ECLI:NL:RBLIM:2017:11496

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
AWB-15_1811u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet en deugdelijkheid van arbeids- en rusttijdenregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van Avenue2 Infra V.O.F. tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 22.500,- die aan eiseres is opgelegd wegens een overtreding van de Arbeidstijdenwet (Atw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de registratie van arbeids- en rusttijden door eiseres ondeugdelijk was, waardoor toezicht op de naleving van de Atw niet mogelijk was. Eiseres heeft betoogd dat zij een deugdelijke registratie voerde en dat verweerder met een waarschuwing had moeten volstaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde bescheiden niet de werkelijke arbeidstijden van de ingeleende arbeidskrachten weergaven. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte registratie van arbeids- en rusttijden in het kader van de Arbeidstijdenwet.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1811

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2017 in de zaak tussen

Avenue2 Infra V.O.F., eiseres

(mr. C. Staudt-Bos),
en

de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. P. Boer-Wiegersma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 22.500,- wegens een overtreding van de Arbeidstijdenwet (Atw).
Bij besluit van 21 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting -na sluiting- heropend. De reden daarvoor was dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft verweerder bij brief van
24 november 2016 gevraagd te reageren op de twee door gemachtigde van eiseres overgelegde verslagen van 17 oktober 2013 en 21 augustus 2014, alsmede op de daarop ter zitting door gemachtigde gegeven toelichting. De verslagen hebben betrekking op overleggen over Avenue2 in het kader van horizontaal toezicht. De rechtbank heeft verweerder gevraagd in elk geval de in de brief gestelde vragen te beantwoorden.
Nadat verweerder schriftelijk gereageerd heeft op de brief van de rechtbank, heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld op de reactie van verweerder te reageren. Eiseres heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft in de reactie van verweerder aanleiding gezien alle verslagen over de bijeenkomsten die in het kader van horizontaal toezicht zijn gehouden en waarover verweerder beschikte, bij verweerder op te vragen. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek een aantal verslagen aan de rechtbank opgestuurd.
De rechtbank heeft de zaak opnieuw op zitting gepland, mede vanwege de inmiddels veranderde samenstelling van de rechtbank. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres voert het infrastructuurgedeelte van het werk A2 Maastricht uit. Eiseres heeft voor de uitvoering van het werk arbeidskrachten ingeleend van Rimec Limited (Rimec).
2. Naar aanleiding van urenlijsten die de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie) op 14 november 2013 van de Belastingdienst Heerlen heeft ontvangen, heeft de Inspectie eiseres aan een controle onderworpen op de naleving van de Atw. De urenlijsten vermelden de door eiseres van Rimec ingeleende arbeidskrachten en het aantal uren dat zij dagelijks -in een betreffende week- voor eiseres hebben gewerkt.
De controle is uitgemond in een onderzoek dat de periode van 7 oktober tot en met
3 november 2013 bestrijkt. Het onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat eiseres -in voormelde periode- geen deugdelijke registratie heeft gevoerd over de arbeids- en rusttijden -van de van Rimec ingeleende arbeidskrachten- die toezicht op de naleving van de Atw en op de Atw rustende bepalingen mogelijk maakt. Het onderzoek heeft geresulteerd in het boeterapport van 12 mei 2014 dat vergezeld gaat van een aantal bijlagen, waaronder de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , arbeidskrachten ingeleend van Rimec, alsmede de verklaringen van [naam 3] en
[naam 4] , (hoofd)uitvoerders.
3. Verweerder heeft eiseres -op grond van het boeterapport en de bijlagen die daarbij horen- een bestuurlijke boete opgelegd van € 22.500,-.
3.1
Verweerder heeft de urenlijsten en door eiseres -bij brief van 24 maart 2014- aan de Inspectie overgelegde bescheiden -waaruit de arbeids- en rusttijden van de arbeidskrachten volgens eiseres genoegzaam blijken- als een ondeugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden beoordeeld. Volgens verweerder is toezicht op de naleving van de Atw op grond van die bescheiden niet mogelijk, omdat de werkelijke arbeidstijden daaruit niet blijken.
3.2
Verweerder meent dat hij niet kon volstaan met een waarschuwing en verwijst daarvoor naar artikel 1, eerste lid, juncto het tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit 2013 (de Beleidsregel) en bijlage 2 bij de Beleidsregel.
3.3
Verweerder ziet geen grond de boete te matigen wegens onevenredigheid ervan, omdat eiseres erkent niet alle vereiste gegevens te hebben genoteerd.
3.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boeteoplegging niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat eerder geen ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat hij daartoe niet zou overgaan.
4. Eiseres is het niet eens met de boete die verweerder haar heeft opgelegd.
Zij is primair van mening dat er geen sprake is van een ondeugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie. Subsidiair meent zij dat verweerder met een waarschuwing had moeten volstaan en meer subsidiair dat verweerder de boete had moeten matigen.
4.1
Wat betreft haar arbeids- en rusttijden verwijst eiseres naar de projectfolder en meer in het bijzonder naar de standaardwerkdag die daarin voor alle arbeidskrachten is vastgelegd. Dat de arbeidstijden voor de arbeidskrachten ook duidelijk zijn, blijkt volgens eiseres uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] die over hun werktijden hebben verklaard.
Volgens eiseres moeten de arbeidskrachten elke dag bij het betreden en verlaten van de bouwplaats een lijst tekenen en blijkt dat ook uit de voormelde verklaringen. Ter illustratie heeft eiseres een ingevulde ‘Inschrijflijst aanwezigheidsregistratie bouwplaats’ overgelegd. Daarnaast heeft zij een ingevulde urenlijst overgelegd waarop per week is bijgehouden hoeveel uren per dag een arbeidskracht gewerkt heeft. Zij stelt dat de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] -die verklaard hebben dat ze de door de arbeidskrachten gewerkte uren bijhouden- dus juist zijn.
Volgens eiseres kon de Inspectie aan de hand van de urenlijsten op eenvoudige wijze controleren of zij in overtreding was van de Atw. Zij wijst er daarbij op dat de registratie vormvrij is.
De in de ‘Weekly Timesheets’ vermelde bonusuren moeten volgens eiseres als op zaterdagen gewerkte uren worden beschouwd.
4.2.
Wat betreft haar opvatting dat verweerder met een waarschuwing had moeten volstaan, voert eiseres aan dat verweerder niet gehandeld heeft conform de interne werkinstructie ‘Basis Inspectie Module Atw’. Zij stelt dat indien de stappen die de Inspectie ingevolge de instructie heeft te maken juist waren gemaakt, een waarschuwing op zijn plaats was geweest.
Eiseres meent dat verweerder ook onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij met een waarschuwing niet kon volstaan. Zij stelt dat artikel 1, eerste lid, juncto het tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel van toepassing is, omdat de situatie, dat een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is, zich volgens haar niet voordoet.
4.3.
Verweerder had de boete volgens eiseres moeten matigen omdat de boeteoplegging in strijd is met het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. Zij verwijst naar hetgeen zij daarover in bezwaar al heeft aangevoerd en voegt er nog aan toe, dat juist in een geval als dit, waarin alle gegevens genoteerd zijn en alle partijen, behalve verweerder, menen dat voldoende informatie voorhanden is om toezicht op de naleving van de Atw te kunnen houden, op zijn minst plaats is voor matiging van de boete.
4.4
Eisers heeft in bezwaar aangevoerd dat verweerder haar nooit eerder heeft aangesproken op de ondeugdelijkheid van haar arbeids- en rusttijdenregistratie. Zij meent dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat haar registratie in orde was. Bovendien worden arbeidstijden -volgens eiseres- in de hele bouwwereld op dezelfde wijze geregistreerd.
Eiseres vindt steun voor haar betoog in de aan de rechtbank -door haar en door verweerder- overgelegde overlegverslagen. Hieruit blijkt volgens eiseres dat verweerder toezicht hield op Avenue2, dat haar arbeids- en rusttijdenregistratie in het kader van de Atw aan de orde is geweest en verweerder niet eerder reden heeft gezien haar een boete op de te leggen voor de ondeugdelijkheid ervan. Eiseres leest in het verslag van het overleg van 21 augustus 2013 (kennelijk is bedoeld 2014) dat over de Atw is gesproken en dat van de zijde van verweerder tijdens dat overleg is gezegd dat verweerder ‘kan blijven handhaven’. Volgens gemachtigde valt met deze opmerking niet te rijmen dat sprake is van een ondeugdelijke registratie.
5. Verweerder heeft aan de hand van de schriftelijke vragen van de rechtbank in de brief van 24 november 2016 aangegeven dat de wijze waarop eiseres de arbeidstijden registreert -in het kader van horizontaal toezicht- niet eerder aan de orde is geweest. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat pas na ontvangst van de urenlijsten door de belastingdienst op 14 november 2013 aanleiding bestond voor een controle op de naleving van de Atw en dat daar eerder geen aanleiding toe was. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de verslagen niet blijkt dat de registratie eerder is beoordeeld. Verweerder heeft ook -desgevraagd- aangegeven dat eiseres na de boeteoplegging niet meer gecontroleerd is en dat dit verband houdt met het tegen eiseres gestarte strafrechtelijke onderzoek. Verweerder kan niet uitleggen wat in het verslag van
21 augustus 2014 is bedoeld met dat verweerder ‘kan blijven handhaven’.
6. Ter zitting van 18 juli 2017 heeft gemachtigde van verweerder uitgelegd dat horizontaal toezicht wordt gehouden door de Belastingdienst en dat de Inspectie op verzoek van de Belastingdienst vertegenwoordigd was bij de bijeenkomsten die in dat kader zijn gehouden. Gemachtigde heeft aangegeven dat af en toe samen met de Belastingdienst wordt opgetrokken, voornamelijk in het kader van toezicht en controle op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen, maar soms ook van de Atw. De Atw kan zijdelings ter sprake zijn gekomen, maar gemachtigde ziet in de verslagen geen verband tussen de Atw en de arbeids- en rusttijdenregistratie van eiseres.
7. De rechtbank heeft aan de hand van het beroep te beoordelen of verweerder eiseres terecht een boete van € 22.500,- heeft opgelegd. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:530), gaat het bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen omtrent het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen, of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Overtreding
9. De bescheiden die eiseres aan de Inspectie -als arbeids- en rusttijdenregistratie- heeft overgelegd, bestaan uit een document ‘Project Introductie Bouwplaats’ en facturen en ‘Weekly Timesheets’ van Rimec. Het document ‘Project Introductie Bouwplaats’, oftewel de projectfolder, is een algemeen document voor alle werknemers waarin ze geïnformeerd worden over de regels die op de bouwplaats gelden. In dat document zijn de arbeids- en rusttijden aangegeven waaraan de werknemers zich dienen te houden.
In de ‘Weekly Timesheets’ staan de namen van arbeidskrachten vermeld die in dienst zijn van Rimec. Achter de namen zijn de uren vermeld die de arbeidskrachten per dag in een bepaalde week voor eiseres hebben gewerkt.
De facturen zijn gericht aan eiseres. Ze betreffen de betaling van het totale aantal -per week door de arbeidskrachten van Rimec- gewerkte uren, uitgesplitst naar bepaalde arbeid.
In de brief waarbij de bescheiden aan de Inspectie zijn overgelegd is verder aangegeven dat aan arbeidskrachten die eiseres van Rimec inleent bonussen worden toegekend in geval van goede prestaties, dat deze bonussen gewaardeerd worden als bonusuren en dat deze uren niet gerelateerd zijn aan het aantal gewerkte uren.
10. In geen van de bescheiden is vermeld wanneer de individuele arbeidskrachten
-dagelijks- met hun werkzaamheden zijn begonnen en wanneer zij hun werk hebben beëindigd. De projectfolder geeft weliswaar de arbeidstijden voor alle werknemers aan, maar van deze werktijden kan -zo volgt ook uit de folder- worden afgeweken als dat nodig is voor de werkzaamheden. Dat van de werktijden in de folder wordt afgeweken blijkt ook uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] . De tijden waarop zij volgens hun verklaring het werk beëindigen, varieert van 16.00 uur tot 18.00 uur of 19.00 uur, terwijl in de folder staat dat een werkdag om 16.00 uur eindigt. De standaardwerktijden in de folder kunnen daarom niet worden beschouwd als de werkelijk gewerkte uren.
11. Zowel de ‘Weekly Timesheets’ als de facturen, geven alleen het aantal gewerkte uren weer. De ‘Weekly Timesheets’ weliswaar per ingeleende arbeidskracht per dag, maar zonder vermelding van wanneer de arbeidskrachten met de arbeid zijn begonnen en wanneer hun arbeidsdag is geëindigd.
12. Voor de urenlijst die eiseres bij het beroepschrift heeft overgelegd, is dat niet anders. Ook daarin is alleen vermeld hoeveel uren een arbeidskracht per dag heeft gewerkt.
13. Op de ‘Inschrijflijst aanwezigheid bouwplaats’, die eiseres eveneens bij het beroepschrift heeft overgelegd, staan weliswaar de namen van arbeidskrachten die eiseres van Rimec heeft ingeleend, met daarachter de tijdstippen waarop ze de bouwplaats hebben betreden en verlaten, maar niet is gebleken dat eiseres inschrijflijsten als deze aan de Inspectie heeft overgelegd als bescheiden waaruit de arbeids- en rusttijdenregistratie van eiseres blijkt, zodat verweerder hiermee geen rekening heeft kunnen houden. De inschrijflijst die eiseres heeft overgelegd is in dit geval overigens ook niet van betekenis, omdat de lijst niet ziet op de periode van 7 oktober tot en met 3 november 2013.
14. Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen heeft eiseres vergeefs betoogd dat zij de arbeidstijden van de van Rimec ingeleende arbeidskrachten bijhoudt. Eiseres heeft terecht naar voren gebracht dat een arbeids- en rusttijdenregistratie vormvrij is, maar dit laat onverlet dat uit de arbeids- en rusttijdenregistratie ten minste de arbeidstijden moeten blijken en dat is -wat betreft de door eiseres overgelegde bescheiden en de urenlijsten- niet het geval. Dat blijkens de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] de werktijden voor de arbeidskrachten duidelijk waren, zoals eiseres heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
15. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ‘Weekly Timesheets’ buiten beoordeling gelaten of ze een juiste weergave geven van het aantal -door de van Rimec ingeleende arbeidskrachten- voor eiseres gewerkte uren. Voor de beoordeling of eiseres met de ‘Weekly Timesheets’, in verband met de andere hiervoor vermelde -aan de Inspectie overgelegde- bescheiden en de urenlijsten, een deugdelijke arbeids- en rusttijdenadministratie heeft gevoerd, op grond waarvan toezicht op de naleving van de Atw kan worden gehouden, is immers niet relevant of de urenregistratie deugdelijk is. Of al dan niet alle op zaterdag gewerkte uren in de ‘Weekly Timesheets’ zijn terug te vinden en of deze uren al dan niet als bonusuren geregistreerd zijn, laat immers onverlet dat de ‘Weekly Timesheets’ niet de arbeidstijden van de individuele arbeidskrachten van Rimec vermelden.
16. Wat met de opmerking: “De werkwijze ten aanzien van de administratie arbeidstijden is identiek aan het verleden. SZW kan in deze blijven handhaven.” in het verslag van 21 augustus 2014 is bedoeld, is niet met zekerheid te zeggen. De opmerking is voor verschillende uitleg vatbaar. Gelet op de context waarin de opmerking is gemaakt, zou ook bedoeld kunnen zijn dat verweerder kan blijven handhaven op de (on)deugdelijkheid van de arbeids- en rusttijdenregistratie van eiseres. Het argument is dan ook niet te gebruiken in de zin van de uitleg die eiseres er aan geeft. Bovendien laat deze opmerking, hoe ook uit te leggen, onverlet dat de bescheiden die eiseres als arbeids- en rusttijdenregistratie aan de Inspectie heeft overgelegd, geen werkelijke arbeidstijden inhouden.
17. Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie heeft gevoerd in de periode 7 oktober tot en met 13 november 2013. Omdat de bescheiden niet vermelden wanneer de individuele arbeidskrachten van Rimec met hun werk aanvangen en hun werk beëindigen, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat op grond van deze bescheiden -in deze periode- toezicht op de naleving van de Atw en de daarop rustende bepalingen niet mogelijk is.
18. Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de Atw was eiseres gehouden een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie te voeren op grond waarvan de Inspectie toezicht kan houden op de naleving van de Atw. Niet naleven van deze bepaling levert -op grond van artikel 10:1, eerste lid, van de Atw- een overtreding op waarvoor verweerder -op grond van artikel 10:5, eerste lid, van de Atw- een bestuurlijke boete oplegt.
Waarschuwing
19. Voor de berekening van een bestuurlijke boete heeft verweerder beleid geformuleerd. Verweerder heeft het beleid -dat in dit geval van toepassing is- neergelegd in de Beleidsregel. Ingevolge de Beleidsregel zijn er overtredingen waarvoor verweerder niet meteen een bestuurlijke boete oplegt, maar volstaat met een waarschuwing. De overtredingen waarvoor verweerder direct een bestuurlijke boete oplegt, zijn vermeld in bijlage 2 bij de Beleidsregel. Onder a in de bijlage is vermeld: “Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is”.
20. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat van een dergelijke registratie in dit geval geen sprake is. In navolging van zijn beleid diende verweerder in dit geval dan ook direct een bestuurlijke boete op te leggen. Door naar zijn beleid te verwijzen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij niet met een waarschuwing kon volstaan
21. De interne werkinstructie van de Inspectie, waarvan eiseres een afschrift aan de rechtbank heeft overgelegd, is volgens het daarin vermelde ‘toepassingsgebied’ bedoeld om te kunnen vaststellen of ten aanzien van een instelling of bedrijf de naleving van de Atw onderzocht moet worden en hoe, als dat nodig is, het onderzoek moet worden uitgevoerd.
De instructie geeft geen regels over hoe verweerder heeft te handelen als hij een overtreding vaststelt. Verweerder moet -behoudens in geval hij meent dat dat onevenredig is- zijn beleid toepassen als sprake is van een overtreding en dat heeft verweerder, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, met het opleggen van een bestuurlijke boete aan eiseres, ook gedaan.
Matiging van de boete
22. De rechtbank overweegt dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel leiden dat haar minder verwijt van de overtreding kan worden gemaakt en/of de overtreding minder ernstig maken. In de omstandigheden, dat alle gegevens genoteerd zijn en volgens alle partijen, behalve verweerder, er voldoende informatie voorhanden is om toezicht op de naleving van de Atw te kunnen houden, heeft verweerder terecht geen grond voor matiging gezien.
Eiseres had ten tijde van de controle een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie aan de Inspectie moeten kunnen overleggen en dat heeft zij, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, niet gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat toezicht op de naleving van de Atw op grond van de voorhanden zijnde bescheiden niet mogelijk is. Dat eiseres alle benodigde gegevens genoteerd heeft, blijkt uit deze bescheiden niet. Deze omstandigheden maken dan ook al daarom niet dat eiseres de overtreding minder te verwijten valt en/of de ernst van de overtreding daardoor wordt aantast.
23. Uit de overgelegde overlegverslagen blijkt dat de Inspectie merendeels bij de bijeenkomsten -die in het kader van horizontaal toezicht met Avenue2 zijn gehouden- vertegenwoordigd was. Uit de verslagen blijkt niet dat verweerder de arbeids- en rusttijdenregistratie van eiseres eerder aan een controle heeft onderworpen. Uit de verslagen blijkt ook niet dat verweerder concrete toezeggingen heeft gedaan dat hij eiseres geen boete zou opleggen voor de arbeids- en rusttijdenregistratie die zij voert. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Het vertrouwen dat eiseres had -dat haar geen boete zou worden opgelegd voor de arbeids- en rusttijdenregistratie die zij voert- was niet gerechtvaardigd. Het gestelde vertrouwen geeft daarom geen grond voor matiging van de boete.
24. Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen en nu de berekening van de hoogte van de aan eiseres opgelegde boete volgens het beleid van verweerder is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres deze boete terecht heeft opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
25. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.
26. De rechtbank geeft verweerder nog in overweging, de Inspectie een volgende keer
-als ze samen optrekt met de Belastingdienst in het kader van horizontaal toezicht- haar rol in dat verband duidelijk(er) te laten maken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. M.A. Teeuwissen, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 november 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.