Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
3.Het verzoek en het verweer
3 februari 2017 thans nog aanspraak op € 4.520,57 bruto en € 634,09 netto, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
4.De beoordeling
art. 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
zelfgeen verlenging van de arbeidsovereenkomst wenste, terwijl hij er voordien blijk van had gegeven wel nog voor [verweerster] te willen blijven werken, faalt dit betoog. Het is immers aan de werkgever om tijdig – dat wil zeggen uiterlijk één maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst die zes maanden of langer heeft geduurd – zekerheid te bieden over al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [verweerster] heeft ook niet aan [verzoeker] aangezegd dat de arbeidsovereenkomst wél zou worden voortgezet. Daarbij komt dat [verzoeker] ter zitting heeft gesteld dat hij met zijn faxbericht alleen maar het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege op 3 oktober 2016 heeft willen bevestigen en dat hij niet tegen een eerdere datum dan 3 oktober 2016 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
NJ1979/207).
1.751,80bruto inzake maximale wettelijke verhoging
13 december 2016 en over het netto-equivalent van € 7.369,66 bruto minus € 3.122,22 netto vanaf 13 december 2016 tot de datum van volledige voldoening.