ECLI:NL:RBLIM:2017:1296

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
5516575/AZ/16-408 14022017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde verhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, BCT BV. De werknemer, die sinds 1 juni 2014 in dienst was, werd op 29 september 2016 op staande voet ontslagen door BCT. De reden voor het ontslag was het versturen van vertrouwelijke documenten naar zijn eigen zakelijke e-mailadres, wat volgens de werkgever een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag, tewerkstelling en doorbetaling van zijn loon. BCT voerde verweer en vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet was aangetoond dat de werknemer de intentie had om BCT te benadelen. De rechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag werd toegewezen, en BCT werd veroordeeld tot betaling van het salaris en emolumenten vanaf de datum van ontslag. Daarnaast werd het verzoek van BCT tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde verhouding toegewezen, met ingang van 1 april 2017, en werd een transitievergoeding toegekend aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 5516575 \ AZ VERZ 16-408 & 5516609 AZ VERZ 16-409
Beschikking van de kantonrechter van 14 februari 2017
in de zaak van:
[werknemer],
wonend [adres werknemer] ,
[woonplaats werknemer] ,
werknemer,
gemachtigde mr. M. Rahnama'i,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCT BV,
gevestigd te Sittard,
werkgever,
gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [werknemer] en BCT worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 14 november 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het op 10 januari 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel BW
- de mondelinge behandeling d.d. 17 januari 2017.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
BCT is een bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het ontwikkelen van oplossingen die datastromen omzetten naar informatie.
2.2.
[werknemer] , geboren op [geboortedag werknemer] 1977, is op 1 juni 2014 bij BCT in dienst getreden op basis van een contract voor bepaalde tijd. [werknemer] is sinds 1 november 2015
op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij BCT werkzaam.
[werknemer] vervulde laatstelijk de functie van Professional Sales Medior tegen een salaris van
€ 4.200,00 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantiegeld.
[werknemer] was met name belast met het binnenhalen van nieuwe opdrachten en het onderhouden van contacten met bestaande klanten binnen de doelgroep Water.
2.3.
Op vrijdag 16 september 2016 om 15.00 uur heeft er op verzoek van BCT een gesprek plaatsgevonden met [werknemer] . Daarbij waren aanwezig [werknemer] , mevrouw [X] (leidinggevende, manager business unit) en (gedeeltelijk) de heer [Y] (manager human resource development). Tijdens dit gesprek is aan [werknemer] meegedeeld dat BCT het dienstverband met hem wilde beëindigen. Na afloop van het gesprek is [werknemer] naar huis gegaan.
2.4.
Diezelfde dag heeft de heer [Y] bij e-mail van 16:22 uur een beëindigingsvoorstel aan [werknemer] toegestuurd. [werknemer] heeft vervolgens bij e-mail van 17 september 2016 om 18:10 uur op het voorstel van BCT gereageerd. [werknemer] schrijft:
“(…) Ik ben het niet eens met de ontslagaanzegging en geef je hierbij te kennen dat ik wil blijven werken en - wanneer ik op non actief wordt gesteld -, ik mezelf beschikbaar houdt voor het verrichten van werk. (…)”
De heer [Y] reageert bij e-mail van 17 september 2016 van 19:20 uur en stelt onder meer:
“(…) Voor alle duidelijkheid, maandag hoef je niet naar de klant of naar Bct te komen.
Je bent vrijgesteld van werkzaamheden. (…)”
[werknemer] reageert daarop bij e-mail van diezelfde dag van 19:21 uur en maakt bezwaar tegen de vrijstelling van werkzaamheden.
2.5.
Na het gesprek met BCT heeft [werknemer] nog diezelfde dag vier bestanden naar zijn eigen zakelijke mailaccount gestuurd, te weten de bestanden “Overzicht licenties en onderhouden”, “Prijslijst”, “Actieve accounts” en “Mijn actieve contactpersonen”.
In het “Overzicht licenties en onderhouden” staat van alle klanten aangegeven welke licenties zij op dat moment hebben en wanneer zij deze hebben aangeschaft. In het bestand “Prijslijst” staan de actuele prijzen vermeld. In het bestand “Actieve accounts” staan alle klanten vermeld zoals BCT deze heeft opgenomen in het CRM-systeem. In het bestand “Mijn actieve contactpersonen” staan de contactgegevens vermeld van alle klantrelaties die op naam van [werknemer] stonden.
2.6.
Op dinsdag 20 september 2016 vindt er om 08:30 uur op verzoek van [werknemer] een gesprek plaats tussen [werknemer] , commercieel directeur [commercieel directeur] en de heer [Y] .
Tijdens dit gesprek heeft [commercieel directeur] aan [Y] gevraagd of hij bestanden naar zichzelf heeft gestuurd. [werknemer] heeft die vraag bevestigend beantwoord.
2.7.
Op dinsdag 27 september 2016 vindt er een vervolggesprek plaats.
Daarbij waren aanwezig [werknemer] , bijgestaan door mr. Rhanama’i, en namens BCT de heer [Y] , bijgestaan door mr. Vogels.
Tijdens dit gesprek is met name gesproken over de vier bestanden die [werknemer] aan zichzelf heeft toegestuurd. Aan het einde van het gesprek heeft BCT aangegeven dat zij zich zal beraden over een ontslag op staande voet.
2.8.
Bij e-mailschrijven van 29 september 2016 doet mr. Rhanama’i namens [werknemer] een tegenvoorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Diezelfde ochtend deelt
mr. Vogels aan mr. Rhanama’i mee dat [werknemer] op staande voet zal worden ontslagen.
2.9.
In haar ontslagbrief van 29 september 2016 aan [werknemer] vermeldt BCT als reden voor het ontslag op staande voet:
“(…) Als motivering daarvoor geldt dat de bovengenoemde feiten zodanige gedragingen van u zijn dat van cliënte redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. U bent het vertrouwen van cliënte onwaardig geworden omdat u zich schuldig hebt gemaakt aan het tijdens de onderhandelingen over een minnelijke beëindiging van het dienstverband aan uzelf per e-mail toesturen en daarmee aan uzelf toe-eigenen van hoogst vertrouwelijke documenten die voor cliënte essentiële en zeer concurrentiegevoelige informatie bevatten. Gelet op uw toelichting daarop kan cliënte niet anders concluderen dan dat u dit gedaan hebt met de kennelijke intentie om deze informatie te gebruiken voor het onrechtmatig beconcurreren van cliënte en schade toe te brengen aan haar bedrijfsdebiet.
Bovendien heeft u, met het bovenstaande geconfronteerd, geen plausibele verklaring afgegeven doch slechts aantoonbare leugens verkondigd. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] verzoekt - kort weergegeven - vernietiging van het op 29 september 2016 gegeven ontslag op staande voet, tewerkstelling en doorbetaling van het loon en emolumenten met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente), veroordeling tot het verstrekken van een bruto/netto-specificatie, het verzenden van een rectificatie en betaling van een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen.
3.2.
BCT heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door BCT verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW, en subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW.
3.4.
[werknemer] heeft verweer gevoerd en subsidiair, in geval van toewijzing van het verzoek van BCT, verzocht om toekenning van de transitievergoeding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
4.1.
[werknemer] heeft het onderliggende verzoek tijdig ingediend, omdat dit is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door BCT is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door BCT aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor BCT als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werknemer] , die ten gevolge hebben dat van BCT redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 29 september 2016 dat [werknemer] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het tijdens de onderhandelingen over een minnelijke beëindiging van het dienstverband aan zichzelf toesturen van hoogst vertrouwelijke documenten die essentiële en zeer concurrentiegevoelige informatie bevatten, met de kennelijke intentie om deze informatie te gebruiken voor het onrechtmatig beconcurreren van BCT en om schade toe te brengen aan haar bedrijfsdebiet.
4.5.
Vast staat dat [werknemer] na het gesprek van 16 september 2016 een viertal bestanden naar zijn zakelijke account heeft gemaild. Vast staat eveneens dat BCT in de persoon van de heer [commercieel directeur] voor het gesprek op 20 september 2016 wist dat [werknemer] informatie naar zich zelf had gemaild nadat een medewerker van zijn bedrijf een onderzoek had ingesteld in de computer van [werknemer] .
Op 20 september 2016 is vervolgens tijdens het gesprek met [werknemer] gevraagd of hij bestanden naar zichzelf had gemaild. Volgens BCT heeft [werknemer] toen gezegd dat hij één bestand naar zichzelf had verstuurd. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat er niet over aantallen bestanden is gesproken en betwist dat hij heeft aangegeven slechts één bestand te hebben verzonden.
4.6.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft BCT aangevoerd dat er na het gesprek van 20 september 2016 nader onderzoek naar het mailverkeer van [werknemer] heeft plaatsgevonden. De heer [commercieel directeur] stelt dat hij aan het eind van de dag op 20 september 2016 te horen kreeg dat het om vier bestanden ging en wat de inhoud daarvan was. Tijdens het gesprek van 27 september 2016 is over deze bestanden met [werknemer] gesproken. Twee dagen later, op 29 september 2016, volgde een ontslag op staande voet.
4.7.
[werknemer] heeft als meest verstrekkende verweer naar voren gebracht dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Volgens [werknemer] had BCT reeds op 20 september 2016 moeten overgaan tot het geven van ontslag op staande voet althans in ieder geval had zij dit op 27 september 2016 moeten doen. Op 20 september 2016 was BCT er immers van op de hoogte dat [werknemer] bestanden naar zijn zakelijke mailaccount had verstuurd.
BCT stelt zich op het standpunt dat zij aan de onverwijldheidseis heeft voldaan. BCT heeft voor het eerst op 20 september 2016 het vermoeden van een dringende reden gekregen door de mededeling van [werknemer] dat hij slechts één bestand naar zichzelf had gemaild. Vervolgens heeft BCT onderzoek verricht en geconstateerd dat de mededeling van [werknemer] onjuist was. Op 27 september 2016 heeft er hoor en wederhoor plaatsgevonden en op 29 september 2016 is [werknemer] in de ochtend op staande voet ontslagen. BCT is van mening dat zij voortvarend heeft gehandeld maar daarbij ook de nodige zorgvuldigheid heeft betracht door eerst onderzoek te doen.
4.8.
De kantonrechter overweegt het volgende. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en de omvang van het onderzoek, de behoedzaamheid die is geboden en de eventuele noodzaak tot het inwinnen van juridisch advies en het verzamelen van bewijsmateriaal. Daarbij dient de werkgever tevens de nodige zorg in acht te nemen om te vermijden dat gerechtvaardigde belangen van de werknemer worden geschaad als het vermoeden ongegrond blijkt te zijn. De kantonrechter begrijpt dat het gesprek van 27 september 2016 aanvankelijk enkel bedoeld was als een vervolggesprek om te onderhandelen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Inmiddels was het voor BCT op 20 september 2016 aan het eind van de dag duidelijk geworden dat [werknemer] vier bestanden naar zichzelf had gemaild en heeft BCT het gesprek van 27 september 2016 ook benut om [werknemer] te horen over de gronden die tot een ontslag op staande voet zouden kunnen leiden.
Het gesprek is daarmee onderdeel van het onderzoek geworden. De termijn tussen 20 september 2016 (het ontstaan van het vermoeden) en het gesprek van 27 september 2016 (hoor en wederhoor) acht de kantonrechter, gelet op bovengeschetste omstandigheden, gerechtvaardigd.
Tijdens het gesprek van 27 september 2016 is met [werknemer] voornamelijk gesproken over het verzenden van de bestanden door [werknemer] . Vast staat dat BCT aan het einde van het gesprek heeft aangegeven zich te beraden op een ontslag op staande voet.
Op 29 september 2016 ontvangt BCT in de ochtend een tegenverzoek van [werknemer] om te komen tot een beëindiging van het dienstverband, waarop kort daarna (eveneens in de ochtend) door BCT wordt overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet. De door BCT in acht genomen termijn van 1 dag tussen het - uitgebreid - horen van [werknemer] en het ontslag op staande voet acht de kantonrechter eveneens gerechtvaardigd in het kader van een gedegen afweging en bepaling van de positie.
De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het ontslag dient te worden beschouwd als zijnde onverwijld gegeven.
4.9.
Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of er sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Vast staat dat [werknemer] op vrijdag 16 september 2016 een viertal bestanden naar zijn zakelijke e-mailadres heeft toegestuurd. [werknemer] stelt dat hij twee van deze bestanden nodig had voor een bespreking met een klant op maandag 19 september 2016. Het ging om de bestanden “Overzicht licenties en onderhouden” en “Prijslijst”. De andere twee bestanden stelt [werknemer] nodig te hebben gehad om de omvang van zijn concurrentie/relatiebeding te beoordelen. In het beëindigingsvoorstel van BCT stond namelijk dat hij aan dit beding gehouden zou worden en hij wilde daarom weten om welke relaties van BCT het zou gaan, zodat hij daarmee rekening kon houden. [werknemer] stelt dat hij geen andere intenties met deze bestanden had.
4.10.
[werknemer] betwist verder nadrukkelijk dat hij tijdens het gesprek op 20 september 2016 zou hebben gezegd dat hij slechts één bestand aan zichzelf zou hebben gemaild. Over aantallen zou toen niet zijn gesproken. BCT stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat [werknemer] heeft gelogen over het aantal bestanden dat hij aan zichzelf heeft gestuurd. Op 20 september 2016 heeft hij volgens BCT namelijk gezegd dat hij slechts één bestand aan zichzelf heeft gemaild, namelijk het bestand met de NAW-gegevens van de klanten van BCT. De motivering die hij voor het aan zich toesturen van dit bestand geeft - het willen weten welke omvang zijn contractuele relatiebeding heeft - is volgens BCT een ongeloofwaardige motivering. Verder was het niet nodig om de bewuste bestanden aan zichzelf toe te sturen. In de eerste plaats niet omdat hij al direct vrij gesteld was van arbeid en dus wist dat hij niet naar de klant hoefde te gaan. Los daarvan heeft [werknemer] te allen tijde toegang tot het CRM-systeem van BCT zodat het niet nodig is voor een bezoek aan een klant dat bestand eerst aan zich zelf te mailen. BCT is - kort gezegd - van mening dat [werknemer] deze bestanden, met zeer concurrentiegevoelige informatie, enkel naar zichzelf heeft toegestuurd met de intentie om BCT onrechtmatig te beconcurreren. [werknemer] ontkent dat hem was gezegd dat hij de klant niet hoefde te bezoeken. Pas nadat hij de bestanden al naar zich had gemaild vernam hij uit een mail dat hij de klant niet meer hoefde te bezoeken.
4.11.
De kantonrechter stelt voorop dat ontslag op staande voet een “ultimum remedium” is waarvan dus niet te vlug mag worden aangenomen dat het terecht is gegeven. Vermoedens en/of hypotheses, die niet stevig zijn verankerd in feiten, kunnen doorgaans niet leiden tot een ontslag op staande voet, althans niet tot een ontslag op staande voet dat stand houdt. BCT heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat er geen regels bestaan (in de arbeidsovereenkomst dan wel anderszins) die het [werknemer] verbieden om bestanden van BCT naar zijn zakelijke e-mailadres te versturen. Daarmee staat dus vast dat het enkele versturen van de bestanden geen schending van enige regel oplevert. Het onrechtmatig handelen zou volgens BCT gelegen zijn in het door haar veronderstelde doel, het misbruik maken van die informatie door [werknemer] . Dat is echter een vermoeden dat verder niet op feiten is gebaseerd.
Niet is gebleken dat [werknemer] de bestanden heeft verspreid onder derden althans dat de bestanden daadwerkelijk ten nadele van BCT zijn gebruikt, of dat [werknemer] daartoe de intentie had. Zelfs als [werknemer] wellicht niet de waarheid heeft gesproken over het aantal bestanden dat hij naar zich zelf heeft gemaild en de reden die hij noemt vragen opwerpt, wordt dat niet anders. Daarmee is immers nog steeds niet aangetoond dat het de intentie van [werknemer] was aan BCT schade toe te brengen. Het blijft bij een niet gesubstantieerd vermoeden van BCT dat [werknemer] de intentie had om haar onrechtmatig te beconcurreren.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is dan ook niet rechtsgeldig.
4.12.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van [werknemer] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door BCT kan vernietigen, indien BCT heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag (op staande voet) niet rechtsgeldig is, zal het primaire verzoek van [werknemer] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
4.13.
Nu het ontslag (op staande voet) wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. BCT is daarom gehouden tot betaling van het overeengekomen salaris. Partijen zijn het er over eens dat BCT het loon van [werknemer] vanaf 29 september 2016 onbetaald heeft gelaten, zodat de hierop gerichte vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna is bepaald.
De vorderingen tot verstrekking van netto/bruto specificaties en tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zijn eveneens toewijsbaar.
4.14
[werknemer] heeft ook verzocht BCT te veroordelen tot het zenden van een rectificatie aan alle personen binnen en buiten de organisatie van BCT waarmee [werknemer] contact had. BCT heeft zich daartegen verzet. Een bijzonder belang bij een dergelijke rectificatie heeft [werknemer] niet gesteld en is de kanonrechter overigens ook niet gebleken zodat het verzoek zal worden afgewezen.
4.15.
Alvorens te beslissen op het verzoek tot wedertewerkstelling, zal eerst het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek worden behandeld en beoordeeld.
Het zelfstandig verzoek van BCT: ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.16.
BCT heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, dan wel onderdeel g, BW voor het geval (nog steeds) een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Hoewel van het hiervoor gegeven oordeel nog hoger beroep openstaat, is in zoverre reeds nu aan de voorwaarde voldaan waaronder BCT haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld. Daarmee ligt thans de vraag voor of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW.
4.17.
Vastgesteld wordt dat er geen bijzondere opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
4.18.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Primair: (ernstig) verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel 3 BW
4.19.
BCT heeft primair aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat [werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en verwijst hiervoor naar het feitencomplex dat zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
De kantonrechter verwijst naar zijn overwegingen onder 4.11., waarin hij heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat het [werknemer] op grond van zijn arbeidsovereenkomst dan wel andere regels binnen BCT verboden is om bestanden van BCT naar zijn zakelijke e-mailadres te sturen. Evenmin is gebleken dat [werknemer] de bestanden heeft verspreid onder derden althans dat de bestanden daadwerkelijk ten nadele van BCT zijn gebruikt of dat [werknemer] daartoe de intentie had. BCT heeft enkel een vermoeden, maar daar blijft het bij. Dat [werknemer] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet komen vast te staan.
Subsidiair: een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW
4.20.
BCT heeft subsidiair aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie.
4.21.
BCT stelt zich op het standpunt dat [werknemer] aanvankelijk heeft gelogen over het aantal bestanden dat hij aan zich zelf heeft toegestuurd. Daarnaast is zijn verklaring voor het waarom van het toesturen van de bestanden naar de mening van BCT ongeloofwaardig. Gelet op het feit dat deze gedragingen van [werknemer] bovendien plaatsvonden nadat hem was medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, heeft dit tot een zeer ernstige en diepgaande vertrouwensbreuk geleid bij BCT, aldus het betoog van BCT. Ook tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken over en weer is het de kantonrechter gebleken dat met name aan de kant van BCT er geen enkel vertrouwen meer bestaat in de persoon van [werknemer] en dat er ook geen enkele bereidheid bestaat om nog in herstel van dat vertrouwen te investeren.
4.22
[werknemer] betwist dat hij heeft gelogen over het aantal bestanden dat hij naar zichzelf zou hebben gestuurd. Tijdens het gesprek van 20 september 2016 is er volgens [werknemer] helemaal niet over aantallen bestanden gesproken.
De kantonrechter kan niet beoordelen of [werknemer] BCT daadwerkelijk foutief heeft geïnformeerd over het aantal bestanden dat hij aan zichzelf heeft gemaild. De verklaringen van partijen hierover staan immers haaks op elkaar. Daar komt bij dat [werknemer] ter zitting heeft aangegeven dat hij ervan op de hoogte was dat BCT zijn e-mails kan controleren en zijn antwoord dus kon controleren. In die situatie lag het niet voor de hand over het aantal bestanden te liegen. Al met al is het naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat [werknemer] gelogen heeft over het aantal bestanden dat hij aan zich zelf heeft toegezonden.
4.23.
De kantonrechter is echter wel van oordeel dat de verklaringen die [werknemer] geeft voor de noodzaak om de verschillende bestanden aan zichzelf toe te sturen, niet altijd even logisch zijn. De verklaring van [werknemer] dat hij voor het bezoek aan één klant de licenties van alle klanten nodig heeft, wordt nadrukkelijk door BCT weersproken. Volgens BCT kunnen haar werknemers te allen tijde verbinding maken met het CRM-systeem van BCT en is dit ook de gebruikelijke gang van zaken. [werknemer] verweert zich door te stellen dat hij niet altijd verbinding heeft en dat niet alle actuele informatie over een klant in CRM te vinden is; hij betwist echter niet dat het binnen BCT gebruikelijk is om tijdens een klantenbezoek verbinding te maken met het CRM-systeem in plaats van bestanden via e-mail te raadplegen.
Daarnaast heeft [werknemer] het bestand “Actieve accounts”, waarin alle relaties van BCT van de afgelopen 30 jaar zijn vermeld, aan zichzelf toegezonden. Naar zeggen van [werknemer] deed hij dit om de omvang van zijn concurrentie/relatiebeding te beoordelen.
[werknemer] heeft ter zitting uitgelegd dat hij zijn concurrentie/relatiebeding zo heeft geïnterpreteerd dat hij geen enkele klant die BCT ooit heeft gehad, mag benaderen.
Uit artikel 15 van de arbeidsovereenkomst leidt de kantonrechter echter af dat het relatiebeding - kort gezegd - een contactverbod inhoudt voor relaties waarmee BCT gedurende de afgelopen twee jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking zakelijke overeenkomsten heeft gesloten en/of onderhandelingen heeft gevoerd.
Hieruit blijkt niet dat [werknemer] geen enkele klant die BCT ooit heeft gehad, mag benaderen.
Gelet op het vorenstaande en het moment waarop [werknemer] de bestanden aan hem zelf zendt – als hij net te horen heeft gekregen dat BCT de arbeidsovereenkomst wil beëindigen – kan de kantonrechter begrijpen dat een en ander bij BCT argwaan heeft gewekt omtrent zijn bedoelingen met deze bestanden en het vertrouwen daardoor ernstig wordt geschaad.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat deze verstoring ook een duurzaam karakter heeft. Daarbij speelt ook nog mee dat BCT al had aangekondigd de arbeidsovereenkomst te willen gaan beëindigen wegens disfunctioneren. Los van de vraag of daarvan sprake is getuigd het onder deze omstandigheden niet van veel realiteitszin om te verwachten dat het dienstverband nog kan worden hersteld. Daarmee is met voortzetting van het dienstverband geen redelijk doel meer gediend.
4.24.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door BCT naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Het is de kantonrechter verder gebleken dat er binnen de organisatie van BCT geen andere passende functie voor [werknemer] voorhanden is.
4.25.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van BCT zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 april 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, een en ander met behoud van een termijn van ten minste één maand.
4.26.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat BCT aan [werknemer] een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van BCT is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. De kantonrechter kent aan [werknemer] indachtig het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW derhalve een transitievergoeding toe ten bedrage van € 3.033,24 bruto.
4.27.
De gevorderde wedertewerkstelling zal, gelet op het feit dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2017 zal worden ontbonden op grond van een verstoorde verhouding, worden afgewezen.
4.28.
Resteert het verzoek van [werknemer] om BCT te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,00 wegens onrechtmatig handelen.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat BCT zijn privacy in ernstige mate heeft geschonden door zonder zijn toestemming en zonder een gerechtvaardigd doel zich de toegang tot zijn zakelijke e-mail account te verschaffen en zijn e-mailberichten te doorzoeken.
E-mailberichten vallen volgens Europese rechtspraak onder bescherming van artikel
8 van het EVRM, aldus [werknemer] .
BCT betwist dat zij een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [werknemer] heeft gepleegd. Het betreft een zakelijke account, tot de toegang waarvan het secretariaat gemachtigd is.
Bovendien heeft [werknemer] door zijn uitspraak over het mailen van één bestand en zijn motivering daarvoor, aan BCT reden verschaft om de zakelijke mailbox te doorzoeken.
4.29.
De kantonrechter overweegt dat e-mailberichten vallen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op privacy beschermt. Op grond van rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan de werkgever slechts de e-mail-berichten van zijn werknemer controleren indien voor de werknemer kenbaar was of kenbaar had kunnen zijn, dat zijn e-mailberichten kunnen worden gecontroleerd, er sprake is van een gerechtvaardigd doel en er is voldaan aan de proportionaliteitstoets.
[werknemer] heeft ter zitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat BCT zijn e-mails kan controleren. Aan het eerste vereiste voor een werkgever om te mogen controleren is derhalve voldaan. De omstandigheid dat [werknemer] een aantal belangrijke bestanden naar zichzelf had toegestuurd kort nadat BCT kenbaar had gemaakt naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te streven, heeft bij BCT de terechte vraag opgeworpen welke intenties [werknemer] daarmee had en vormt naar het oordeel van de kantonrechter een gerechtvaardigd doel om tot controle over te gaan.
Ten slotte is de kantonrechter van oordeel dat het gekozen middel proportioneel is.
De door [werknemer] gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Inzake het verzoek en het tegenverzoek
4.30.
In de uitkomst van alle verzoeken tezamen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van het ontslag op staande voet
5.1.
vernietigt het op 29 september 2016 gegeven ontslag op staande voet,
5.2.
veroordeelt BCT om aan [werknemer] te voldoen het salaris ten bedrage van € 4.200,00 bruto per maand, te vermeerderen met alle emolumenten, vanaf 29 september 2016 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt BCT om aan [werknemer] binnen 14 dagen na het wijzen van deze beschikking schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin het bedrag en de betaling van de toegewezen loonvordering is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00, voor elke dag dat BCT hieraan niet voldoet,
Inzake het zelfstandig verzoek van BCT tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2017,
5.5.
veroordeelt BCT tot betaling van € 3.033,24 bruto ter zake transitievergoeding,
Inzake alle verzoeken.
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: sm