Op 3 maart 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Onderbanken. De zaak betreft een jeugdige, geboren op 29 september 1999, die een aanvraag had ingediend voor persoonsgebonden budgetten (pgb's) op grond van de Jeugdwet. Het primaire besluit van 1 september 2015 kende de jeugdige individuele voorzieningen toe, maar na bezwaar werd het bestreden besluit van 24 februari 2016 genomen, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De ouders van de jeugdige maakten bezwaar tegen het aantal uren kortdurend verblijf (KVB) dat was toegekend, namelijk 12 uur per week, en stelden dat dit onvoldoende was voor de begeleiding die de jeugdige nodig had.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 werd de zaak behandeld, waarbij de ouders en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de jeugdige niet in aanmerking kwam voor de gevraagde 32 uur KVB, zoals eerder was toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank stelde ook de proceskosten vast op € 990,- en droeg het college op het griffierecht van € 45,- aan de eiser te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over jeugdhulp en de noodzaak om de behoeften van de jeugdige adequaat in kaart te brengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en regelgeving die van toepassing zijn op de Jeugdwet en de bijbehorende voorzieningen.