In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] OUTLET B.V. en een voormalige werknemer, [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie]. De eiser, [X] OUTLET B.V., vorderde terugbetaling van studiekosten die aan de werknemer waren vergoed voor een opleiding HBO Electrotechniek. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en de werkgever beroeepte zich op een terugbetalingsregeling die was opgenomen in de studieovereenkomst. De werknemer stelde echter dat het terugvorderen van de studiekosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, gezien de omstandigheden waaronder hij zijn dienstverband had beëindigd.
De kantonrechter oordeelde dat de studieovereenkomst voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de werknemer in beginsel gehouden was tot terugbetaling van de studiekosten. Echter, de rechter concludeerde dat er bijkomende omstandigheden waren die het terugvorderen onaanvaardbaar maakten. De werkgever had een ontslagvergunning aangevraagd voor de werknemer, wat de situatie gelijkstelde aan een ontslag door de werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat het onredelijk was om de werknemer te verplichten tot terugbetaling van de studiekosten, aangezien hij niet vrijwillig zijn dienstverband had beëindigd.
De vordering van de werkgever werd afgewezen, terwijl de vordering van de werknemer in reconventie tot terugbetaling van een ingehouden bedrag van € 899,88 werd toegewezen. De kantonrechter veroordeelde de werkgever in de proceskosten van de werknemer, die op € 750,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechter wees af wat meer of anders was gevorderd.