Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, wonende te Maastricht, een beroep had ingesteld tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 20 augustus 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek was gericht op documenten die betrekking hadden op de opzet, ontwikkeling en implementatie van een nieuw administratiesysteem voor de verwerking van geleidelijsten. Het primaire besluit van de Minister om het verzoek gedeeltelijk te weigeren, werd in het bestreden besluit van 9 december 2014 bevestigd, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 21 april 2016 verschenen partijen niet, waarbij eiser zich had afgemeld wegens andere verplichtingen. De rechtbank constateerde dat eiser in totaal eenentwintig Wob-beroepen had ingediend, wat vragen opriep over de achterliggende motieven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van misbruik van recht, omdat eiser en zijn gemachtigde de Wob-procedure kennelijk gebruikten voor andere doeleinden dan waarvoor deze was bedoeld. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet was gedaan met het door de Wob beoogde doel en dat de bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt was.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser en gemachtigde niet aan de oproeping hadden voldaan en geen gegronde redenen hadden gegeven voor hun afwezigheid. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het niet verschijnen voor risico van eiser kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.P. Letschert, in aanwezigheid van griffier mr. A.W.C.M. Frings, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.