ECLI:NL:RBLIM:2016:4285

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3181u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in Wob-verzoek met betrekking tot verkeersboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd op 20 mei 2016, is de ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de orde. Eiser, wonende te Heide, had een Wob-verzoek ingediend om informatie te verkrijgen over een verkeersboete. Het verzoek was gedaan door een gemachtigde, D.J.H. Dijkstra, die ook optrad in de procedure. De rechtbank constateert dat het verzoek om informatie was gedaan in het kader van een boeteprocedure, die al was afgerond voordat het verzoek werd ingediend. De rechtbank oordeelt dat het verzoek misbruik van recht inhoudt, omdat eiser en zijn gemachtigde al kennis hadden van de gevraagde informatie. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde, als professionele rechtsbijstandverlener, op de hoogte was van het feit dat de informatie al bekend was en dat het indienen van het verzoek en het beroep enkel was bedoeld om nodeloze procedures te genereren. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het verzoek niet was gedaan met het doel waarvoor de Wob is bedoeld, namelijk het verkrijgen van toegang tot overheidsinformatie. De rechtbank concludeert dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is misbruikt, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/3181

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te Heide, eiser

(gemachtigde: D.J.H. Dijkstra)
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 september 2015 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en
vervangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Gemachtigde heeft de rechtbank op de ochtend van de zitting zonder opgave van redenen schriftelijk bericht zichzelf en eiser voor de zitting af te melden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 8 juni 2014 heeft [incidentele gemachtigde] verweerder verzocht aan hem toe te sturen het recente CJIB-zaakoverzicht dat betrekking heeft op de beschikking met nummer [nummer beschikking] . [incidentele gemachtigde] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en aangegeven dat het verzoek betreft de beschikking met genoemd nummer. Bij de brief gaat als bijlage een machtiging van eiser waarin hij [incidentele gemachtigde] machtigt zijn belangen te behartigen met betrekking tot hiervoor genoemde beschikking inclusief het doen van informatieverzoeken op basis van de Wob. De machtiging is afgegeven met betrekking tot de beschikking met genoemd nummer.
2. Bij brief van 18 juni 2014 heeft [naam] , waarnemend afdelingshoofd Mulder, gereageerd op het verzoek. Hij heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek om documenten in het kader van de boeteprocedure en in dat kader de meest recente versie van het zaakoverzicht aan [incidentele gemachtigde] verstrekt. Het verstrekte zaakoverzicht is van 18 juni 2014.
3. Bij brief van 29 juli 2014 heeft [incidentele gemachtigde] bezwaar gemaakt tegen de brief van
18 juni 2014. Bij brief van 15 september 2014 heeft gemachtigde het bezwaar aangevuld. Gemachtigde vult aan dat het verzoek ziet op het meest recente zaakoverzicht na verhoging van de beschikking. Gemachtigde stelt dat ten tijde van het verzoek de vordering reeds verhoogd was met extra aanmaningskosten in verband met te late betaling. Dit zou volgens gemachtigde terug te vinden moeten zijn in het zaakoverzicht. Hij benadrukt dat het verzoek in het kader van de Wob is gedaan. Hij betoogt dat het verzoek niet kan worden opgevat als een verzoek in het kader van de boeteprocedure, omdat de bezwaarprocedure over de boetebeschikking inmiddels was afgerond.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de brief van 18 juni 2014 geen besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Voor de volledigheid heeft verweerder eiser een kopie van het meest recente zaakoverzicht verstrekt. Het zaakoverzicht is gedateerd op 6 oktober 2014.
5. Eiser heeft onder meer beroep ingesteld omdat hij nog steeds niet het zaakoverzicht heeft gekregen waarin de nieuwe mutaties zijn verwerkt en ten onrechte geen vergoeding heeft kregen voor de gemaakte proceskosten.
6. Hangende beroep heeft verweerder het bestreden besluit herzien en vervangen door het besluit van 10 september 2015. Uit het besluit blijkt dat het zaakoverzicht betreffende de beschikking met genoemd nummer al op 23 januari 2014 met toepassing van de Wob aan eiser is verstrekt. Bij dat besluit heeft verweerder het zaakoverzicht verstrekt dat gedateerd is op 26 augustus 2014. In reactie op dat besluit heeft gemachtigde (onder meer) aangegeven dat in dit overzicht de mutaties van 11 maart en 27 mei 2015 (bedoeld zal zijn 2014) zijn verwerkt en dat hiermee de verzochte informatie is verstrekt.
7. Op grond van de voorgaande overwegingen en vergeleken het zaakoverzicht dat gedateerd is op 23 januari 2014 met het zaakoverzicht dat gedateerd is op 26 augustus 2014, stelt de rechtbank vast dat het verzoek was gericht op het verkrijgen van informatie die deels al openbaar was en deels niet. Voor zover het verzoek ziet op niet openbare informatie is de Wob van toepassing. Nadrukkelijk is ook een beroep op de Wob gedaan.
Uit het verzoek bezien in samenhang met de machtiging die daarbij als bijlage gaat, is af te leiden dat het verzoek verband houdt met de boeteprocedure. Uit de gronden van bezwaar blijkt dat de informatie niet in dat kader is opgevraagd, omdat de administratief beroepsprocedure die over de boete is gevoerd, al was afgerond voordat het informatieverzoek is gedaan. Uit de brief van de gemachtigde van 29 oktober 2014 die deel uitmaakt van de stukken die op het beroep betrekking hebben blijkt dat eiser tegen het besluit van de officier van justitie op het administratief beroep niet in beroep is gegaan bij de kantonrechter, althans dat het nooit zijn intentie is geweest om beroep in te stellen.
Uit de gronden van bezwaar en de reactie van gemachtigde op het besluit van
10 september 2015, in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het verzoek gericht was op het verkrijgen van het zaakoverzicht waarin de mutaties van 11 maart en
27 mei 2014 verwerkt waren. Blijkens het zaakoverzicht van 26 augustus 2014 waarmee aan het verzoek is voldaan ziet de mutatie van 11 maart 2014 op de beslissing van de officier van justitie op het beroep tegen de boetebeschikking. De mutatie van 27 mei 2014 ziet op de eerste verhoging van de vordering. Uit de gronden van bezwaar en de reactie van gemachtigde op het besluit van 10 september 2015, in samenhang bezien, blijkt dat eiser al voorafgaande aan het verzoek kennis had van deze informatie en dat gemachtigde hiervan op de hoogte was.
Uit de aan de rechtbank overgelegde machtiging volgt dat eventuele vergoedingen voor proceskosten en verbeurde dwangsommen aan de gemachtigde toekomen.
8. Hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7 heeft overwogen, heeft haar reden gegeven ter zitting de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde te stellen. Eiser en gemachtigde zijn, hoewel op de juiste manier uitgenodigd om ter zitting te verschijnen, zonder opgave van redenen niet verschenen, zodat de rechtbank alleen bij de beoordeling kan betrekken hetgeen verweerder in dat verband heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geen reden gezien eiser en gemachtigde alsnog de gelegenheid te geven voor een reactie, omdat zij daartoe ter zitting de gelegenheid hadden, maar deze zonder reden niet hebben aangegrepen. Verweerder heeft ter zitting in dit verband aangegeven dat gemachtigde zonder dat daarvoor een plausibele reden is te vinden om informatie heeft verzocht op grond van de Wob die hem al bekend was.
Ontvankelijkheid
9. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW), kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
10. Ingevolge de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135)), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer uitspraak van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:426)), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
11. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het samenstel van feiten en omstandigheden als weergegeven in rechtsoverweging 7 de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend. Zij leidt uit hetgeen in rechtsoverweging 7 is weergegeven af dat in dit geval de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gebruikt met kennelijk geen ander doel dan procedures te genereren om ten laste van de overheid geldsommen te kunnen incasseren.
De rechtbank acht van belang dat, alhoewel uit het verzoek, bezien in samenhang met de machtiging, is af te leiden dat het is gedaan in verband met de boeteprocedure waarop de informatie betrekking heeft, de machtiging strekt in zoverre immers niet verder dan het opvragen van informatie over de boetebeschikking met genoemd nummer in het kader van de boeteprocedure, de informatie kennelijk niet met die intentie is opgevraagd. De boeteprocedure was ten tijde van het verzoek ook al afgerond.
De rechtbank acht voorts van belang dat het verzoek ook niet kan zijn gedaan met het doel waarvoor de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gegeven, het kennis kunnen nemen van overheidsinformatie, omdat eiser klaarblijkelijk al voorafgaande aan het verzoek kennis had van de gevraagde informatie.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat een andere, plausibele, verklaring voor het verzoek niet kan worden gevonden.
Bij het voorgaande acht de rechtbank van belang dat het verzoek heeft geleid tot nodeloze procedures. Uit de stukken die op de zaak betrekking hebben blijkt dat rechtsmiddelen zijn aangewend met het doel om alsnog kennis te kunnen nemen van informatie die al bij eiser bekend was voordat het verzoek werd ingediend. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er geen plausibele verklaring kan worden gevonden voor het kennis kunnen nemen van de reeds bekende informatie in het gevraagde document. Desondanks en terwijl gemachtigde, professionele rechtsbijstandverlener, op de hoogte was van het gegeven dat naar bekende informatie werd gevraagd, heeft hij voor eiser bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Omdat eiser al kennis had van de informatie waarop het verzoek ziet, acht de rechtbank ongeloofwaardig dat de rechtsmiddelen zijn aangewend met het gegeven doel.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat gemachtigde als professional ook wist dat de procedures tot uitbetaling van proceskosten en dwangsommen zouden kunnen leiden en dat hij rechtstreeks baat heeft bij het voeren van zoveel mogelijk procedures.
12. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. De bevoegdheid het onderhavige beroep in te stellen kan hiervan niet los worden gezien en is daarom ook misbruikt. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
13. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat met het besluit van
10 september 2015 niet geheel tegemoet is gekomen aan hetgeen eiser met zijn beroep wilde bereiken, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dat besluit. Omdat het van rechtswege ontstane beroep niet los kan worden gezien van het reële beroep en evenzeer als het reële beroep voortvloeit uit de misbruikte wettelijke bevoegdheid wordt ook dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 mei 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.