ECLI:NL:RBLIM:2016:3535

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
4906171 AZ VERZ 16-96
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning transitievergoeding in verband met verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de werkgever, Brabantia International B.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer heeft zich verweerd tegen dit verzoek en een tegenverzoek ingediend voor een billijke vergoeding en correcte afrekening van haar arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter heeft op 25 april 2016 uitspraak gedaan. De werknemer was sinds 1 januari 2003 in dienst bij Brabantia en had de functie van Assistent HFA SSC. Door een interne reorganisatie was zij per 1 maart 2015 gedetacheerd bij Brabantia S&L Belgium N.V. De werknemer meldde zich ziek in oktober 2015 en de bedrijfsarts oordeelde dat zij arbeidsgeschikt was, maar dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie met haar leidinggevende. De kantonrechter oordeelde dat er geen opzegverbod gold en dat de werkgever voldoende had aangetoond dat de arbeidsrelatie verstoord was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 augustus 2016, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 17.832,00. De kantonrechter wees ook de verzoeken van de werknemer tot een billijke vergoeding en correcte afrekening af, maar gaf wel opdracht tot het verstrekken van een positief getuigschrift. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Sectie Kanton - locatie Roermond
Zaaknr./rolnr.: 4906171 AZ VERZ 16-96
4958374 AZ VERZ 16-139
4958437 AZ VERZ 16-140
Uitspraakdatum: 25 april 2016
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRABANTIA INTERNATIONAL B.V.,
statutair gevestigd te 5555 XK Valkenswaard aan De Haak 14,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: Brabantia
gemachtigde: mr. S.P.G. van den Hazelkamp,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] aan de [adres verweerder] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P.W.A.M. van Roy.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Brabantia heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 11 april 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog producties toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedag verweerder] 1973, is op 1 januari 2003 in dienst getreden bij Brabantia. De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van Assistent HFA SSC (assistent hoofd administratie), met een salaris van € 3.248,11 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten op basis van een 40-urige werkweek.
2.2.
[verweerder] is lid van de ondernemingsraad.
2.3.
Begin 2015 heeft Brabantia de afdelingen boekhouding van Nederland en België in België samengevoegd. Als gevolg van deze interne reorganisatie is [verweerder] per 1 maart 2015 tewerkgesteld (gedetacheerd) bij Brabantia S&L Belgium N.V. te Overpelt.
2.4.
Op 15 juli 2015 heeft er, op initiatief van [verweerder] , een vertrouwelijk gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de HR Manager van Brabantia, mevrouw [X] . [verweerder] uit in dat gesprek haar bezorgdheid over haar beleving in de Belgische werkomgeving. Afgesproken wordt dat [X] geen actie onderneemt.
2.5.
[verweerder] meldt zich op 8 oktober 2015 ziek met griepklachten, die later spanningsklachten blijken te zijn.
2.6.
De bedrijfsarts oordeelt op 27 oktober 2015 dat [verweerder] volledig arbeidsgeschikt is. Daarnaast concludeert hij dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding met haar leidinggevende.
2.7.
Partijen zijn op 30 november 2015 een mediationtraject gestart. Bij brief van 26 februari 2016 werd de mediation door de mediator gestaakt.
2.8.
[verweerder] meldt zich op 6 maart 2016 ziek. Op 9 maart 2016 oordeelt de bedrijfsarts [verweerder] arbeidsgeschikt. Tevens maakt de bedrijfsarts melding van een verstoorde verhouding als gevolg waarvan [verweerder] fysieke en mentale klachten ervaart.

3.Het verzoek

3.1.
Brabantia verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW en/of artikel 7:669 lid 3 sub h BW, onder toekenning van de transitievergoeding ad € 17.832,00 bruto.
3.2.
Aan dit verzoek legt Brabantia ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding/ overige omstandigheden die zodanig zijn dat van Brabantia redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft Brabantia naar voren gebracht dat zij alles in het werk heeft gesteld om de ontstane situatie op te lossen, doch dat dit niet is gelukt. Binnen Brabantia is er geen mogelijkheid om [verweerder] te herplaatsen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] stelt zich allereerst op het standpunt dat Brabantia niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu namelijk een tweetal opzegverboden gelden; wegens ziekte en wegens lidmaatschap van de ondernemingsraad.
4.2.
[verweerder] verweert zich vervolgens tegen het verzoek en stelt, primair, dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen haar en Brabantia. Het karakter van het management in de persoon van de heer [Y] ligt niet op één lijn met dat van [verweerder] , maar dat betekent niet dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Evenmin is sprake van andere omstandigheden die zodanig zijn dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. [verweerder] blijft graag in dienst bij Brabantia, echter zij wil niet langer samenwerken met de heer [Y] .
4.3.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] , bij wijze van tegenverzoek, om toekenning van een billijke vergoeding van
€ 45.000,00. Brabantia heeft daartegen verweer gevoerd.
4.4.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [verweerder] (ook) verzocht om correcte afrekening en uitbetaling te bepalen, waaronder begrepen vakantiedagen, vakantietoeslag, winstuitkering/bonus, loon, pensioen en overige emolumenten. Brabantia heeft daartegen geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
ontvankelijkheid
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod. De bedrijfsarts heeft immers (herhaaldelijk) geoordeeld dat [verweerder] arbeidsgeschikt is, doch dat sprake is van een verstoorde relatie. Hoewel [verweerder] een deskundigenoordeel heeft aangevraagd is gesteld noch gebleken wat hierin geoordeeld is. Het oordeel van de bedrijfsarts is thans niet weerlegd en in deze procedure dient derhalve te worden uitgegaan van de arbeidsgeschiktheid van [verweerder] en daarmee de ontvankelijkheid van Brabantia.
5.3.
[verweerder] beroept zich daarnaast op een opzegverbod in verband met haar lidmaatschap van de ondernemingsraad. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met het lidmaatschap van de ondernemingsraad van [verweerder] . Het verzoek is immers gebaseerd op een verstoorde arbeidsrelatie en dat staat los van het lidmaatschap van de ondernemingsraad.
inhoudelijk
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.5.
Brabantia voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Brabantia in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [verweerder] niet door één deur kan met haar leidinggevende, de heer [Y] . [verweerder] wíl ook niet meer samenwerken met [Y] . Uit de verklaringen ter zitting leidt de kantonrechter verder af dat Brabantia vanaf de ziekmelding van [verweerder] in oktober 2015 zich volledig heeft ingespannen om de samenwerking tussen [Y] en [verweerder] te verbeteren en/of te herstellen. Er zijn diverse gesprekken gevoerd, er heeft mediation plaatsgevonden en de herplaatsingsmogelijkheden van [verweerder] zijn onderzocht. Alle inspanningen, van beide partijen, zijn echter zonder het gewenste resultaat gebleven. Er is immers (nog steeds) sprake van een verstoorde arbeidsrelatie tussen [verweerder] en haar leidinggevende, zonder dat daarvan in overwegende mate aan één van partijen een verwijt kan worden gemaakt.
5.6.
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn nog in de rede ligt. Daarbij is het volgende van belang.
Brabantia heeft uitvoerig besproken welke functies voor [verweerder] passend zijn, terwijl zij daarnaast aangeeft dat er op dit moment, en kort daaraan voorafgaand, geen vacatures zijn (geweest) voor die functies. Van het tegendeel is ook niet gebleken.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Brabantia zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.8.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat Brabantia aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van Brabantia is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding van € 17.832,00. Brabantia zal daarom, zoals ook door haar is verzocht, worden veroordeeld tot betaling daarvan.
5.9.
Nu aan de ontbinding geen andere vergoeding dan de transitievergoeding wordt verbonden, hoeft Brabantia geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
in de zaak van de tegenverzoeken
5.10.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Brabantia. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
Brabantia erkent dat de heer [Y] op 1 juli 2015 zijn zelfbeheersing heeft verloren en van woede tegen een kast heeft geslagen. Hoewel Brabantia zulk gedrag afkeurt stelt zij dat deze uitbarsting niet gericht was tegen [verweerder] . Deze stelling wordt niet door [verweerder] betwist. [verweerder] stelt verder dat de heer [Y] ongepast en onbehoorlijk gedrag richting haar toonde. [verweerder] onderbouwt haar stelling echter niet en kan ook geen concrete voorbeelden geven, zelfs niet na daartoe gevraagd te zijn ter mondelinge behandeling. Gelet op de betwisting door Brabantia had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [verweerder] gelegen haar stellingen dienaangaande te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van verklaringen van (directe) collega’s. Dit heeft zij niet gedaan. [verweerder] heeft dan ook niet voldaan aan haar stelplicht en de kantonrechter komt daarom niet toe aan nader onderzoek in de vorm van bewijslevering.
5.11.
[verweerder] heeft een verzoek gedaan om Brabantia te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Dit verzoek behoeft niet te worden behandeld, omdat daarop al is beslist in de zaak van het verzoek.
5.12.
[verweerder] heeft (verder) verzocht om correcte afrekening en uitbetaling te bepalen, waaronder begrepen vakantiedagen, vakantietoeslag, winstuitkering/bonus, loon, pensioen en overige emolumenten. Daarnaast verzoekt [verweerder] te bepalen dat Brabantia een positief getuigschrift aan [verweerder] dient te verstrekken.
5.13.
De kantonrechter overweegt dat die vorderingen door [verweerder] op grond van artikel 7:686a lid 3 BW kunnen worden ingediend in deze verzoekschriftprocedure, omdat het gaat om vorderingen die voldoende verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.14.
Tegen deze vorderingen is door Brabantia geen verweer gevoerd. De vordering komen de kantonrechter verder niet onrechtmatig en/of ongegrond voor, zodat deze worden toegewezen.
in de zaak van het verzoek en de tegenverzoeken
5.15.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek,
zaaknummer 4906171 AZ VERZ 16-96
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2016;
6.2.
veroordeelt Brabantia om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 17.832,00;
in de zaak van de tegenverzoeken,
zaaknummers 4958374 AZ VERZ 16-139 en 4958437 AZ VERZ 16-140
6.3.
veroordeelt Brabantia tot correcte afrekening en uitbetaling, waaronder begrepen vakantiedagen, vakantietoeslag, winstuitkering/bonus, loon, pensioen en overige emolumenten;
6.4.
veroordeelt Brabantia tot afgifte aan [verweerder] van een positief getuigschrift;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak van het verzoek en de tegenverzoeken
6.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter en op 25 april 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
type: ksf
coll: