ECLI:NL:RBLIM:2016:421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
03/700669-08
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake grootschalige internationale oplichting met wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 20 januari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder op 30 september 2014 was veroordeeld voor grootschalige internationale oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit deze oplichtingspraktijken, met een geschat bedrag van € 618.975,00. De ontnemingsvordering is ingediend door de officier van justitie op 27 februari 2015 en de zaak is behandeld op verschillende zittingen in 2015. De verdachte is niet verschenen, maar zijn gemachtigde raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen en de verdachte te verplichten tot betaling aan de staat toegewezen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op meerdere aangiften van slachtoffers van oplichting, waarbij de verdachte zich voordeed als een tussenpersoon en valse beloften deed. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voldoende voordeel heeft genoten uit deze strafbare feiten en heeft de vordering tot ontneming van het voordeel toegewezen, met inachtneming van de relevante juridische bepalingen.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700669-08 (ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 20 januari 2016 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. J.B. Boone, advocaat, kantoorhoudende te Wijk bij Duurstede.

1.Onderzoek van de zaak

De vordering tot ontneming van € 836.274,59 van 27 februari 2015, ter griffie binnengekomen op 2 maart 2015, is behandeld op de zittingen van 6 maart 2015, 5 juni 2015 en 9 december 2015. Op de zitting van 6 maart 2015 heeft de rechtbank tot een schriftelijke voorbereiding besloten. De officier van justitie heeft een herziene berekening ingediend, te weten de “Rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel” d.d. 4 mei 2015, die uitkwam op voormeld bedrag. De berekening d.d. 2 februari 2015 die uitkwam op een bedrag van € 661.250,00, is hiermee komen te vervallen.
De raadsman heeft op 20 mei 2015 een conclusie van antwoord ingediend, waarbij hij heeft verzocht om dertien personen als getuige te horen. De officier van justitie heeft op 28 mei 2015 een conclusie van repliek ingediend, waarin hij zich heeft verzet tegen het horen van de door de raadsman genoemde getuigen. Op de regiezitting van 5 juni 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging tot het horen getuigen afgewezen en bepaald dat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Op 9 december 2015 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
[verdachte] is geen enkele keer ter terechtzitting verschenen. Zijn gemachtigde raadsman is, met uitzondering van de zitting van 6 maart 2015, wel ter terechtzitting verschenen. Op de terechtzitting van 9 december 2015 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het vonnis in de onderliggende strafzaak van
30 september 2014 van de rechtbank Limburg, parketnummer 03/700669-08.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 836.274,59.
Volgens de officier van justitie heeft [verdachte] dit voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld alsmede door middel van of uit de baten van soortgelijke strafbare feiten als de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Er zijn voldoende aanwijzingen dat deze soortgelijke feiten eveneens door [verdachte] zijn begaan, aldus de officier van justitie.
Op de zitting van 9 december 2015 heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel en het te ontnemen bedrag bepaald op € 661.250,00. Op deze laatste zitting is de officier van justitie kennelijk uitgegaan van het op basis van de oude berekening vastgestelde bedrag. Nu de officier van justitie op een eerdere zitting beargumenteerd heeft aangegeven dat dit bedrag achterhaald is, gaat de rechtbank ervan uit dat de officier van justitie zich vergist heeft. De rechtbank gaat daarom uit van een ontnemingsvordering van € 836.274,59.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar voren gebracht dat het voldoende aannemelijk is dat [verdachte] € 836.274,59 als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De berekening van de officier van justitie is gebaseerd op de tien zaken die in het ontnemingsdossier zijn opgenomen. In de onderliggende strafzaak heeft het openbaar ministerie vijf feiten ten laste gelegd. Niet alleen deze, maar ook vijf andere feiten vormen de grondslag voor de berekening, die de officier van justitie als volgt heeft opgebouwd:
Zaak 1 [slachtoffer 1] € 30.000,00
Zaak 2 [slachtoffer 2] € 50.000,00
Zaak 3 [slachtoffer 3] € 25.000,00
Zaak 4 [slachtoffer 4] € 160.000,00
Zaak 5 [slachtoffer 5] € 30.000,00
Zaak 6 [slachtoffer 6] € 60.000,00
Zaak 7 [slachtoffer 7] € 100.000,00
Zaak 8 [slachtoffer 8] € 200.000,00
Zaak 9 [slachtoffer 9] € 100.000,00
Zaak 10 [slachtoffer 10]
€ 100.000,00 +
€ 855.000,00
Hierbij heeft de officier van justitie verwezen naar:
  • de aangiftes en de verklaringen van de benadeelden in de tien zaken;
  • het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 september 2014;
  • de verklaring van [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechtbank te Wenen;
  • de fotoherkenningen van [verdachte] door aangevers;
  • het gebruikmaken van dezelfde firmanamen in de verschillende zaken;
  • het gebruikmaken van dezelfde telefoonnummers in de verschillende zaken;
  • het gebruikmaken van dezelfde modus operandi in de verschillende zaken.
De zaken 1, 5, 7, 8 en 10 hebben geen deel uitgemaakt van de strafbare feiten die zijn behandeld in de onderliggende strafzaak. De officier van justitie is van oordeel dat op grond van de in het dossier opgenomen feiten en omstandigheden bij elk van deze zaken afzonderlijk duidelijk is dat de persoon die zich ‘ [persoon 1] ’ en/of ‘ [persoon 2] ’ en/of ‘ [persoon 3] ’ heeft genoemd, in werkelijkheid [verdachte] is geweest. Laatstgenoemde heeft deel uitgemaakt van een groep daders die bij diverse slachtoffers geld heeft buitgemaakt.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat in de onderliggende strafzaak twee of meer bekende daders in elk geval gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van de strafbare feiten. Daarom dient een hoofdelijke betalingsverplichting aan [verdachte] te worden opgelegd van het gehele bedrag. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:886).
Van eventuele kosten, zo stelt de officier van justitie, is niet gebleken. Immers, [verdachte] heeft veelal gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid dienen de door medeveroordeelden reeds betaalde bedragen in mindering te worden gebracht. In de zaak [slachtoffer 9] heeft het slachtoffer reeds een bedrag van € 18.724,41 ontvangen. Dit bedrag dient op het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel ad € 855.000,00 in mindering te worden gebracht. De door de rechtbank toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 3] dienen niet van het bedrag te worden afgetrokken aldus de officier van justitie, nu [verdachte] hoger beroep heeft aangetekend tegen het strafvonnis en om die reden nog geen sprake is van twee onherroepelijk in rechte toegekende vorderingen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de weigering van de rechtbank om de opgegeven getuigen te horen het door het EVRM gegarandeerde ondervragingsrecht is geschonden. Daarom dient volgens de verdediging bewijsuitsluiting van de verklaringen van de medeverdachten te volgen. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat [verdachte] ontkent enige inkomsten te hebben genoten. De raadsman verzoekt dan ook de afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan, inhoudende dat, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou kunnen worden toegewezen, de raadsman de rechtbank verzoekt om te beslissen dat de getuigen alsnog gehoord worden, op de gronden als eerder door de verdediging aangegeven.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 30 september 2014 is [verdachte] veroordeeld ter zake dat hij:
  • in de periode van 1 mei 2005 tot en met 15 september 2005 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
  • omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 6 juli 2005 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
  • in de periode van 1 juni 2005 tot en met 09 augustus 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
  • in de periode van 1 juni 2005 tot en met 21 juli 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
  • op 1 juli 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag ter hoogte van
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen moeten bestaan dat zij door
[verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs/aanwijzingen [1]
In de Rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 mei 2015 wordt het voordeel van [verdachte] berekend aan de hand van een tiental aangiften tegen hem. De rechtbank zal bij haar beoordeling dezelfde structuur hanteren. De aangiften genummerd als zaken 2, 3, 4, 6 en 9 zien op de vijf feiten waarvoor [verdachte] bij vonnis van
30 september 2014 is veroordeeld. De overige aangiften zien op soortgelijke strafbare feiten, waaromtrent volgens de officier van justitie voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat sinds 2004 in verschillende landen in Europa een internationale bende actief is geweest die ripdeals pleegde dan wel personen oplichtte. Voor het gemak zal hierna telkens worden gesproken van ‘ripdeals’. In 2005 werd duidelijk dat de bende hoofdzakelijk vanuit Wenen in Oostenrijk opereerde en dat de daadwerkelijke ripdeals veelal in Nederland en in Italië plaatsvonden.
Uit de verhoren ter terechtzitting in de rechtbank te Wenen komt naar voren dat diverse medeverdachten hebben verklaard dat de man die zich [persoon 1] noemde de leider van de groep was. Hij was degene die aanwijzingen gaf, die de bende faciliteerde en de buit verdeelde. [2]
De inmiddels voor ripdeals veroordeelde [medeverdachte 1] heeft bij de behandeling van zijn strafzaak in Wenen verklaard dat de man die zich [persoon 1] noemde het grote brein en de leider was van de ripdealbende. [persoon 1] was bij de ripdeals telkens op de achtergrond aanwezig en wachtte tot de zaak afgewikkeld was. Nadat de zaak was afgerond verdeelde [persoon 1] het geld. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij 10% tot 12% van de hoofdsom van [persoon 1] ontving. [3]
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is geschonden, nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het aan de verdediging toekomende recht op ondervraging van de getuigen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] ,
[slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] . De verklaringen van deze getuigen kunnen daarom, naar het oordeel van de raadsman, niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank heeft eerder al geoordeeld en is ook thans van oordeel dat (andermaal) onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van de door de raadsman verzochte getuigen van belang zou zijn voor de in het kader van de ontnemingsprocedure te beantwoorden vraag. Die vraag luidt of het voldoende aannemelijk is geworden dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden of andere strafbare feiten. Evenmin is aannemelijk geworden dat het horen van deze getuigen anderszins in het belang van de verdediging zou zijn in de context van deze te beantwoorden vraag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de getuigen, onafhankelijk van elkaar, een zakelijk gelijkluidende verklaring over de rol van [verdachte] hebben afgelegd. Van een schending van het ondervragingsrecht is derhalve geen sprake. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak geoordeeld dat [verdachte] zich valselijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als [persoon 1] en [persoon 3] . Tevens heeft de rechtbank in de onderliggende strafzaak geconcludeerd dat [verdachte] degene is die zich heeft voorgedaan als [persoon 2] . [4]
Het voorgaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat ook in de andere door de officier van justitie in zijn berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen zaken voldoende aanwijzingen zijn, dat [verdachte] uit deze soortgelijk aan de zaken waarvoor de veroordeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden, voordeel heeft genoten. Ter verduidelijking passeren alle zaken hierna nog een keer de revue.
Zaak 1: [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in 2004 via een persoon genaamd [naam 1] in contact kwam met een persoon die zich uitgaf als zijnde [persoon 1] . Deze [persoon 1] gaf aan als tussenpersoon te fungeren. Uiteindelijk leidden de besprekingen tot een afspraak op 24 juni 2004 te Amsterdam. Hierbij zou door aangever een contante geldsom ter hoogte van
€ 30.000,00gedeponeerd worden bij een notaris. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de notaris zou plaatsvinden, belde [persoon 1] met aangever met de mededeling dat iemand anders aangever naar de notaris zou brengen. Nadat aangever de tas met € 30.000,00 aan een persoon genaamd [naam 2] had overhandigd, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de echtheid van het geld te testen, sprong [naam 2] in een auto en reed hard weg. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg. [5]
Bij de zaken 1 en 7 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt. [6]
De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 1 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 1 en 7, de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 1 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 30.000,00.
Zaak 2: [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op een bepaald moment in contact kwam met [persoon 1] . Deze was geïnteresseerd om drie woningen van hem te kopen. Alvorens tot de koop over te gaan, bedong [persoon 1] dat aangever € 50.000,00 in contanten zou wisselen voor 100.000,00 Engelse ponden. Daartoe werd een afspraak in een hotel gemaakt. Toen aangever in het hotel aankwam, belde [persoon 1] dat hij door een file verlaat was, maar dat een zakenpartner reeds aanwezig was om de deal alvast te beklinken. Eenmaal in het restaurant kwam aangever in contact met deze zakenpartner. Deze laatste verzocht om het geld te mogen testen en daarop verliet aangever met de zakenpartner van [persoon 1] het hotel. Op de parkeerplaats liep de zakenpartner naar een auto. Toen aangever zijn geld wilde laten zien en daartoe zijn tas op de bijrijdersstoel zette, griste de bestuurder van de auto het geld uit de tas en gingen de bestuurder en de zakenpartner er vandoor. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg. [7]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 2 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 2 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 50.000,00.
Zaak 3: [slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 3] heeft het volgende verklaard. Eind september 2004 bood hij zijn woning op internet te koop aan. Vervolgens nam een persoon genaamd [persoon 1] contact met hem op. Hij was geïnteresseerd in de woning en aangever sprak met hem af in Maastricht. De koop werd overeengekomen. In de tussentijd werd door aangever en [persoon 1] overeengekomen dat aangever de woning na de verkoop voor een bepaalde periode zou huren tegen de contante huurprijs van € 25,000,00. Bij de afspraak op 21 juli 2005 had aangever dit bedrag bij zich. Bij aankomst in het afgesproken hotel belde [persoon 1] dat hij verlaat was en dat aangever alvast kon onderhandelen met de in het hotel aanwezige financieel adviseur van [persoon 1] . De persoon die zich uitgaf voor financieel adviseur van [persoon 1] vroeg of hij het geld mocht testen. Aangever stemde daarmee in, waarop deze persoon met medeneming van het geld het restaurant verliet en verdween. Aangever kon daarna geen contact meer krijgen met [persoon 1] en het geld bleef weg. [8]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 3 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 3 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 25.000,00.
Zaak 4: [slachtoffer 4]
Aangever [slachtoffer 4] heeft het volgende verklaard. Hij zocht investeerders in zijn bedrijf en is in contact gekomen met [persoon 1] van de firma RBO uit Zug (Zwitserland). Uiteindelijk werd een deal overeengekomen waarbij aangever € 160.000,00 in kleine coupures zou wisselen tegen hetzelfde bedrag in coupures van € 500,00. Afgesproken werd dat de geldwissel zou plaatsvinden bij een notaris te Maastricht. Het lukte [persoon 1] naar eigen zeggen niet om op tijd bij de notaris aanwezig te zijn. Aangever heeft het geld toen overgedragen aan een kompaan van [persoon 1] , een Spanjaard, die ook bij eerdere afspraken aanwezig was in ruil voor –naar later bleek– valse biljetten van € 500,00. [9]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 4 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 4] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 4 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 160.000,00.
Zaak 5: [slachtoffer 5]
Aangever [slachtoffer 5] heeft het volgende verklaard. Zijn bedrijf was op zoek naar financieringsmogelijkheden en kwam in contact met [persoon 1] van het bedrijf Copra uit Zug (Zwitserland). Uiteindelijk werd een deal overeengekomen waarbij op 9 juni 2004 in Amsterdam een eerste deelbetaling ter hoogte van € 200.000,00 zou plaatsvinden, tegen overdracht van € 30.000,00 als onderpand. Het lukte [persoon 1] naar eigen zeggen niet om bij de notaris aanwezig te zijn en aangever werd door [persoon 1] naar een café gestuurd. In het café heeft aangever het geld overgedragen aan een kompaan van [persoon 1] in ruil voor –naar later bleek– valse biljetten van € 500,00. [10]
Bij de zaken 5 en 8 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt. [11]
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland). [12]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 5 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 5] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 5 en 8, het gebruik van dezelfde firmanamen in de zaken 5, 6 en 7, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 5 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 30.000,00.
Zaak 6: [slachtoffer 6]
Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij in mei 2005 werd benaderd door een persoon die zich [persoon 1] noemde. [persoon 1] gaf aan dat hij bestuurder was van de firma RBO Investment ltd. te Zug (Zwitserland). Aangever zocht een investeerder en [persoon 1] was geïnteresseerd. [persoon 1] bedong dat aangever 1% van de investeringssom, te weten
€ 60.000,00, fiduciair zou deponeren. Op 6 juli 2005 ging aangever voor dit doel naar Amsterdam. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de notaris zou plaatsvinden, belde [persoon 1] met aangever met het verzoek om elkaar voorafgaand aan de afspraak te ontmoeten in een hotel. Toen aangever in de lobby van het hotel aankwam, belde [persoon 1] dat twee collega’s aangever zouden opwachten en dat hijzelf er ook zo zou aankomen. Toen een van de twee personen aangever verzocht om het geld te mogen zien, overhandigde aangever het geld. Omdat aangever op dat moment door [persoon 1] werd gebeld, verloor hij de twee personen even uit het oog, waarna het duo spoorslags verdween. Vervolgens kreeg aangever geen contact meer met [persoon 1] . [13]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 6 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 6] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 6 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 60.000,00.
Zaak 7: [slachtoffer 7]
Aangever heeft het volgende verklaard. Door een tussenpersoon kwam aangever in contact met [persoon 1] van het bedrijf Copra Investment Ltd. [persoon 1] bedong dat aangever een geldbedrag ter hoogte van € 100.000,00 bij een bank zou deponeren. Op 2 juli 2004 ging aangever met dit doel naar Amsterdam. Vlak voor het tijdstip waarop de afspraak bij de bank zou plaatsvinden, belde [persoon 1] naar aangever en werd aangever naar een andere locatie geleid. Uiteindelijk ging aangever vanuit deze locatie met twee kompanen van [persoon 1] naar een horecagelegenheid, alwaar met toepassing van geweld het geld van aangever werd afgenomen. [14]
Bij de zaken 1, 5 en 7 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt. [15]
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland). [16]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 7 voordeel heeft genoten, gelet op de beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 1, 5 en 7, het hanteren van dezelfde firmanaam in de zaken 5, 7 en 8, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 7 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Zaak 8: [slachtoffer 8]
Aangever heeft het volgende verklaard. Aangever kwam door een tussenpersoon in contact met [persoon 1] . Deze [persoon 1] zou president zijn van de raad van beheer van de bedrijven Copra Investment AG en RBO Investment AG. [persoon 1] bedong dat aangever op 12 augustus 2005 naar een hotel in de buurt van Saronno (Italië) zou komen met een geldbedrag van € 200.000,00, zijnde het voorschot voor een geplande investering door [persoon 1] . Aldaar werd aangever niet ontvangen door [persoon 1] , maar door een kompaan van [persoon 1] . Toen aangever zijn geld toonde, griste de kompaan het geld weg en verdween. [17]
Bij de zaken 5, 7 en 8 werden dezelfde telefoonnummers gebruikt. [18]
Bij de zaken 5, 7 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam Copra uit Zug (Zwitserland) en bij de zaken 4, 6 en 8 werd gebruik gemaakt van de firmanaam RBO Investment. [19]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 8 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 8] , het gebruik van dezelfde telefoonnummers in de zaken 5, 7 en 8, het hanteren van dezelfde firmanaam Copra in de zaken 5, 7 en 8, dezelfde firmanaam RBO Investment in de zaken 4, 6 en 8, de verklaring van [medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 8 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 200.000,00.
Zaak 9: [slachtoffer 9]
Aangever [slachtoffer 9] heeft verklaard dat hij in augustus 2005 werd benaderd door een man genaamd [naam compagnon] , die optrad namens Asa Investment AG. te Zug (Zwitserland). Via deze man kwam aangever in contact met een man die zich uitgaf als [persoon 3] . Het bedrijf zou willen investeren in het bedrijf van [slachtoffer 9] . De investering in de vorm van een lening zou worden bekrachtigd bij een notaris te Amsterdam. Als tegenprestatie zou aangever
€ 100.000,00 contant in kleine coupures meenemen en daar hetzelfde bedrag in coupures van € 500,00 voor terugkrijgen. Op 15 september 2005 zou te Amsterdam de afspraak bij de notaris en bovenbeschreven geldwissel plaatsvinden. Kort voor de afspraak nam [persoon 3] contact op met aangever. Hij kon wegens een auto-ongeluk niet zelf bij de geldruil aanwezig zijn. Een zoon van [naam compagnon] zou voor hem de geldruil uitvoeren waarna vervolgens de sessie bij de notaris zou kunnen plaatsvinden. Aangever ging samen met een collega genaamd [naam collega] naar de afgesproken bank. Eenmaal binnen werden zij gebeld dat ene [naam zoon compagnon] , zoon van [naam compagnon] , buiten op hen stond te wachten. Door deze [naam zoon compagnon] werden drie biljetten van € 500,00 uit een aktetas overhandigd. Nadat deze biljetten door de bank waren gecontroleerd en echt bleken, werd door [naam collega] € 100.000,00 overhandigd aan [naam zoon compagnon] en kreeg [naam collega] in ruil daarvoor de vorengenoemde aktetas. Daarna bleek dat de aktetas gevuld was met valse biljetten. [20]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 9 voordeel heeft genoten, gelet op de verklaring van [slachtoffer 9] , de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak en de verklaring van [medeverdachte 1] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 9 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Zaak 10 [slachtoffer 10]
Aangever [slachtoffer 11] heeft het volgende verklaard. Naar aanleiding van een door hem geplaatste advertentie voor het werven van investeerders werd aangever in oktober 2005 benaderd door een man genaamd [naam 3] . Dit leidde tot een eerste ontmoeting in Den Haag op 9 november 2005 tussen aangever, zijn compagnon [slachtoffer 10] en een man genaamd [persoon 2] . Tijdens deze ontmoeting werd een vervolgafspraak gepland op
23 november 2005 te Amsterdam. Aangever en [slachtoffer 10] zouden die dag € 100.000,00 bij een notaris deponeren. Een kompaan van [persoon 2] , genaamd [naam kompaan] , zou de deal bij de notaris afsluiten. Bij een filiaal van de ABN-AMRO bank zou een geldwissel plaatsvinden alvorens de uiteindelijke geldsom bij de notaris gedeponeerd zou worden. Op enig moment trok [naam kompaan] de geldkoffer uit handen van aangever en sprong [naam kompaan] in een gereedstaande auto. [21]
Aangever [slachtoffer 11] en [slachtoffer 10] hebben [verdachte] tijdens een fotoconfrontatie herkend als de man die zich voordeed als [persoon 2] . [22]
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 10 voordeel heeft genoten, gelet op de aangifte van [slachtoffer 11] , de fotoherkenning, de verklaring van
[medeverdachte 1] en de overeenkomst in werkwijze in de onderhavige zaak en in de andere zaken. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van zaak 10 een bruto voordeel heeft genoten van:
€ 100.000,00.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op
€ 618.975,-. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Opgeteld bedraagt het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] € 855.000,00:
Zaak 1 [slachtoffer 1] € 30.000,00
Zaak 2 [slachtoffer 2] € 50.000,00
Zaak 3 [slachtoffer 3] € 25.000,00
Zaak 4 [slachtoffer 4] € 160.000,00
Zaak 5 [slachtoffer 5] € 30.000,00
Zaak 6 [slachtoffer 6] € 60.000,00
Zaak 7 [slachtoffer 7] € 100.000,00
Zaak 8 [slachtoffer 8] € 200.000,00
Zaak 9 [slachtoffer 9] € 100.000,00
Zaak 10 [slachtoffer 10]
€ 100.000,00 +
€ 855.000,00
Van deze bruto opbrengst dienen de kosten te worden afgetrokken. Ten aanzien van deze kosten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verhoren van de medeverdachten ter terechtzitting in de rechtbank te Wenen komt naar voren dat [persoon 1] , zijnde [verdachte] , de leider van de groep was. Hij was degene die aanwijzingen gaf, die de bende faciliteerde en de buit verdeelde.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat, nadat hij het geld daadwerkelijk van de ander afhandig had gemaakt, hij 10% tot 12% van de hoofdsom van [persoon 1] ontving. Het resterende deel van de buit zou door [verdachte] zijn verdeeld onder de mededaders. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] een grote rol speelde tijdens de ripdeals. Naast [medeverdachte 1] waren ook steeds andere personen bij de ripdeals betrokken. Deze personen hadden een geringere rol bij de criminele activiteiten. Ook zij kregen van [verdachte] een gedeelte van de opbrengst. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] in totaal 15% van de opbrengst heeft afgestaan aan zijn mededaders in de individuele zaken. Dit komt neer op de volgende berekening:
€ 855.000,00 – 15% = € 726.750,00.
Aangever [slachtoffer 9] (zaak 9) heeft verklaard dat een kompaan van [verdachte] drie biljetten van € 500,- aan hem overhandigde, teneinde aangever in de gelegenheid te stellen de echtheid van deze biljetten te laten testen. Nadat deze biljetten door de bank waren gecontroleerd en echt bleken, ontving aangever een aktetas die gevuld was met valse biljetten. Nu het er op lijkt, dat [slachtoffer 9] een bedrag van € 1.500,00 (3 echte biljetten van € 500,- om te laten controleren door de bank) heeft ontvangen, dient dit bedrag van de bruto opbrengst te worden afgetrokken. Bij de slachtoffers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat zij de biljetten die getest werden op echtheid, zelf ontvangen hebben. Dat betekent dat de volgende kosten van het berekende voordeel dienen te worden afgetrokken:
€ 726.750.00 - € 1.500,00 = € 725.250,00.
De rechtbank is van oordeel dat de door de mededaders in het kader van schadevergoeding reeds betaalde bedragen niet in mindering dienen te worden gebracht op de bruto opbrengst van [verdachte] . [slachtoffer 9] heeft een bedrag van € 18.724,41 ontvangen van de medeverdachten. Omdat de rechtbank niet zal overgaan tot het hoofdelijk opleggen van de betalingsverplichting in het kader van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is dat bedrag in deze zaak niet relevant.
De rechtbank houdt – overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht – bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel wel rekening met de aan de benadeelde derde [slachtoffer 9] in rechte toegekende vordering van € 81.274,59 en de aan de benadeelde derde [slachtoffer 3] in rechte toegekende vordering van € 25.000,00. Weliswaar geldt per 1 januari 2014 de regel dat een toegekende vordering van een benadeelde partij slechts kan worden afgetrokken van de bruto opbrengst, indien deze vordering is voldaan. Nu de aan de ontneming ten grondslag liggende feiten evenwel vóór 1 januari 2014 zijn gepleegd, zal de rechtbank – rekening houdend met de voor [verdachte] gunstigste bepaling – het bedrag van de aan [slachtoffer 9] en [slachtoffer 3] toegekende vorderingen aftrekken van de bruto opbrengst, ook al zijn deze vorderingen nog niet door [verdachte] voldaan. Dit komt neer op de volgende berekening:
€ € 725.250,00 – (€ 81.274,59 + € 25.000,00) = € 618.975,41.
De rechtbank zal het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststellen op – afgerond – € 618.975,-.
Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ex artikel 36e lid 7 van het Wetboek van Strafrecht een hoofdelijke betalingsverplichting aan veroordeelde en zijn mededaders van het toegewezen ontnemingsbedrag zal opleggen. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zevende lid van artikel 36e van het Wetboek van Stafrecht niet van toepassing is op de onderhavige ontnemingsprocedure, nu deze bepaling op het moment van het plegen van de strafbare feiten waaruit het wederrechtelijk voordeel is verkregen, nog niet in werking was getreden.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van €
618.975,-aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat het ontnemingsbedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gematigd, nu de officier van justitie op 16 september 2014 de ontnemingsvordering heeft aangekondigd en op 20 januari 2016 uitspraak in de ontnemingszaak wordt gedaan. Er is in dezen dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt aan [verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. C.M.W. Nobis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2016.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het ontnemingsdossier, proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, proces-verbaalnummer 2005096935-1, gesloten op 14 april 2009, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 695.
2.De verklaringen van de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , afgelegd ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Wenen (Oostenrijk) op 16 februari 2007, p. 54 tot en met 80.
3.De verklaring van verdachte [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Wenen (Oostenrijk) op 16 februari 2007, p. 58 tot en met 64.
4.Vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 30 september 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:8402.
5.Proces-verbaal van aangifte tegen onbekende dader(s) ter zake overige (eenvoudige) diefstal d.d. 24 juni 2004, p. 81 tot en met 86.
6.Proces-verbaal van aangifte tegen onbekende dader(s) ter zake overige (eenvoudige) diefstal d.d. 24 juni 2004, p. 81 en Verbanden met het tel.nr. 0041 797385467 bij de serie, opgesteld door recherche Ravensburg, p. 505.
7.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2005, p. 94 tot en met 97.
8.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juli 2005, p. 107 tot en met 111.
9.Het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer 4] , d.d. 22 november 2015, opgemaakt door de politie te Ravenbrug (Duitsland), p. 134 tot en met 141.
10.Aangifte tegen onbekend in verband met de verdenking van verduistering, oplichting en het verspreiden van vals geld d.d. 5 juli 2004, opgemaakt door de politie te Oldenburg (Duitsland), p. 181 tot en met 184.
11.Verbanden zaak [slachtoffer 5] met zaak [slachtoffer 8] en [medeverdachte 2] & co, opgesteld door Recherche Ravensburg, p. 255.
12.Aangifte tegen onbekend in verband met de verdenking van verduistering, oplichting en het verspreiden van vals geld d.d. 5 juli 2004, opgemaakt door de politie te Oldenburg (Duitsland), p. 181 tot en met 184, beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] d.d. 5 juni 2004, p. 424 tot en met 427 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 8] , opgemaakt door de politie van het kanton Graubünden, p. 533 tot en met 542.
13.Het proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 6] , d.d. 7 juli 2005, opgemaakt door politie te Jena (Duitsland), p. 291 tot en met 294.
14.Beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] d.d. 5 juni 2004, p. 424 tot en met 427.
15.Proces-verbaal van aangifte tegen onbekende dader(s) ter zake overige (eenvoudige) diefstal d.d. 24 juni 2004, p. 81, Verbanden met het tel.nr. 0041 797385467 bij de serie, opgesteld door recherche Ravensburg, p. 505, Verbanden met het bedrijf ‘Copra Investment’, opgesteld door recherche Ravensburg, p. 504.
16.Aangifte tegen onbekend in verband met de verdenking van verduistering, oplichting en het verspreiden van vals geld d.d. 5 juli 2004, opgemaakt door de politie te Oldenburg (Duitsland), p. 181 tot en met 184, beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] d.d. 5 juni 2004, p. 424 tot en met 427 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 8] , opgemaakt door de politie van het kanton Graubünden, p. 533 tot en met 542.
17.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 8] , opgemaakt door de politie van het kanton Graubünden, p. 533 tot en met 542.
18.Verbanden zaak [slachtoffer 5] met zaak [slachtoffer 8] en [medeverdachte 2] & co, opgesteld door Recherche Ravensburg, p. 255, Verbanden met het bedrijf ‘Copra Investment’, p. 504.
19.Aangifte tegen onbekend in verband met de verdenking van verduistering, oplichting en het verspreiden van vals geld d.d. 5 juli 2004, opgemaakt door de politie te Oldenburg (Duitsland), p. 181 tot en met 184, beschrijving van de feiten door [slachtoffer 7] d.d. 5 juni 2004, p.424 tot en met 427 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 8] , opgemaakt door de politie van het kanton Graubünden, p. 533 tot en met 542, het visitekaartje op p. 142 en het visitekaartje op p. 296.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 9] , d.d. 22 mei 2006, opgemaakt door de politie Zuid-Hessen (Duitsland), p. 603 tot en met 606.
21.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 24 november 2005, opgesteld door de politie Waiblingen (Duitsland), p. 647 tot en met 648.
22.Nadere omschrijving van de feiten door de politie te Waiblingen (Duitsland), p. 644, het proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 11] , d.d. 28 juni 2006, opgesteld door de politie Waiblingen (Duitsland), p. 658 en 659.