3.3.2Het bewijs/aanwijzingen
In de Rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 mei 2015 wordt het voordeel van [verdachte] berekend aan de hand van een tiental aangiften tegen hem. De rechtbank zal bij haar beoordeling dezelfde structuur hanteren. De aangiften genummerd als zaken 2, 3, 4, 6 en 9 zien op de vijf feiten waarvoor [verdachte] bij vonnis van
30 september 2014 is veroordeeld. De overige aangiften zien op soortgelijke strafbare feiten, waaromtrent volgens de officier van justitie voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat sinds 2004 in verschillende landen in Europa een internationale bende actief is geweest die ripdeals pleegde dan wel personen oplichtte. Voor het gemak zal hierna telkens worden gesproken van ‘ripdeals’. In 2005 werd duidelijk dat de bende hoofdzakelijk vanuit Wenen in Oostenrijk opereerde en dat de daadwerkelijke ripdeals veelal in Nederland en in Italië plaatsvonden.
Uit de verhoren ter terechtzitting in de rechtbank te Wenen komt naar voren dat diverse medeverdachten hebben verklaard dat de man die zich [persoon 1] noemde de leider van de groep was. Hij was degene die aanwijzingen gaf, die de bende faciliteerde en de buit verdeelde.
De inmiddels voor ripdeals veroordeelde [medeverdachte 1] heeft bij de behandeling van zijn strafzaak in Wenen verklaard dat de man die zich [persoon 1] noemde het grote brein en de leider was van de ripdealbende. [persoon 1] was bij de ripdeals telkens op de achtergrond aanwezig en wachtte tot de zaak afgewikkeld was. Nadat de zaak was afgerond verdeelde [persoon 1] het geld. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij 10% tot 12% van de hoofdsom van [persoon 1] ontving.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is geschonden, nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het aan de verdediging toekomende recht op ondervraging van de getuigen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] ,
[slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] . De verklaringen van deze getuigen kunnen daarom, naar het oordeel van de raadsman, niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank heeft eerder al geoordeeld en is ook thans van oordeel dat (andermaal) onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van de door de raadsman verzochte getuigen van belang zou zijn voor de in het kader van de ontnemingsprocedure te beantwoorden vraag. Die vraag luidt of het voldoende aannemelijk is geworden dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden of andere strafbare feiten. Evenmin is aannemelijk geworden dat het horen van deze getuigen anderszins in het belang van de verdediging zou zijn in de context van deze te beantwoorden vraag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de getuigen, onafhankelijk van elkaar, een zakelijk gelijkluidende verklaring over de rol van [verdachte] hebben afgelegd. Van een schending van het ondervragingsrecht is derhalve geen sprake. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak geoordeeld dat [verdachte] zich valselijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als [persoon 1] en [persoon 3] . Tevens heeft de rechtbank in de onderliggende strafzaak geconcludeerd dat [verdachte] degene is die zich heeft voorgedaan als [persoon 2] .
Het voorgaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat ook in de andere door de officier van justitie in zijn berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen zaken voldoende aanwijzingen zijn, dat [verdachte] uit deze soortgelijk aan de zaken waarvoor de veroordeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden, voordeel heeft genoten. Ter verduidelijking passeren alle zaken hierna nog een keer de revue.
Zaak 1: [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in 2004 via een persoon genaamd [naam 1] in contact kwam met een persoon die zich uitgaf als zijnde [persoon 1] . Deze [persoon 1] gaf aan als tussenpersoon te fungeren. Uiteindelijk leidden de besprekingen tot een afspraak op 24 juni 2004 te Amsterdam. Hierbij zou door aangever een contante geldsom ter hoogte van
€ 30.000,00gedeponeerd worden bij een notaris. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de notaris zou plaatsvinden, belde [persoon 1] met aangever met de mededeling dat iemand anders aangever naar de notaris zou brengen. Nadat aangever de tas met € 30.000,00 aan een persoon genaamd [naam 2] had overhandigd, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de echtheid van het geld te testen, sprong [naam 2] in een auto en reed hard weg. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg.
Bij de zaken 1 en 7 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 1 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 1 en 7, de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 1 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 30.000,00.
Zaak 2: [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op een bepaald moment in contact kwam met [persoon 1] . Deze was geïnteresseerd om drie woningen van hem te kopen. Alvorens tot de koop over te gaan, bedong [persoon 1] dat aangever € 50.000,00 in contanten zou wisselen voor 100.000,00 Engelse ponden. Daartoe werd een afspraak in een hotel gemaakt. Toen aangever in het hotel aankwam, belde [persoon 1] dat hij door een file verlaat was, maar dat een zakenpartner reeds aanwezig was om de deal alvast te beklinken. Eenmaal in het restaurant kwam aangever in contact met deze zakenpartner. Deze laatste verzocht om het geld te mogen testen en daarop verliet aangever met de zakenpartner van [persoon 1] het hotel. Op de parkeerplaats liep de zakenpartner naar een auto. Toen aangever zijn geld wilde laten zien en daartoe zijn tas op de bijrijdersstoel zette, griste de bestuurder van de auto het geld uit de tas en gingen de bestuurder en de zakenpartner er vandoor. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 2 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 2 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 50.000,00.
Zaak 3: [slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 3] heeft het volgende verklaard. Eind september 2004 bood hij zijn woning op internet te koop aan. Vervolgens nam een persoon genaamd [persoon 1] contact met hem op. Hij was geïnteresseerd in de woning en aangever sprak met hem af in Maastricht. De koop werd overeengekomen. In de tussentijd werd door aangever en [persoon 1] overeengekomen dat aangever de woning na de verkoop voor een bepaalde periode zou huren tegen de contante huurprijs van € 25,000,00. Bij de afspraak op 21 juli 2005 had aangever dit bedrag bij zich. Bij aankomst in het afgesproken hotel belde [persoon 1] dat hij verlaat was en dat aangever alvast kon onderhandelen met de in het hotel aanwezige financieel adviseur van [persoon 1] . De persoon die zich uitgaf voor financieel adviseur van [persoon 1] vroeg of hij het geld mocht testen. Aangever stemde daarmee in, waarop deze persoon met medeneming van het geld het restaurant verliet en verdween. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 3 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 3 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 25.000,00.
Zaak 4: [slachtoffer 4]
Aangever [slachtoffer 4] heeft het volgende verklaard. Hij zocht investeerders in zijn bedrijf en is in contact gekomen met [persoon 1] van de firma RBO uit Zug (Zwitserland). Uiteindelijk werd een deal overeengekomen waarbij aangever € 160.000,00 in kleine coupures zou wisselen tegen hetzelfde bedrag in coupures van € 500,00. Afgesproken werd dat de geldwissel zou plaatsvinden bij een notaris te Maastricht. Het lukte [persoon 1] naar eigen zeggen niet om op tijd bij de notaris aanwezig te zijn. Aangever heeft het geld toen overgedragen aan een kompaan van [persoon 1] , een Spanjaard, die ook bij eerdere afspraken aanwezig was in ruil voor –naar later bleek– valse biljetten van € 500,00.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 4 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 4] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 4 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 160.000,00.
Zaak 5: [slachtoffer 5]
Aangever [slachtoffer 5] heeft het volgende verklaard. Zijn bedrijf was op zoek naar financieringsmogelijkheden en kwam in contact met [persoon 1] van het bedrijf Copra uit Zug (Zwitserland). Uiteindelijk werd een deal overeengekomen waarbij op 9 juni 2004 in Amsterdam een eerste deelbetaling ter hoogte van € 200.000,00 zou plaatsvinden, tegen overdracht van € 30.000,00 als onderpand. Het lukte [persoon 1] naar eigen zeggen niet om bij de notaris aanwezig te zijn en aangever werd door [persoon 1] naar een café gestuurd. In het café heeft aangever het geld overgedragen aan een kompaan van [persoon 1] in ruil voor –naar later bleek– valse biljetten van € 500,00.
Bij de zaken 5 en 8 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt.
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland).
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 5 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 5] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 5 en 8, het gebruik van dezelfde firmanamen in de zaken 5, 6 en 7, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 5 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 30.000,00.
Zaak 6: [slachtoffer 6]
Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij in mei 2005 werd benaderd door een persoon die zich [persoon 1] noemde. [persoon 1] gaf aan dat hij bestuurder was van de firma RBO Investment ltd. te Zug (Zwitserland). Aangever zocht een investeerder en [persoon 1] was geïnteresseerd. [persoon 1] bedong dat aangever 1% van de investeringssom, te weten
€ 60.000,00, fiduciair zou deponeren. Op 6 juli 2005 ging aangever voor dit doel naar Amsterdam. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de notaris zou plaatsvinden, belde [persoon 1] met aangever met het verzoek om elkaar voorafgaand aan de afspraak te ontmoeten in een hotel. Toen aangever in de lobby van het hotel aankwam, belde [persoon 1] dat twee collega’s aangever zouden opwachten en dat hijzelf er ook zo zou aankomen. Toen een van de twee personen aangever verzocht om het geld te mogen zien, overhandigde aangever het geld. Omdat aangever op dat moment door [persoon 1] werd gebeld, verloor hij de twee personen even uit het oog, waarna het duo spoorslags verdween. Vervolgens kreeg aangever geen contact meer met [persoon 1] .
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 6 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 6] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 6 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 60.000,00.
Zaak 7: [slachtoffer 7]
Aangever heeft het volgende verklaard. Door een tussenpersoon kwam aangever in contact met [persoon 1] van het bedrijf Copra Investment Ltd. [persoon 1] bedong dat aangever een geldbedrag ter hoogte van € 100.000,00 bij een bank zou deponeren. Op 2 juli 2004 ging aangever met dit doel naar Amsterdam. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de bank zou plaatsvinden, belde [persoon 1] naar aangever en werd aangever naar een andere locatie geleid. Uiteindelijk ging aangever vanuit deze locatie met twee kompanen van [persoon 1] naar een horecagelegenheid, alwaar met toepassing van geweld het geld van aangever werd afgenomen.
Bij de zaken 1, 5 en 7 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt.
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland).
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 7 voordeel heeft genoten, gelet op de beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 1, 5 en 7, het hanteren van dezelfde firmanaam in de zaken 5, 7 en 8, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 7 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Zaak 8: [slachtoffer 8]
Aangever heeft het volgende verklaard. Aangever kwam door een tussenpersoon in contact met [persoon 1] . Deze [persoon 1] zou president zijn van de raad van beheer van de bedrijven Copra Investment AG en RBO Investment AG. [persoon 1] bedong dat aangever op 12 augustus 2005 naar een hotel in de buurt van Saronno (Italië) zou komen met een geldbedrag van € 200.000,00, zijnde het voorschot voor een geplande investering door [persoon 1] . Aldaar werd aangever niet ontvangen door [persoon 1] , maar door een kompaan van [persoon 1] . Toen aangever zijn geld toonde, griste de kompaan het geld weg en verdween.
Bij de zaken 5, 7 en 8 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt.
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland) en bij de zaken 4, 6 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam RBO Investment.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 8 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 8] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 5, 7 en 8, het hanteren van dezelfde firmanaam Copra in de zaken 5, 7 en 8, dezelfde firmanaam RBO Investment in de zaken 4, 6 en 8, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 8 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 200.000,00.
Zaak 9: [slachtoffer 9]
Aangever [slachtoffer 9] heeft verklaard dat hij in augustus 2005 werd benaderd door een man genaamd [naam compagnon] , die optrad namens Asa Investment AG. te Zug (Zwitserland). Via deze man kwam aangever in contact met een man die zich uitgaf als [persoon 3] . Het bedrijf zou willen investeren in het bedrijf van [slachtoffer 9] . De investering in de vorm van een lening zou worden bekrachtigd bij een notaris te Amsterdam. Als tegenprestatie zou aangever
€ 100.000,00 contant in kleine coupures meenemen en daar hetzelfde bedrag in coupures van € 500,00 voor terugkrijgen. Op 15 september 2005 zou te Amsterdam de afspraak bij de notaris en bovenbeschreven geldwissel plaatsvinden. Kort voor de afspraak nam [persoon 3] contact op met aangever. Hij kon wegens een auto-ongeluk niet zelf bij de geldruil aanwezig zijn. Een zoon van [naam compagnon] zou voor hem de geldruil uitvoeren waarna vervolgens de sessie bij de notaris zou kunnen plaatsvinden. Aangever ging samen met een collega genaamd [naam collega] naar de afgesproken bank. Eenmaal binnen werden zij gebeld dat ene [naam zoon compagnon] , zoon van [naam compagnon] , buiten op hen stond te wachten. Door deze [naam zoon compagnon] werden drie biljetten van € 500,00 uit een aktetas overhandigd. Nadat deze biljetten door de bank waren gecontroleerd en echt bleken, werd door [naam collega] € 100.000,00 overhandigd aan [naam zoon compagnon] en kreeg [naam collega] in ruil daarvoor de vorengenoemde aktetas. Daarna bleek dat de aktetas gevuld was met valse biljetten.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 9 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 9] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 9 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Zaak 10 [slachtoffer 10]
Aangever [slachtoffer 11] heeft het volgende verklaard. Naar aanleiding van een door hem geplaatste advertentie voor het werven van investeerders werd aangever in oktober 2005 benaderd door een man genaamd [naam 3] . Dit leidde tot een eerste ontmoeting in Den Haag op 9 november 2005 tussen aangever, zijn compagnon [slachtoffer 10] en een man genaamd [persoon 2] . Tijdens deze ontmoeting werd een vervolgafspraak gepland op
23 november 2005 te Amsterdam. Aangever en [slachtoffer 10] zouden die dag € 100.000,00 bij een notaris deponeren. Een kompaan van [persoon 2] , genaamd [naam kompaan] , zou de deal bij de notaris afsluiten. Bij een filiaal van de ABN-AMRO bank zou een geldwissel plaatsvinden alvorens de uiteindelijke geldsom bij de notaris gedeponeerd zou worden. Op enig moment trok [naam kompaan] de geldkoffer uit handen van aangever en sprong [naam kompaan] in een gereedstaande auto.
Aangever [slachtoffer 11] en [slachtoffer 10] hebben [verdachte] tijdens een fotoconfrontatie herkend als de man die zich voordeed als [persoon 2] .
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 10 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 11] , de fotoherkenning, de verklaring van
[medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 10 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op
€ 618.975,-. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Opgeteld bedraagt het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] € 855.000,00:
Zaak 1 [slachtoffer 1] € 30.000,00
Zaak 2 [slachtoffer 2] € 50.000,00
Zaak 3 [slachtoffer 3] € 25.000,00
Zaak 4 [slachtoffer 4] € 160.000,00
Zaak 5 [slachtoffer 5] € 30.000,00
Zaak 6 [slachtoffer 6] € 60.000,00
Zaak 7 [slachtoffer 7] € 100.000,00
Zaak 8 [slachtoffer 8] € 200.000,00
Zaak 9 [slachtoffer 9] € 100.000,00
Zaak 10 [slachtoffer 10]
€ 100.000,00 +
€ 855.000,00
Van deze bruto opbrengst dienen de kosten te worden afgetrokken. Ten aanzien van deze kosten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verhoren van de medeverdachten ter terechtzitting in de rechtbank te Wenen komt naar voren dat [persoon 1] , zijnde [verdachte] , de leider van de groep was. Hij was degene die aanwijzingen gaf, die de bende faciliteerde en de buit verdeelde.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat, nadat hij het geld daadwerkelijk van de ander afhandig had gemaakt, hij 10% tot 12% van de hoofdsom van [persoon 1] ontving. Het resterende deel van de buit zou door [verdachte] zijn verdeeld onder de mededaders. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] een grote rol speelde tijdens de ripdeals. Naast [medeverdachte 1] waren ook steeds andere personen bij de ripdeals betrokken. Deze personen hadden een geringere rol bij de criminele activiteiten. Ook zij kregen van [verdachte] een gedeelte van de opbrengst. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] in totaal 15% van de opbrengst heeft afgestaan aan zijn mededaders in de individuele zaken. Dit komt neer op de volgende berekening:
€ 855.000,00 – 15% = € 726.750,00.
Aangever [slachtoffer 9] (zaak 9) heeft verklaard dat een kompaan van [verdachte] drie biljetten van € 500,- aan hem overhandigde, teneinde aangever in de gelegenheid te stellen de echtheid van deze biljetten te laten testen. Nadat deze biljetten door de bank waren gecontroleerd en echt bleken, ontving aangever een aktetas die gevuld was met valse biljetten. Nu het er op lijkt, dat [slachtoffer 9] een bedrag van € 1.500,00 (3 echte biljetten van € 500,- om te laten controleren door de bank) heeft ontvangen, dient dit bedrag van de bruto opbrengst te worden afgetrokken. Bij de slachtoffers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat zij de biljetten die getest werden op echtheid, zelf ontvangen hebben. Dat betekent dat de volgende kosten van het berekende voordeel dienen te worden afgetrokken:
€ 726.750.00 - € 1.500,00 = € 725.250,00.
De rechtbank is van oordeel dat de door de mededaders in het kader van schadevergoeding reeds betaalde bedragen niet in mindering dienen te worden gebracht op de bruto opbrengst van [verdachte] . [slachtoffer 9] heeft een bedrag van € 18.724,41 ontvangen van de medeverdachten. Omdat de rechtbank niet zal overgaan tot het hoofdelijk opleggen van de betalingsverplichting in het kader van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is dat bedrag in deze zaak niet relevant.
De rechtbank houdt – overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht – bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel wel rekening met de aan de benadeelde derde [slachtoffer 9] in rechte toegekende vordering van € 81.274,59 en de aan de benadeelde derde [slachtoffer 3] in rechte toegekende vordering van € 25.000,00. Weliswaar geldt per 1 januari 2014 de regel dat een toegekende vordering van een benadeelde partij slechts kan worden afgetrokken van de bruto opbrengst, indien deze vordering is voldaan. Nu de aan de ontneming ten grondslag liggende feiten evenwel vóór 1 januari 2014 zijn gepleegd, zal de rechtbank – rekening houdend met de voor [verdachte] gunstigste bepaling – het bedrag van de aan [slachtoffer 9] en [slachtoffer 3] toegekende vorderingen aftrekken van de bruto opbrengst, ook al zijn deze vorderingen nog niet door [verdachte] voldaan. Dit komt neer op de volgende berekening:
€ € 725.250,00 – (€ 81.274,59 + € 25.000,00) = € 618.975,41.
De rechtbank zal het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststellen op – afgerond – € 618.975,-.
Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ex artikel 36e lid 7 van het Wetboek van Strafrecht een hoofdelijke betalingsverplichting aan veroordeelde en zijn mededaders van het toegewezen ontnemingsbedrag zal opleggen. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zevende lid van artikel 36e van het Wetboek van Stafrecht niet van toepassing is op de onderhavige ontnemingsprocedure, nu deze bepaling op het moment van het plegen van de strafbare feiten waaruit het wederrechtelijk voordeel is verkregen, nog niet in werking was getreden.