Overwegingen
1. Bij brief van 15 december 2014 heeft eiser verzocht om openbaarmaking van alle documenten met de door oud-bestuurders ontvangen en door verweerder betaalde wachtgelden over de periode 1 januari 2014 tot en met heden. Eiser verzoekt verweerder ook openbaar te maken een lijst van namen van oude-bestuurders die nog wachtgeld ontvangen of hebben ontvangen. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat in 2014 2 ex-bestuurders wachtgeld hebben ontvangen. De betreffende documenten heeft verweerder als bijlage bij het besluit gevoegd. Verweerder heeft de documenten geanonimiseerd verstrekt ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ex-bestuurders.
3. Omdat met het primaire besluit niet geheel aan het verzoek tegemoet is gekomen, heeft gemachtigde hiertegen bezwaar ingediend. Eiser mist de bedragen die netto zijn uitgekeerd en specificaties.
4. Bij brief van 29 april 2015 heeft gemachtigde verweerder in gebreke gesteld.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij met openbaarmaking van de wachtgeldbeschikkingen voldaan heeft aan het Wob-verzoek. Verweerder geeft aan dat uit het verzoek niet was af te leiden dat eiser ook kennis wenste te nemen van nettobedragen. Verweerder beschouwt het bezwaar in zoverre als een nadere aanvulling van het Wob-verzoek. Verweerder heeft als bijlage bij het bestreden besluit geanonimiseerde salarisspecificaties verstrekt.
6. In beroep betoogt gemachtigde dat uit het verzoek al volgt dat eiser ook kennis wenst te nemen van nettobedragen, omdat eiser immers om alle documenten heeft gevraagd. Hij stelt dat nog steeds en ten onrechte niet aan het verzoek tegemoet is gekomen. Gemachtigde begrijpt niet waarom verweerder geen loonstaten of salarisspecificaties kon verstrekken. Aan de hand van de verkregen informatie kan eiser niet vaststellen welke bedragen daadwerkelijk zijn uitgekeerd.
7. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser heeft zijn verzoek vaag geformuleerd. Eiser heeft bij een aantal verweerders (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken ingediend.
Inmiddels is anderhalf jaar verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Beweerdelijk is nog steeds niet geheel tegemoet gekomen aan het verzoek. Eiser noch gemachtigde is ter zitting verschenen. Een verklaring daarvoor hebben ze niet gegeven.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
Gemachtigde heeft verweerder in gebreke gesteld in een brief die hij als onderwerp “bezwaarschrift” heeft gegeven.
9. Naar aanleiding van de onder 8 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. 10. Het Wob-verzoek is zo geformuleerd dat de procedure daardoor onnodige vertraging zou kunnen oplopen, dan wel de openbaarmaking van de gevraagde documenten. Eiser, maar zeker gemachtigde, die veel ervaring heeft op het gebied van het bestuursrecht en de Wob, moet dat hebben geweten. Door te verzoeken om ‘alle documenten met’ gevolgd door de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet. heeft eiser het verzoek kennelijk bewust vaag gehouden. Ingevolge het beroepschrift was het eiser te doen om documenten als loonstaten of salarisspecificaties. Een plausibele verklaring voor waarom eiser daar dan niet om gevraagd heeft, heeft de rechtbank niet gevonden. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan het doel waarmee de bevoegdheid een Wob-verzoek in te dienen is toegekend en maakt de op het verzoek te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in de bezwaar- en beroepsprocedure. De formulering van het verzoek heeft er in dit geval ook toe geleid dat eiser van informatie waarvan hij beweerdelijk kennis wilde nemen pas na heroverweging kennis kon nemen.
De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser en gemachtigde in een aantal vergelijkbare zaken op eenzelfde wijze hebben gehandeld en dat in één van die zaken de formulering van het verzoek de procedure vertraagd heeft, omdat verweerder het nodig vond verduidelijking van het verzoek te vragen.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in de door gemachtigde ingediende ingebrekestelling. Gemachtigde heeft verweerder in gebreke gesteld in een brief die hij als onderwerp “bezwaarschrift” heeft gegeven. Deze handelwijze werkt een snelle afhandeling van het bezwaar binnen twee weken niet in de hand en zou voor vertraging kunnen zorgen, omdat verweerder bij het nemen van een besluit op bezwaar een veel langere beslistermijn heeft dan de twee weken die hij na ingebrekestelling nog heeft om tijdig te beslissen. Daarom is niet geloofwaardig dat hiermee beoogd is op korte termijn een besluit op bezwaar te kunnen verkrijgen met daarbij mogelijk nog de informatie die nog werd gemist.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat eiser nadat hij zijn verzoek heeft ingediend kennelijk zonder problemen anderhalf jaar kon wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl eiser nog informatie mist waarvan hij beweerdelijk kennis wenst te nemen, doet verder afbreuk aan het met de door de Wob beoogde doel.
11. De hiervoor onder 10 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting ook op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.