ECLI:NL:RBLIM:2016:6102

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-14_3031
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van Wob-verzoek met betrekking tot motorclubs

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 2 mei 2014 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om informatie over vermoedens van strafbare feiten met betrekking tot motorclubs. Het verzoek werd door verweerder buiten behandeling gesteld, omdat het te algemeen geformuleerd was. Eiser werd verzocht om het verzoek te preciseren, maar dit leidde niet tot een adequate reactie. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond, wat leidde tot het onderhavige beroep.

Tijdens de zitting op 21 april 2016 was eiser niet aanwezig, terwijl hij eerder had aangegeven verhinderd te zijn. De rechtbank constateerde dat eiser in totaal eenentwintig beroepen had ingediend, allemaal gerelateerd aan de Wob, en dat er vragen waren gerezen over de relatie tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het Wob-verzoek zo geformuleerd was dat het misbruik van recht vertoonde, omdat het verzoek niet concreet genoeg was en de procedure onnodig vertraagde. De rechtbank concludeerde dat eiser en zijn gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen voor een ander doel hadden aangewend, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij zij de lange tijdsduur sinds het verzoek en het niet verschijnen van eiser in overweging nam. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W.P. Letschert, in aanwezigheid van griffier A.W.C.M. Frings, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/3031

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.IJ. Ruiter).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 25 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair ongegrond.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Eiser en gemachtigde zijn niet verschenen. Eiser heeft de rechtbank bericht dat hij verhinderd is. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 10 april 2014 heeft eiser verweerder verzocht: “op grond van de Wob om alle informatie die bij u berust in documenten over de periode 2012 tot en met heden die ziet op (vermoedens van) strafbare feiten, zoals intimidatie, afpersing en invloeden van (leden van) motorclubs (of de leden daarvan) in het openbaar domein. Het verzoek omvat uiteraard tevens uw correspondentie of stukken opgemaakt naar aanleiding van overleg –elektronisch of anderszins- met derden, zoals gemeenten, over dit onderwerp”.
2. Bij brief van 17 april 2014 heeft verweerder eiser verzocht zijn verzoek te preciseren. Verweerder acht het verzoek te algemeen geformuleerd, dan wel te onduidelijk geformuleerd, om het te kunnen beoordelen. Naar aanleiding van het verzoek zou verweerder alle registraties over overlast stuk voor stuk moeten bekijken. Een separate registratie betreffende (vermoedens van) strafbare feiten, zoals intimidatie, afpersing en invloeden van (leden van) motorclubs (of de leden daarvan) in het openbaar domein houdt verweerder niet bij. Verweerder heeft eiser de volgende vragen gesteld aan de hand waarvan eiser zijn verzoek concreter zou kunnen maken:
“1) Er vindt geen separate registratie van ‘motorclubs’ plaats. Zou u wellicht kunnen aangeven met welke zoekterm de politie naar de door u gewenste informatie zou moeten zoeken. In de systemen van de politie kan enkel gezocht worden op personen en niet op groepen. Kunt u een lijst met namen wellicht aangeven of anderszins aanwijzingen om specifieker te kunnen zoeken.
2) Met betrekking tot welke locatie(s) wenst u informatie?
3) met betrekking tot welke data (‘datums’) wenst u informatie?
5) ook is de omschrijving van documenten wel zeer algemeen; u heeft namelijk over álle informatie’. Van welke documenten wenst u exact de openbarmaking? Naar wat voor type document of informatie bent u op zoek?”
3. Bij brief van 28 april 2014 heeft eiser hierop het volgende aangegeven:
”In ieder geval ontvang ik graag van u mutatie(dag)rapporten uit onder meer BVH over de periode 2012 tot en met 10 april 2014 die op enigerlei wijze verband houden met (leden van) ‘criminele’ motorclubs, althans motorclubs die in dat kader de nadrukkelijke aandacht hebben van politie (bijv. Hells Angeles, Black Riders, Satudarah, etc). Dit kunnen algemene mutaties zijn, maar ook rapportages die bijvoorbeeld zien op specifieke incidenten zoals verstoringen van de openbare orde. De locatie ziet vooralsnog in beginsel op het gehele werkgebied van de eenheid Limburg. Specifiekere data kan ik uiteraard niet geven omdat mij niet bekend is op welke data er zich incidenten hebben voorgedaan.
Ook ontvang ik graag afschriften van verslagen van overleg of notities die zien op dit onderwerp. Dat kunnen aldus interne stukken zijn, maar ook rapportages, e-mails of andere documenten die betrekking hebben op of voortvloeien uit overleg tussen politie en andere instanties, zoals gemeenten of in het kader van driehoeksoverleg”.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek buiten behandeling gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiser voldoende behulpzaam is geweest bij het concretiseren van zijn verzoek, maar dat eiser zijn verzoek desondanks onvoldoende gepreciseerd heeft. De gevraagde informatie is volgens verweerder nog steeds te algemeen geformuleerd. Verweerder interpreteert de reactie van eiser zo dat eiser te kennen geeft dat het voor hem ondoenlijk is om een selectie te maken van situaties waarover hij informatie wenst te ontvangen. Verweerder verwijst nar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:PB7115).
5. In bezwaar heeft gemachtigde gemotiveerd betwist dat het verzoek onvoldoende concreet is. Gemachtigde heeft verwezen naar een eerder gedaan vergelijkbaar verzoek. Hij geeft aan dat verweerder een separate registratie van motorclubs bijhoudt onder de naam 60MOTO.
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit primair op het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de machtiging onvoldoende specifiek is en niet voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan een machtiging stelt. Omdat verweerder geen andere primaire beslissing kon nemen, heeft hij het bezwaar primair kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en op die grond van het horen van eiser afgezien.
Subsidiair heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het Wob-verzoek buiten behandeling heeft kunnen stellen. Verweerder blijft erbij dat eiser onvoldoende gereageerd heeft op het verzoek om precisering van het Wob-verzoek. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat hij gelet op de omvang, de enorme bewerkelijkheid en de buitenproportionele werkbelasting de documenten in het geheel weigert.
7. In beroep heeft gemachtigde gemotiveerd betwist dat de machtiging niet voldoet en het verzoek onvoldoende concreet is.
8. Eiser heeft de rechtbank de avond voorafgaande aan de zitting om 23.10 uur gefaxt dat hij niet aan de oproeping kan voldoen omdat hij zelfstandig ondernemer is en opdrachten en verplichtingen heeft die hij niet zomaar kan afzeggen. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij wil weten hoe omvangrijk het probleem ‘motorclubs’ in Limburg is en bezien of de informatie zich tevens leent voor een concept of pitch.
Oproeping
9. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder gegronde reden niet aan de verplichtingen te verschijnen heeft voldaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn risico. Zonder gegronde reden, omdat eiser bijna zes weken vóór de zitting is opgeroepen en dus volop de tijd heeft gehad tijd vrij te maken voor de zitting, alsmede niet eerder dan de avond voorafgaande aan de zitting heeft aangegeven te druk met werk te zijn om ter zitting te kunnen verschijnen.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaken hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
10. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser wil weten hoe omvangrijk het probleem ‘motorclubs’ binnen Limburg is en bezien of de informatie zich tevens leent voor een concept of pitch. Hij heeft zijn verzoek zeer ruim opgezet en niet zo concreet gemaakt als hij blijkens het bezwaarschrift had kunnen doen. Eiser heeft ondanks dat hem om zoektermen is gevraagd, geen zoekterm gegeven, terwijl hij dat met de term 60MOTO wel had kunnen doen.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze gevallen heeft gedaan.
Inmiddels zijn ruim twee jaren verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Aan het verzoek is niet tegemoet gekomen. Eiser noch gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
11. Naar aanleiding van de onder 10 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
12. Het Wob-verzoek is zo geformuleerd dat de procedure daardoor onnodige vertraging zou kunnen oplopen, dan wel de openbaarmaking van gevraagde documenten. Eiser, maar zeker gemachtigde, die veel ervaring heeft op het gebied van het bestuursrecht en de Wob, moet dat hebben geweten. Eiser heeft het verzoek kennelijk bewust zodanig ruim opgezet dat een adequate reactie van verweerder niet mogelijk was. Te meer nu ingevolge het bezwaarschrift blijkt dat eiser zijn verzoek concreter had kunnen maken, omdat het hem in elk geval te doen was om documenten die geregistreerd worden onder de naam 60MOTO en hem expliciet om zoektermen is gevraagd. Een plausibele verklaring voor waarom eiser zijn verzoek niet concreter heeft gemaakt en de zoekterm niet heeft gegeven, heeft de rechtbank niet gevonden. Het voorgaande doet afbreuk aan het doel waarmee het verzoek beweerdelijk is gedaan en maakt onaannemelijk dat het verzoek is gedaan met het door de Wob beoogde doel. Het maakt de op het verzoek te nemen besluiten ook onnodig extra vatbaar voor discussie in de bezwaar- en beroepsprocedure.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat eiser kennelijk zonder problemen ruim twee jaren sinds het verzoek kon wachten op de behandeling van het beroep en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl het verzoek niet is ingewilligd, geeft daarvoor nog een grond. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was ter zitting te verschijnen.
13. De hiervoor onder 12 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder en verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om het onderhavige beroep in te stellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.