat de ingebrekestelling niet als een ingebrekestelling kan dienen omdat artikel 4:17 van de Awb alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag en dat van een aanvraag geen sprake is.
5. Bij brief van 11 februari 2015 heeft gemachtigde verweerder andermaal in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van
4 december 2014. Daarbij heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 9 februari 2014.
6. Bij brief van 4 maart 2015 heeft verweerder gereageerd op de ingebrekestelling van 11 februari 2015.
7. Bij besluit van 10 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van 16 december 2014 en het bezwaar van 11 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
8. Bij brief van 11 maart 2015 heeft gemachtigde verweerder voor de derde keer in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van
4 december 2014. Voor het geval de brief van verweerder van 4 maart 2015 een dwangsombesluit inhoudt, heeft gemachtigde tevens bezwaar gemaakt tegen deze brief.
9. Bij brief van 2 april 2015 heeft verweerder gereageerd op de derde ingebrekestelling en het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 maart 2015.
10. Op 7 april 2015 heeft gemachtigde de onderhavige beroepen ingesteld. Gemachtigde heeft in het beroepschrift -kort weergegeven- aangegeven dat het verzoek van
4 december 2014 een Wob-verzoek is, dat verweerder derhalve in gebreke kon worden gesteld, een dwangsom verschuldigd is en dat verweerder ten onrechte de aanstellingsbesluiten van de verbalisant niet heeft verstrekt.
11. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de gevraagde aanstellingsbesluiten per abuis niet aan eiser zijn verstrekt en dat verweerder dat met het verweerschrift alsnog doet.
12. In reactie op het verweerschrift heeft gemachtigde bij brief van 21 mei 2015 nog aangegeven dat niet alle aanstellingsbesluiten zijn verstrekt.
13. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW), kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat na te noemen feiten en omstandigheden in samenhang bezien grond geven om te concluderen dat in dit geval sprake is van misbruik van recht. Waarnemer heeft tweemaal eerder, op 13 maart 2014 en 15 december 2014, om dezelfde documenten gevraagd en toen alle beschikbare documenten gekregen. Waarnemer zou moeten weten dat er maar één aanstellingsbesluit is, omdat bij de gemeente van verweerder maar één buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst is. Waarnemer kon ter zitting van 24 juni 2015 niet aangeven welk document hij nog miste. Gemachtigde heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat als telefonisch horen niet mogelijk is geen behoeft bestaat aan een hoorzitting of verder telefonisch contact. Waarnemer had als professionele rechtsbijstandverlener kunnen weten dat hij de documenten waarom hij heeft verzocht op grond van artikel 7:18 van de Awb had kunnen verkrijgen, maar heeft er bewust voor gekozen om de documenten met toepassing van de Wob op te vragen. Verweerder blijft er evenwel bij dat het verzoek niet als Wob-verzoek is te duiden en dat de omvang van het verzoek onduidelijk is.
Verweerder heeft verder naar de website van de rechtspraktijk van waarnemer gewezen en meer in het bijzonder naar de verrekening van de kosten voor het aanvechten van een boete met een vergoeding van de overheid, waarmee volgens verweerder wordt gedoeld op proceskosten en dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van besluiten. Verweerder heeft daarbij gewezen op de reputatie van waarnemer en verwezen naar artikelen op internet en de uitspraak van de wrakingskamer van 13 februari 2015. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat kritische vragen van de rechter om te komen tot de kern van het geschil niet of niet afdoende zijn beantwoord, maar een wrakingsverzoek tot gevolg hadden, dat nadien weer is ingetrokken. Volgens verweerder had de gang naar de rechter niet hoeven te worden gemaakt, is de zaak onnodig gejuridificeerd en had met een simpel telefoontje kunnen worden volstaan om de zaak af te handelen.
15. Ingevolge de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135)), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Ingevolge vaste rechtspraak (zie onder meer uitspraak van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:426)), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. 16. Waarnemer heeft betoogd dat het standpunt van verweerder tardief is en buiten beschouwing moet blijven. Omdat gemachtigde de gelegenheid heeft gekregen schriftelijk te reageren op het standpunt van verweerder en de zaken nadien nog een keer op zitting zijn gepland, heeft eiser voldoende gelegenheid gehad tegen dat standpunt in te brengen wat hij daartegen wilde inbrengen. Eiser is dan ook niet in zijn verdediging geschaad door de handelwijze van verweerder. De rechtbank ziet dan ook geen reden het standpunt van verweerder buiten beschouwing te laten.
17. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het verzoek van
4 december 2014 geen Wob-verzoek is niet. Uit het verzoek, noch anderszins, blijkt dat het verzoek is op te vatten is als een verzoek op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. De keuze voor de Wob is een bewuste keuze geweest, zo heeft de waarnemer ter zitting aangegeven, omdat niet alle gevraagde documenten zaakgegevens zijn en dus op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb op te vragen zijn. Het verzoek van 4 december 2014 is dan ook een Wob-verzoek. De rechtbank overweegt verder als volgt.
18. De gemachtigde heeft in het beroepschrift aangegeven dat de documenten niet alleen zijn verzocht ten behoeve van het administratief beroep, maar ook overigens ter kennisneming van de gevraagde informatie en dus ook als er geen beroep wordt ingesteld of voortgezet. Waarnemer heeft ter zitting van 10 februari 2016 aangegeven dat hij documenten als de gevraagde documenten nodig heeft om een opgelegde boete te kunnen aanvechten als dat nodig is. Waarnemer heeft de aanstellingsbesluiten nodig om te kunnen controleren of een ambtenaar nog aangesteld is en dus een boete mag uitschrijven. Waarnemer geeft aan dat een verkeersboete kan worden aangevochten en dat dat in dit geval ook is gebeurd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de documenten niet in algemene zin heeft opgevraagd. Hij heeft geprocedeerd om de ontbrekende aanstellingsbesluiten alsnog te verkrijgen. Waarnemer heeft geen plausibele verklaring kunnen geven voor het feit dat hij al voor het indienen van het Wob-verzoek over de aanstellingsbesluiten beschikte en desondanks wederom op grond van de Wob daarnaar gevraagd heeft.
19. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het samenstel van feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend. Zij leidt uit hetgeen in rechtsoverweging 17 is weergegeven af dat in dit geval de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen is gebruikt met kennelijk geen ander doel dan procedures te genereren om ten laste van de overheid geldsommen te kunnen incasseren.
Allereerst acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde, die voor eiser geprocedeerd heeft nadat waarnemer het Wob-verzoek voor eiser heeft ingediend, kennelijk niet weet dat de documenten louter zijn opgevraagd ten behoeve van het administratief beroep.
Voorts en in het bijzonder acht de rechtbank van belang dat waarnemer over de aanstellingsbesluiten, die waarnemer in dat verband nog nodig had en reden zijn geweest om te procederen, al beschikte vóórdat hij het Wob-verzoek heeft ingediend. Uit de documenten die verweerder bij brief van 15 december 2014 aan waarnemer heeft verstrekt, blijkt dat de bekeuring is uitgeschreven door [naam ambtenaar] ). Uit de documenten die verweerder met betrekking tot een eerder verzoek heeft overgelegd blijkt dat verweerder op 20 maart 2014 aan waarnemer een afschrift heeft verstrekt van het besluit van 26 maart 1996 waarbij genoemde [naam ambtenaar] in tijdelijke dienst is genomen bij de gemeente van verweerder als ambtenaar in algemene dienst en een afschrift van de akte van aanstelling van 8 juli 2008 waaruit blijkt dat genoemde [naam ambtenaar] is aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar ter zake de in het besluit genoemde bepalingen. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat de aanstellingsbesluiten zijn gevraagd om te kunnen controleren of de verbalisant die de boete heeft uitgeschreven daartoe bevoegd is, omdat uit de aanstellingsbesluiten niet blijkt dat de betreffende verbalisant nog in dienst bij verweerder is. Voor zover waarnemer met zijn betoog, dat hij in drie zaken om dezelfde documenten over dezelfde ambtenaar heeft gevraagd, dat alle zaken binnen een maand zijn afgehandeld en één zaak van latere datum is, heeft willen aangeven dat hij de documenten niet al had, gaat dat betoog niet op, reeds omdat waarnemer niet heeft betwist de documenten ook al op 20 maart 2014 te hebben ontvangen.
De omstandigheid dat waarnemer er niet van op de hoogte is dat bij de gemeente van verweerder maar één buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst is, geeft voorts geen genoegzame verklaring voor het feit dat geprocedeerd is om de aanstellingsbesluiten te verkrijgen. Het ging waarnemer in het kader van de boeteprocedure immers specifiek nog om de aanstellingsbesluiten betreffende de verbalisant die de bekeuring heeft uitgeschreven en over deze documenten beschikte hij al.
De rechtbank acht in dit verband verder nog van belang dat waarnemer ter zitting van
24 juni 2015 niet kon aangeven welk document of welke documenten hij nog miste. De omstandigheid dat hij slechts waarnam voor gemachtigde acht de rechtbank onvoldoende verklaring hiervoor, nu blijkt dat waarnemer zelf het Wob-verzoek voor eiser heeft ingediend en ook overigens uit het procesdossier blijkt dat hij verder nog bemoeienis heeft gehad met de onderhavige zaken. De complexheid van de zaken is dat ook niet, omdat de ingewikkeldheid van een zaak toch niet maakt dat uit het oog wordt verloren wat de reden is geweest om te procederen. De omstandigheid dat waarnemer zich tijdens de zitting van
24 juni 2015 niet helemaal lekker zou hebben gevoeld, zoals hij later in de procedure heeft aangegeven, en daardoor geïrriteerd is geraakt door de vraag van de rechtbank naar welke informatie nog ontbreekt, met als gevolg de wraking, is dat ook niet. Aangenomen mag worden dat ook in geval van irritatie het onderwerp van het proces kan worden aangegeven.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat ofschoon de behoefte om op bezwaar te worden gehoord per bezwaar kan verschillen, aan die behoefte geen inhoudelijke motieven ten grondslag kunnen liggen indien ze alleen bestaat als de mogelijkheid tot telefonisch horen wordt gegeven. Dat in zaken als deze doorgaans aan een bezwaarschrift weinig tot niets toe te voegen is en waarnemer en zijn medewerkers gelet op de tijd en de kosten die een hoorzitting ter plaatse met zich brengt veelal hiervan geen gebruik maken, acht de rechtbank onvoldoende om te verklaren dat horen alleen nodig is als dat telefonisch kan.
Tot slot is van belang dat waarnemer en gemachtigde zelf baat hebben bij het voeren van zoveel mogelijk procedures, omdat zij handelen op basis van no cure no pay en dus rechtstreeks gebaat zijn bij het verbeuren van dwangsommen door verweerder aan eiser en bij een veroordeling van verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser. Dat toegestaan is om op basis van no cure no pay te handelen, laat het voorgaande onverlet. Dat waarnemer heeft gemeend verschillende juridische wegen te moeten bewandelen, omdat hij niet zeker wist welke de juiste was en dat verweerder nog maar eens in gebreke werd gesteld voor het geval de eerdere ingebrekestelling vroegtijdig was, alsmede uit vrees om beroep in te stellen terwijl de ingebrekestelling prematuur is, kan geen verklaring zijn voor het handelen van waarnemer en gemachtigde. Zij hadden immers niet hoeven te procederen over de aanstellingsbesluiten, omdat hierover al werd beschikt.
20. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Waarnemer en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om de beroepen die hieruit zijn voortgevloeid in te stellen, omdat deze bevoegdheid niet los kan worden gezien van het gebruik van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.