In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak in Venlo. De heffingsambtenaar van de gemeente Venlo heeft bij besluit van 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 330.000,- per waardepeildatum 1 januari 2014. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is door de verweerder op 25 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank Limburg heeft op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 29 van de Wet WOZ, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, alleen een vermindering van de vastgestelde waarde mogelijk is en niet een verhoging. De rechtbank benadrukt dat de toetsing in deze procedure enkel betrekking heeft op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en niet op de juistheid van de WOZ-waarde zelf.
Daarnaast wordt er stilgestaan bij de wijziging van de regelgeving per 1 oktober 2015, maar de rechtbank concludeert dat deze wijziging geen invloed heeft op de beoordeling van het bezwaar in deze zaak, omdat het bezwaar is ingediend onder de oude regelgeving. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.