ECLI:NL:RBLIM:2016:6104

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_661u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek door eiser tegen Staatsbosbeheer

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 juli 2016, staat de vraag centraal of eiser misbruik heeft gemaakt van zijn recht om een verzoek in te dienen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Gemert, had op 17 juni 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten bij Staatsbosbeheer. Het primaire besluit van 11 juli 2014 wees dit verzoek af, maar na bezwaar werd het verzoek gegrond verklaard en werden de documenten openbaar gemaakt, met een toekenning van een dwangsom van € 1.260,- aan eiser.

Eiser heeft echter in meerdere zaken nagenoeg gelijkluidende Wob-verzoeken ingediend, wat bij de rechtbank vragen opriep over de oprechtheid van zijn verzoeken. Tijdens de zitting op 15 juni 2016 was eiser niet aanwezig, wat de rechtbank hinderde in haar onderzoek. De rechtbank concludeert dat de handelwijze van eiser en zijn gemachtigde, waaronder het indienen van zeer algemeen geformuleerde machtigingen en het niet ondertekenen van verzoeken, duidt op een patroon van misbruik van recht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen niet is aangewend voor het doel waarvoor deze is gegeven.

De rechtbank benadrukt dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is bedoeld om transparantie te waarborgen, en niet om procedures te genereren zonder legitieme reden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, en de griffier was mr. A.W.C.M. Frings. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 juli 2016, en partijen zijn op dezelfde dag van de uitspraak op de hoogte gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/661

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

de directeur van Staatsbosbeheer, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 17 juni 2014 om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 2 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het tegen het primaire besluit gericht bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde documenten openbaar gemaakt. Daarnaast heeft verweerder eiser een dwangsom ter hoogte van € 1.260,- toegekend.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij faxbrief van 17 juni 2014 heeft eiser Staatsbosbeheer verzocht openbaar te maken en
hem toe te zenden afschriften van de declaraties van het managementteam alsmede de
directie van Staatsbosbeheer die door Staatsbosbeheer zijn gehonoreerd over het jaar 2013
tot en met heden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een overzicht verstrekt van de
toegekende declaraties in de periode januari 2013 tot en met 17 juni 2014. Daarbij heeft
verweerder aangegeven op welke regelgeving de vergoedingen gebaseerd zijn.
3. Bij brief van 18 augustus 2014 heeft gemachtigde in bezwaar aangegeven dat eiser om
afschriften van declaraties heeft gevraagd en niet om een overzicht. Daarom is niet tegemoet
gekomen aan het verzoek en het besluit niet zorgvuldig voorbereid.
4. Bij brief van 16 november 2014 heeft gemachtigde verweerder in gebreke
gesteld.
5. Bij het bestreden besluit stelt verweerder eiser in het gelijk en maakt hij de
gevraagde documenten geanonimiseerd openbaar. Ook kent verweerder eiser de volledige
dwangsom toe.
6. In beroep betoogt gemachtigde dat niet volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen, omdat tijdig om een vergoeding van de proceskosten voor het maken van bezwaar is verzocht en verweerder hierop ten onrechte niet positief heeft beslist. Hij betoogt verder dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord.
7. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de orde is. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het opgegeven adres in Maastricht waarop ook de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. Aanvullend heeft verweerder ter zitting gewezen op recentere informatie die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht. De documenten die hij de rechtbank daags voor de zitting heeft doen toekomen dienen ter onderbouwing van dat standpunt. Verweerder heeft overgelegd een brief van eiser van
7 september 2014 waarin hij reageert op een brief van verweerder van 20 augustus 2014. In deze brief heeft verweerder aangegeven geen Wob-verzoek met betrekking tot leaseauto’s te hebben ontvangen. In de brief van 20 september 2014 geeft eiser aan dat hij op 17 juni 2014 twee verzoeken aan verweerder heeft gefaxt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de verzoeken op elkaar lijken en dat deze manier van handelen het mogelijk maakt dat één verzoek onopgemerkt blijft.
Daarbij heeft verweerder overgelegd de brief van verweerder van 2 oktober 2014 waarin verweerder eiser meedeelt dat eiser zijn Wob-verzoek en brief van 7 september 2014 niet ondertekend heeft en dat hij daarom het verzoek niet in behandeling neemt. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser een nieuw rechtsgeldig Wob-verzoek kan indienen indien hij nog steeds prijs stelt op de gevraagde informatie. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dat niet is gebeurd hetgeen voor verweerder een aanwijzing is dat het eiser niet om de bij dat verzoek gevraagde documenten te doen is.
Een aanwijzing voor misbruik ziet verweerder ook in de indiening van het onderhavige beroep. Verweerder wijst op het eerdere beroep dat bij deze rechtbank aanhangig is geweest en dat in zijn optiek van rechtswege mede betrekking had op het bestreden besluit. Volgens verweerder hebben eiser en gemachtigde met dit beroep de kans schoon gezien om toch nog proceskosten vergoed te kunnen verkrijgen.
Oproeping
8. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf behandelde zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
9. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser heeft nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij een aantal andere verweerders ingediend. Anders dan in dit geval heeft eiser in die gevallen aan een onderzoek gerefereerd en aangegeven welke informatie voor dat onderzoek in het bijzonder van belang is.
Eiser heeft op dezelfde dag bij afzonderlijke (fax)brief verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende leaseauto’s.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
Gemachtigde heeft verweerder bij brief van 16 november 2014 in gebreke gesteld. De ingebrekestelling gaat op in de tekst van de brief.
10. Naar aanleiding van de onder 9 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe, mede op grond van de aanwijzingen die verweerder daarvoor ter zitting heeft gegeven, het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
11. Eiser heeft een aantal nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij verschillende verweerder ingediend. Anders dan in dit geval heeft eiser in andere gevallen, de nadruk gelegd op bepaalde informatie die in het bijzonder van belang is en dat hij de informatie nodig heeft in verband met onderzoek. Gelet op de inhoud van het Wob-verzoek en de termijn waarop het ziet, in vergelijking met de verzoeken in de andere twee zaken, neemt de rechtbank aan dat ook het onderhavige verzoek kennelijk is gedaan in verband met het in de andere twee gevallen beweerdelijke onderzoek. Dat eiser in dit geval evenwel niet aan het onderzoek gerefereerd heeft en ook niet heeft vermeld om welke informatie het hem in het bijzonder te doen is doet twijfel rijzen over het onderzoek. De rechtbank acht hierbij van belang dat de handelwijze van eiser niet op zichzelf staat, maar door eiser in meer zaken is gevolgd. In een aantal zaken over Wob-verzoeken met betrekking tot documenten over (lease)auto’s heeft eiser op een vergelijkbare inconsequente wijze gehandeld. De gerezen twijfel leidt de rechtbank tot de aanname dat het verzoek niet is ingediend met het kennelijke doel ervan en evenmin met het door de Wob beoogde doel.
Reden daarvoor vindt de rechtbank ook in de handelwijze van eiser, twee verzoeken met dezelfde opmaak op dezelfde dag te versturen. Eiser neemt met deze handelwijze onnodig het risico dat één van de verzoeken onopgemerkt blijft. Van belang hierbij acht de rechtbank dat eiser in één van de andere gevallen op een zelfde wijze heeft gehandeld.
Grond daarvoor ziet de rechtbank voorts in de door gemachtigde ingediende ingebrekestelling. Gemachtigde heeft verweerder in gebreke gesteld in een brief waarin hij ook andere onderwerpen aan de orde stelt en op zodanige wijze dat daarop niet meteen het oog valt. Deze handelwijze werkt een snelle afhandeling van het verzoek niet in de hand en geeft reden aan te nemen dat kennisneming van de gevraagde informatie hiermee niet is beoogd.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een volledige heroverweging zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, maar ook in een aantal gevallen in beroep, eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In een enkel geval heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en dat daarover in beroep is geprocedeerd.
12. De hiervoor onder 11 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van verweerder verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat verweerder ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
De wijze waarop gemachtigde verweerder in gebreke heeft gesteld geeft voorts aanleiding aan te nemen dat het eiser en gemachtigde ook te doen is geweest om dwangsommen te incasseren.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.