ECLI:NL:RBLIM:2016:6103

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_179u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, wonende te Maastricht, een beroep had ingesteld tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 20 augustus 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek was gericht op documenten die betrekking hadden op de opzet, ontwikkeling en implementatie van een nieuw administratiesysteem voor de verwerking van geleidelijsten. Het primaire besluit van de Minister om het verzoek gedeeltelijk te weigeren, werd in het bestreden besluit van 9 december 2014 bevestigd, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 21 april 2016 verschenen partijen niet, waarbij eiser zich had afgemeld wegens andere verplichtingen. De rechtbank constateerde dat eiser in totaal eenentwintig Wob-beroepen had ingediend, wat vragen opriep over de achterliggende motieven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van misbruik van recht, omdat eiser en zijn gemachtigde de Wob-procedure kennelijk gebruikten voor andere doeleinden dan waarvoor deze was bedoeld. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet was gedaan met het door de Wob beoogde doel en dat de bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt was.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser en gemachtigde niet aan de oproeping hadden voldaan en geen gegronde redenen hadden gegeven voor hun afwezigheid. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het niet verschijnen voor risico van eiser kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.P. Letschert, in aanwezigheid van griffier mr. A.W.C.M. Frings, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/179

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[naam] wonende te Maastricht, eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Krari).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 9 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Partijen zijn niet ter zitting verschenen. Eiser heeft de rechtbank bericht dat hij verhinderd is.

Overwegingen

1. Bij brief van 14 juli 2014 heeft eiser verweerder verzocht om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob. De brief luidt als volgt:
“In de jaren 2010 en 2011 is door uw organisatie een nieuw administratiesysteem opgezet en geïmplementeerd voor de verwerking van geleidelijsten. Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u dan ook om openbaar te maken alle documenten die bij u berusten en betrekking hebben op de opzet, ontwikkeling en implementatie van dat systeem.”
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op het verzoek beslist. Verweerder heeft aangegeven dat tussen 2010 en 2011 de wijze van administreren van geleidelijsten is gewijzigd en dat de wijzigingen voornamelijk praktische veranderingen behelsden. Verweerder beschikt daarom niet over een (uitgebreide) documentatie omtrent deze wijzigingen, maar kan eiser wel het document verstrekken waarin de huidige procedure is opgenomen met betrekking tot het verwerken van geleidelijsten. Omdat het belang van openbaarmaking van de bestandslocatie niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van het openbaar ministerie die openbaarmaking tot gevolg heeft, weigert verweerder de bestandslocatie openbaar te maken.
3. Gemachtigde stelt in bezwaar dat aan het verzoek niet geheel tegemoet is gekomen. Uit de procedureomschrijving leidt gemachtigde af dat er een Exel-bestand bestaat waarin de geleidelijsten geadministreerd worden. Dit bestand maakt volgens gemachtigde onderdeel uit van de implementatie van het administratieve systeem en valt daarom onder het verzoek. Verweerder had daarvan een kopie kunnen verstrekken en heeft dat ten onrechte geweigerd, aldus gemachtigde.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat door eiser niet verzocht is om het administratiesysteem zelf te openbaren. Verweerder legt uit dat sinds de wijze van administreren van geleidelijsten gewijzigd is, de originele geleidelijsten op datum in het betreffende Exel-bestand worden geadministreerd waarna de lijsten gearchiveerd worden. In het verweerschrift verklaart verweerder nader dat het Exel-bestand het nieuwe administratiesysteem is. Omdat eiser alleen heeft gevraagd om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de opzet, ontwikkeling, en implementatie van het nieuwe administratiesysteem, valt het nieuwe administratiesysteem zelf volgens verweerder niet onder het verzoek.
Verweerder heeft het bezwaar als kennelijk ongegrond beoordeeld, omdat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het Wob-verzoek niet zag op het administratiesysteem op zich. Verweerder heeft eiser daarom niet gehoord.
5. Gemachtigde stelt in beroep dat het Exel-bestand binnen de omvang van het verzoek valt en verwijst in dat verband naar de betekenis van het begrip implementatie. Het bestand toont het gerealiseerde ontwerp van het administratiesysteem en geeft derhalve inzicht in de opzet, ontwikkeling en implementatie van dat systeem. Volgens gemachtigde had verweerder een kopie kunnen maken van de opmaak van het Exel-bestand zodat eiser daarvan kennis kon nemen. Zou het verzoek niet duidelijk zijn geweest, was in ieder geval in bezwaar duidelijk dat eiser ook daarvan een kopie wenste te verkrijgen. Volgens gemachtigde had verweerder dat document dan ook na heroverweging nog openbaar moeten maken. Gemachtigde neemt aan dat het verzoek voldoende ruimte laat voor een nadere precisering. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en eiser ten onrechte niet gehoord.
6. Eiser heeft de rechtbank de avond voorafgaande aan de zitting om 23.10 uur gefaxt dat hij niet aan de oproeping kan voldoen omdat hij zelfstandig ondernemer is en opdrachten en verplichtingen heeft die hij niet zomaar kan afzeggen. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij zou willen weten hoe de registratie van de geleidelijsten precies in zijn werk gaat.
Oproeping
7. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder gegronde reden niet aan de verplichtingen te verschijnen heeft voldaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn risico. Zonder gegronde reden, omdat eiser bijna zes weken vóór de zitting is opgeroepen en dus volop de tijd heeft gehad tijd vrij te maken voor de zitting, alsmede niet eerder dan de avond voorafgaande aan de zitting heeft aangegeven te druk met werk te zijn om ter zitting te kunnen verschijnen.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaken hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
8. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser zou graag willen weten hoe de registratie van geleidelijsten precies in zijn werk gaat. Dat heeft eiser verweerder evenwel niet gevraagd.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze gevallen heeft gedaan.
Inmiddels zijn twee jaren verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Beweerdelijk is niet volledig tegemoet gekomen aan het verzoek. Eiser noch gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
9. Naar aanleiding van de onder 8 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
10. De achtergrond van het verzoek is niet duidelijk. Een plausibele verklaring over de achtergrond heeft eiser niet gegeven. Door niet aan de oproeping te voldoen heeft eiser een kans aan zich voorbij laten gaan om de onduidelijkheid weg te nemen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft aangegeven komen de gevolgen van het niet ter zitting verschijnen voor risico van eiser. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat het verzoek is gedaan met het door de Wob beoogde doel.
De rechtbank betrekt hierbij dat eveneens een plausibele verklaring ontbreekt voor waarom eiser niet gevraagd heeft om documenten waaruit blijkt hoe de registratie van de geleidelijsten precies in zijn werk gaat, nu het hem beweerdelijk om die informatie te doen is geweest en in plaats daarvan heeft verzocht om geïnformeerd te worden over de opzet, ontwikkeling, en implementatie van het nieuwe administratiesysteem.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat eiser kennelijk zonder problemen twee jaren kon wachten op de behandeling van de onderhavige zaak en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl beweerdelijk nog niet volledig aan het verzoek tegemoet is gekomen, geeft daarvoor nog een grond. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was ter zitting te verschijnen.
11. De hiervoor onder gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om het onderhavige beroep in te stellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.