ECLI:NL:RBLIM:2016:6107

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_903u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 juli 2016, staat de vraag centraal of eiser misbruik heeft gemaakt van zijn recht om een Wob-verzoek in te dienen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot de dekenstandpunten over klachten tegen advocaten. Het primaire besluit van de Deken van de Haagse Orde van Advocaten om deze informatie niet openbaar te maken, werd door eiser bestreden. De rechtbank constateert dat eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen, ondanks een oproeping. Dit leidde tot vragen over de achtergrond van het verzoek en de intenties van eiser.

De rechtbank overweegt dat eiser in totaal eenentwintig beroepen heeft ingediend, allemaal gerelateerd aan de Wob, en dat er aanwijzingen zijn dat het verzoek niet is gedaan met het doel dat de Wob beoogt. De rechtbank concludeert dat het verzoek om openbaarmaking van informatie niet is gedaan met de opzet om daadwerkelijk kennis te nemen van overheidsinformatie, maar eerder om procedures te genereren. Dit wordt versterkt door het feit dat eiser en zijn gemachtigde geen gegronde redenen hebben gegeven voor hun afwezigheid en dat de verzoeken niet zijn ondertekend.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat er sprake is van misbruik van recht en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukt dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen niet kan worden ingeroepen als deze wordt misbruikt, en dat de intentie achter het verzoek van belang is voor de beoordeling van misbruik van recht. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, in aanwezigheid van griffier mr. A.W.C.M. Frings.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/903

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert
en

de Deken van de Haagse Orde van Advocaten, verweerder.

(gemachtigde: mr. M.L. Batting, gemachtigde)

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 16 juli 2014 om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 20 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met aanvulling van de motivering van de beslissing.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen mr. D.M. de Knijff, de huidige deken en mr. S.A.A. Hendrickx, stafjurist werkzaam ten kantore van de deken.

Overwegingen

1. Bij brief van 16 juli 2014 heeft eiser verweerder verzocht openbaar te maken alle dekenstandpunten in de maanden mei en juni 2014 die zien op tegen advocaten ingediende klachten. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel de klager als de betrokken advocaat onevenredig worden benadeeld door openbaarmaking van de gevraagde informatie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit onverkort gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij nader aandacht besteed aan de toelichting op de beslissing betreffende de afweging tussen openbaarheid en vertrouwelijkheid.
4. Gemachtigde betoogt in beroep dat verweerder de gevraagde informatie ten onrechte heeft geweigerd openbaar te maken. Gemachtigde betwist dat de geheimhoudingsplicht in de weg staat aan openbaarmaking omdat de gevraagde informatie ziet op het beroepshalve functioneren van de beklaagde advocaat en zijn gedragingen niet zonder meer zodanig verweven zijn met een zaak dat ze niet kunnen worden gescheiden van de informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt. Gemachtigde betoogt verder dat geen sprake is van een aan de Wob derogerende regeling. Dat blijkt volgens gemachtigde niet uit de wetshistorie en ook niet uit de toelichting.
Gemachtigde vindt niet aangetoond dat ook een geanonimiseerd dekenstandpunt herleidbaar is tot een betrokken personen.
Gemachtigde begrijpt verweerder zo dat hij onderkent dat hij het enkele standpunt dat het functioneren van het tuchtrecht wordt aangetast indien de dekenstandpunten openbaar worden gemaakt niet onderbouwd is. Hij betoogt dat benadeling aannemelijk dient te worden gemaakt. Ook blijkt volgens gemachtigde niet dat klagers bewust openbaarheid mijden. Hij stelt dat belangen van klagers voldoende worden gediend met geanonimiseerde openbaarmaking.
Gemachtigde is niet gebleken dat gedragingen in de privésfeer zich ook daadwerkelijk in alle gevallen voordoen. Van informatie die alleen ziet op de persoonlijke levenssfeer is daarom niet zonder meer sprake. Uit veel tuchtrechtuitspraken kan worden geconcludeerd dat het schonen van dekenstandpunten mogelijk is.
5. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat niet bij alle dekens of nog niet bij alle dekens om de verzochte informatie is verzocht. Het verzoek is bij drie dekens gedaan. In één geval is na weigering van de informatie niet doorgeprocedeerd.
Oproeping
6. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder gegronde reden niet aan de verplichtingen te verschijnen heeft voldaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn risico. Zonder gegronde reden, omdat eiser bijna zes weken vóór de zitting is opgeroepen en dus volop de tijd heeft gehad tijd vrij te maken voor de zitting, alsmede niet eerder dan de avond voorafgaande aan de zitting heeft aangegeven te druk met werk te zijn om ter zitting te kunnen verschijnen.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaken hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
7. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob. Eiser heeft niet aangegeven wat de achtergrond van zijn verzoek is.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze gevallen heeft gedaan.
Inmiddels zijn twee jaren verstreken nadat eiser het Wob-verzoek heeft ingediend. Aan het verzoek is niet tegemoet gekomen. Eiser noch gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
8. Naar aanleiding van de onder 7 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht.
9. Niet duidelijk is wat de achtergrond van het verzoek is. Door niet aan de oproeping te voldoen heeft eiser een kans aan zich voorbij laten gaan om de onduidelijkheid weg te nemen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft aangegeven komen de gevolgen van het niet ter zitting verschijnen voor risico van eiser. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat het verzoek is gedaan met het door de Wob beoogde doel.
Reden daarvoor ziet de rechtbank ook in de door verweerder ter zitting gegeven omstandigheid dat eiser slechts bij drie dekens om de gevraagde informatie heeft verzocht en in één van de andere gevallen niet geprocedeerd heeft om de gevraagde informatie alsnog te verkrijgen nadat deze was geweigerd.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat eiser kennelijk zonder problemen sinds het indienen van het verzoek twee jaren kon wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl de gevraagde informatie is geweigerd, geeft daarvoor nog een grond.
10. De hiervoor onder 9 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om het onderhavige beroep in te stellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.