ECLI:NL:RBLIM:2016:6098

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_2323u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Eiser had op 25 november 2014 verzocht om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), specifiek met betrekking tot wachtgelden van oud-bestuurders. Het primaire besluit van 17 december 2014 kwam niet volledig tegemoet aan het verzoek van eiser, wat leidde tot een bezwaar dat door verweerder niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank constateerde dat eiser in totaal eenentwintig Wob-zaken had lopen, wat vragen opriep over de intenties achter zijn verzoeken.

De rechtbank oordeelde dat het Wob-verzoek vaag was geformuleerd en dat eiser en zijn gemachtigde mogelijk misbruik maakten van hun rechten door de Wob-procedure te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor deze bedoeld was. De rechtbank concludeerde dat de vaagheid van het verzoek en het procesgedrag van eiser en gemachtigde duidden op kwade trouw. Eiser had de mogelijkheid om de gevraagde documenten te verkrijgen, maar had dit nagelaten. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het gebruik van de Wob niet in overeenstemming was met de wetgeving en de intenties van de wetgever.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke formulering van Wob-verzoeken en de noodzaak om misbruik van recht te voorkomen. De rechtbank heeft de zaak openbaar uitgesproken en de beslissing is op 14 juli 2016 verzonden aan de betrokken partijen, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/2323

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. C.G.M. van Soest).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 25 november 2014 om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 16 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het tegen het primaire besluit gericht bezwaar. Verweerde heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 25 november 2014 heeft eiser verzocht om openbaarmaking van alle documenten waaruit valt op te maken de door oud-bestuurders ontvangen en door verweerder betaalde wachtgelden over de periode 1 januari 2014 tot en met heden. Eiser heeft verweerder ook verzocht openbaar te maken een lijst van namen van oude-bestuurders die nog wachtgeld ontvangen of hebben ontvangen. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob.
2. Naar aanleiding van het verzoek heeft verweerder om verduidelijking van het verzoek verzocht. Verweerder heeft met betrekking tot het verzochte overzicht uitgelegd dat hij op grond van de Wob er niet toe gehouden is een documenten te vervaardigen. Verweerder heeft eiser verzocht aan te geven of met het verstrekken van de maandelijkse loonstroken van oud-bestuurders over de periode van 1 januari 2014 tot en met heden wordt voldaan aan het verzoek dan wel te preciseren welke informatie eiser verlangt. Verweerder heeft aangegeven dat aan het verstrekken van documenten kosten zijn verbonden en dat de kosten € 0,35 per enkelvoudige kopie bedragen.
3. Bij brief van 14 december 2014 heeft eiser op het verzoek van verweerder gereageerd. Eiser geeft aan dat afschriften van de maandelijkse loonstroken hem prima lijken. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij nog steeds graag de namen van de oud-bestuurders zou willen ontvangen, op welke wijze maakt eiser niks uit. De kosten lijken eiser acceptabel.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de namen genoemd van de oud-bestuurders aan wie vanaf 2006 wachtgelden zijn uitgekeerd. Verweerder heeft aangegeven dat in 2014 slechts aan één oud-bestuurder wachtgeld is uitgekeerd en dat dat één van de oud-bestuurders is die hij eerder heeft genoemd. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien eiser prijs stelt op afschriften van de loonstroken hij dat vóór 27 december 2014 kenbaar kan maken en teneinde een afschrift van de loonstroken te kunnen ontvangen een bedrag van
€ 5,60 dient over te maken op de rekening van verweerder.
5. Omdat met het primaire besluit niet geheel aan het verzoek tegemoet is gekomen, heeft gemachtigde hiertegen bezwaar ingediend. Gemachtigde heeft aangegeven dat het eiser te doen was om documenten als loonstaten.
6. Omdat verweerder aan de machtiging die gemachtigde bij het bezwaarschrift heeft overgelegd twijfelde, heeft hij gemachtigde verzocht een voldoende gespecificeerde en volledige machtiging over te leggen.
7. Naar aanleiding van het verzoek van verweerder heeft gemachtigde een inhoudelijk nagenoeg gelijkluidende machtiging overgelegd.
8. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat een toereikende machtiging ontbreekt.
9. In beroep betoogt gemachtigde gemotiveerd dat van een onbegrensde en ondefinieerbare machtiging geen sprake is.
10. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft de indruk dat het verzoek niet is gericht op het verkrijgen van informatie, maar op het verkrijgen van een proceskostenvergoeding. Verweerder licht toe dat meer informatie is gegeven dan de informatie waarom is gevraagd. Verweerder heeft het verzoek ingewilligd en een overzicht betreffende de gevraagde informatie kosteloos is verstrekt. Verweerder heeft aangegeven dat loonstroken na betaling zouden kunnen worden verkregen en dat een betaling is uitgebleven, terwijl eiser met de kosten akkoord is gegaan. Verweerder wijst verder op de praktisch onbegrensde machtiging en dat gemachtigde rechtstreeks gebaat is bij een veroordeling van eiser in de proceskosten.
11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat tot op heden geen betaling heeft plaatsgevonden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onnodig bezwaar is gemaakt. Daarbij heeft hij de rechtbank meegedeeld dat eiser woonachtig is op het adres waarop het kantoor van gemachtigde is of was gevestigd.
Oproeping
12. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
13. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser heeft zijn verzoek vaag geformuleerd. Eiser heeft bij een aantal andere verweerders (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken ingediend.
Naar aanleiding van het primaire besluit kon eiser kennis nemen van alle gevraagde documenten. Eiser heeft tot op heden geen kennis genomen van de documenten. Met de kosten die verweerder in rekening heeft gebracht voor kopieën van de gevraagde documenten was eiser akkoord. Ondanks het voorgaande heeft gemachtigde toch bezwaar gemaakt en beroep in gesteld om kennis te kunnen nemen van de documenten.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
14. Naar aanleiding van de onder 13 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe, mede op grond van de aanwijzingen die daarvoor volgens verweerder reden zijn, het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
15. Het Wob-verzoek is zo geformuleerd dat de procedure daardoor onnodige vertraging zou kunnen oplopen, dan wel de openbaarmaking van de gevraagde documenten. De formulering van het verzoek heeft in dit geval ook tot vertraging van de procedure geleid, omdat verweerder het nodig vond verduidelijking van het verzoek te vragen. Eiser, maar zeker gemachtigde, die veel ervaring heeft op het gebied van het bestuursrecht en de Wob, moet dat hebben geweten. Door te verzoeken om ‘alle documenten waaruit valt op te maken’ gevolgd door de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft, heeft eiser het verzoek kennelijk bewust vaag gehouden. Ingevolge het bezwaarschrift was het eiser te doen om documenten als loonstaten. Een plausibele verklaring voor waarom eiser daar dan niet om gevraagd heeft, heeft de rechtbank niet gevonden. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan het doel waarmee de bevoegdheid een Wob-verzoek in te dienen is toegekend en maakt de op het verzoek te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser en gemachtigde in een aantal vergelijkbare zaken op eenzelfde wijze hebben gehandeld. In één van die zaken heeft de formulering van het verzoek ertoe geleid dat eiser van informatie waarvan hij beweerdelijk kennis wilde nemen, pas na heroverweging kennis kon nemen.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in de omstandigheid dat eiser al naar aanleiding van het primaire besluit de loonstroken waar het hem kennelijk om te doen is geweest kon verkrijgen, maar tot op heden daarvan geen kennis heeft genomen. Ofschoon hij met de kosten die daarvoor in rekening zouden worden gebracht akkoord was, heeft hij daarvoor tot op heden geen betaling gedaan.
Nog een reden vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar en beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde, zoals in dit geval.
16. De hiervoor onder 15 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder en verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.