Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
verwerende partij in het verzoek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap [X] B.V. en werknemer [werknemer]. De werkgever verzocht primair om ontbinding op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer was sinds 3 januari 2011 in dienst en vervulde de functie van vestigingsmanager. Na een wijziging in de organisatiestructuur en de aanstelling van een nieuwe leidinggevende, ontving de werknemer twee officiële schriftelijke waarschuwingen. De werkgever stelde dat de werknemer in strijd handelde met re-integratieverplichtingen en dat er een ernstig verstoorde arbeidsrelatie was ontstaan. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de verwijten en dat de werknemer niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever tekort was geschoten in haar verplichtingen als goed werkgever en dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.