ECLI:NL:RBLIM:2017:3975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
5701636/AZ/17-27 01052017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens frauduleus gebruik van privilegepas door werkneemster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, een besloten vennootschap. De werkneemster werd op staande voet ontslagen vanwege frauduleus gebruik van een privilegepas. Het ontslag volgde na een onderzoek waarin werd vastgesteld dat de werkneemster klanten zonder privilegepas korting verleende en de bijbehorende punten op de pas van haar zus bijschreef, wat leidde tot onterecht verkregen waardecheques. De werkneemster had eerder al een waarschuwing ontvangen voor vergelijkbaar gedrag in 2014, wat de ernst van de situatie vergrootte. Tijdens een gesprek op 9 januari 2017 werd de werkneemster geschorst en later op dezelfde dag ontslagen. De werkneemster heeft het ontslag betwist en vorderingen ingesteld, waaronder de nietigheid van het ontslag en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de ernst van de gedragingen van de werkneemster en het feit dat zij op de hoogte was van de gedragsregels die dit gedrag verbieden. De vorderingen van de werkneemster werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5701636 \ AZ VERZ 17-27
Beschikking van de kantonrechter van 1 mei 2017
in de zaak van:
[werkneemster],
wonend [adres werkneemster] ,
[woonplaats werkneemster] ,
werkneemster
gemachtigde mr. L.J.H. Stein,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] (HEALTH & BEAUTY CONTINENTAL EUROPE) B.V.,
gevestigd te Renswoude,
werkgever
gemachtigde mr. F. Verkerk,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna [werkneemster] en [X] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 maart 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling d.d. 3 april 2017
- de daaraan voorafgaand door [werkneemster] overgelegde producties 20, 21 en 22
- de ter mondelinge gelegenheid overgelegde pleitnota van [werkneemster] .
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [geboortedag werkneemster] 1967, is op 1 maart 2007 bij de rechtsvoorgangster van [X] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van verkoopmedewerkster tegen een loon van € 1.575,25 plus € 157,01 persoonlijke toeslag plus € 22,69 diplomatoeslag bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
De functie van [werkneemster] is verkoopmedewerkster bij het retailmerk ICI Paris XL, met als standplaatsen Maasbracht en Weert. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Drogisterijbranche van toepassing.
2.3.
[X] verstrekt op verzoek van klanten van Ici Paris XL een zogenoemde privilegepas. Hiermee sparen klanten punten en bij 250 gespaarde punten wordt een waardecheque van € 5,00 naar het huisadres van de klant gestuurd. Daarnaast ontvangt de klant 10% korting op alle aankopen.
2.4.
In 2014 heeft zich een voorval voorgedaan met betrekking tot de privilegepas van [werkneemster] . Zij heeft aan buitenlandse klanten, die niet over een privilegepas beschikten maar wel korting wilden hebben, korting verleend door middel van gebruikmaking van haar eigen privilegepas. Daarnaast heeft zij de betreffende spaarpunten op haar eigen kaart bijgeschreven. Hierover hebben partijen een gesprek gevoerd waarbij het correcte gebruik van de privilegepas aan de orde is gekomen. Het gesprek heeft erin geresulteerd dat [werkneemster] haar privilegekaart doormidden heeft geknipt en dat de waarde cheques zijn ingeleverd.
2.5.
In 2016 is bij de filiaalmanager van de vestiging te Weert op enig moment argwaan ontstaan toen [werkneemster] meerdere waardecheques inleverde bij persoonlijke aankopen. [X] heeft vervolgens een onderzoek ingesteld waarbij is gecontroleerd met welke privilegepas de waardecheques die [werkneemster] inleverde bij elkaar zijn gespaard. Dat bleek de privilegepas van de zus van [werkneemster] , [zus werkneemster] , te zijn. Daarna is de klanthistorie bekeken en zijn alle transacties over de afgelopen periode die in het filiaal hadden plaatsgevonden bekeken. Risk & Fraud Investigations is ingeschakeld teneinde de camerabeelden en transacties te bekijken. Het vergaarde materiaal is door [X] en Risc & Fraud Investigations verzameld en geordend en de transacties zijn in kaart gebracht.
2.6.
Op 5 januari 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [werkneemster] , de heer [districtsmanager] (districtsmanager afdeling Derving en Veiligheid) en filiaalmanager mevrouw [filiaalmanager] . Tijdens dit gesprek is [werkneemster] medegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang is geschorst met behoud van salaris vanwege de verdenking van een vergrijp. Per brief van 6 januari 2017 heeft [X] de schorsing bevestigd en is [werkneemster] uitgenodigd voor een gesprek op het hoofdkantoor van [X] te Renswoude op 9 januari 2017 te 11.00 uur.
2.7.
Op 9 januari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werkneemster] , de heer [districtsmanager] en de heer [bedrijfsrechercheur] (bedrijfsrechercheur). Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat door alle hiervoor genoemde personen is ondertekend.
2.8.
Bij brief van 16 januari 2017 bevestigt [X] dat [werkneemster] op 9 januari 2017 is ontslagen op staande voet. Aan het ontslag op staande voet ligt ten grondslag dat [werkneemster] bij meerdere aankopen door klanten, die niet beschikten over een privilegepas, de punten heeft bijgeschreven op de privilegepas van haar zus. Hierdoor ontving de zus meerdere waardecheques en de betreffende klanten een korting op hun aankopen van 10%. Verder is geconstateerd dat [werkneemster] een aantal van deze waardecheques heeft verzilverd bij eigen aankopen.
2.9.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft [werkneemster] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet.
2.10.
Bij brief van 26 januari 2017 heeft [werkneemster] de schuldbekentenis zoals vastgelegd in het gespreksverslag van 9 januari 2017 ingetrokken, althans de buitengerechtelijke vernietiging daarvan ingeroepen, wegens het ontbreken van wilsovereenstemming en vanwege de enorme druk die tijdens het gesprek op haar werd uitgeoefend.
2.11.
[X] heeft [werkneemster] laten registreren in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel. Aangesloten bedrijven kunnen dit register raadplegen, bijvoorbeeld voordat zij een nieuw personeelslid aantrekken.

3.Het geschil

3.1.
[werkneemster] verzoekt – kort weergegeven – :
  • Te verklaren voor recht dat het op 16 januari 2017 gegeven ontslag op staande voet nietig is;
  • Te verklaren voor recht dat de “schuldbekentenis” althans het gespreksverslag van 9 januari 2017 buitengerechtelijk is vernietigd althans dit alsnog te vernietigen;
  • [X] te veroordelen de registratie in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel ongedaan te maken op straffe van een dwangsom;
  • [X] te veroordelen tot organisatiebrede schriftelijke rehabilitatie van [werkneemster] ;
  • [X] te veroordelen tot betaling van:
 een bruto bedrag van € 5.554,49 ter zake onregelmatige opzegging;
 een bruto bedrag van € 6.173,00 ter zake transitievergoeding;
 een bruto bedrag van € 100.000,00 ter zake billijke vergoeding;
 een bruto bedrag van € 470,00 ter zake ten onrechte verrekende bedragen;
 de buitengerechtelijke kosten ad € 1.927,26;
  • [X] te veroordelen tot verstrekking van bruto-netto specificaties;
  • [X] te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[X] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [werkneemster] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet.
4.1.
[werkneemster] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [X] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door [X] aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [X] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werkneemster] , die ten gevolge hebben dat van [X] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
[werkneemster] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. [X] was reeds op 5 januari 2017 op de hoogte van de gestelde dringende reden maar [werkneemster] heeft pas op 18 januari 2017, na lezing van de brief van [X] van 16 januari 2017, kennis genomen van het ontslag op staande voet. Dat zij al op 9 januari 2017 zou zijn ontslagen is niet waar. [X] voert aan dat het ontslag op staande voet wel in het gesprek van
9 januari 2017 mondeling aan [werkneemster] is gegeven en wijst op het gespreksverslag van die datum, waarin dat is vastgelegd.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat is voldaan aan de onverwijldheidseis. In het gespreksverslag van 9 januari 2017 staat: “
Ook weet ik dat mijn gedragingen voor Ici Paris een dringende reden zijn voor een ontslag op staande voet. Dit zal mij schriftelijk per post en aangetekende post worden bevestigd. De districtsmanager heeft dit ook tijdens het gesprek uitgesproken.” Hieruit blijkt dat het ontslag op staande voet al op 9 januari 2017 werd uitgesproken en dat het daarna alleen nog schriftelijk bevestigd moest worden.
Voor zover [werkneemster] bedoeld te stellen dat deze verklaring niet op waarheid berust wijst de kantonrechter er op dat het stuk door drie personen, waaronder [werkneemster] , is ondertekend.
Aan de stelling van [werkneemster] , dat zij onder dwang heeft getekend, gaat de kantonrechter voorbij. Uiteraard zal zij zich gezien de omstandigheden ongemakkelijk hebben gevoeld en zal van een zekere spanning sprake zijn geweest. Maar dat maakt nog niet dat er sprake is van onbehoorlijke dwang om het stuk, in strijd met de waarheid, te ondertekenen. Daar komt nog bij dat, gelet op de inhoud van het stuk, voor [werkneemster] niets “te verdienen” viel door het te ondertekenen. In het stuk wordt haar immers geen enkele opening geboden, dus enig belang om in strijd met de waarheid te ondertekenen was er niet.
En zou [werkneemster] toch onvrijwillig getekend hebben, dan is daarmee nog steeds niet gezegd dat het ontslag niet op 9 januari 2017 is gegeven. Bovendien wordt het gegeven ontslag ook door de andere ondertekenaars van het stuk bevestigd.
[X] heeft aangevoerd dat zij op 5 januari 2017 over een serieuze verdenking tegen [werkneemster] beschikte, dat deze nog moest worden geverifieerd en dat er daarna een gesprek met [werkneemster] moest worden gehouden om haar de gelegenheid tot weerwoord te bieden. Dat heeft op 9 januari 2017 plaatsgevonden en aan het einde van dat gesprek is het ontslag op staande voet gegeven. De kantonrechter beschouwt dit traject onder de gegeven omstandigheden als adequaat zodat aan de eis van een onverwijld gegeven ontslag is voldaan.
4.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de handelwijze van [werkneemster] met betrekking tot de privilegepas van haar zus een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert.
4.6.
[werkneemster] heeft toegegeven dat zij meerdere keren aan personen die niet beschikten over een privilegepas korting heeft verleend door de privilegepas van haar zus te gebruiken en de bijbehorende punten op de pas van haar zus bij te schrijven. Het verwijt dat [X] haar maakt staat daarmee dus vast. Het verweer van [werkneemster] komt er op neer dat zij dat heeft gedaan in het belang van het bedrijf, als klantenbinding, en dat dit bovendien een algemeen gehanteerde werkwijze binnen het bedrijf is.
Ter toelichting heeft zij verklaard dat het gaat om familieleden, vrienden en kennissen van haar zus die bij [werkneemster] aan de kassa komen en aangeven dat de gespaarde punten op de privilegepas van de zus kunnen worden bijgeschreven. Ter onderbouwing van de stelling dat zo iets algemeen gebeurd heeft zij twee verklaringen van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] overgelegd. Deze deurwaarder heeft waargenomen hoe zijn vrouwelijke collega in de filialen van Ici Paris te Sittard en Weert aankopen verrichtte, zonder privilegepas, waarna op verzoek van die collega de punten werden bijgeschreven op de privilegepas van de zus van die collega en bovendien 10% korting werd verleend. De deurwaarder heeft hiervan proces verbaal opgemaakt. Kortom, zo al fout is de handelwijze van [werkneemster] algemeen verspreid binnen de onderneming en kan men niet één persoon, [werkneemster] , daarvoor zo zwaar straffen als nu is gebeurd. Met betrekking tot dit verweer overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter maakt het niet uit of het gaat om familieleden, vrienden en kennissen van haar zus, die niet over een privilegepas beschikken en die vragen om de punten bij te schrijven op de kaart van haar zus, of om volstrekt onbekenden waarbij [werkneemster] zelf het initiatief neemt om de punten op de kaart van haar zus bij te schrijven. In beide gevallen worden er punten verstrekt terwijl daar geen recht op bestaat en een korting verleend waarop ook geen recht bestaat. [X] wordt daardoor in beide gevallen benadeeld.
Overigens komt het de kantonrechter – evenals [X] - ongeloofwaardig voor dat het hierbij enkel gaat om familieleden, vrienden en kennissen van de houdster van de privilegepas.
In de eerste plaats heeft [werkneemster] haar stellingen op dit punt niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van een familielid, vriend of kennis van haar zus, inhoudende dat deze klant heeft verzocht de punten bij te schrijven op de privilegekaart van de zus. Nu het zou gaan om familieleden, vrienden of kennissen van haar zus zal [werkneemster] ongetwijfeld enkele van deze personen zelf ook kennen, zodat zij deze had kunnen benaderen. En anders moeten enkele namen via haar zus te achterhalen zijn geweest.
Daar komt bij dat uit de gegevens van [X] blijkt dat in het afgelopen jaar 14 waarde cheques aan de zus zijn verstrekt. Omdat een waarde cheque wordt verstrekt nadat er voor € 250 is aangekocht moet er in totaal voor € 3.500,- zijn aangekocht. Het gaat dus om een aanzienlijk bedrag. Daarvoor zijn of heel veel klanten nodig geweest, waarbij het ongeloofwaardig wordt dat die allemaal de zus van [werkneemster] aanwijzen als de begunstigde voor hun punten. Of enkele hele grote klanten waarbij het dan ongeloofwaardig is dat die zelf geen gebruik maken van de gratis privilegepas maar het voordeel laten aan de zus. Bovendien moet zo een grote klant voor de zus en/of [werkneemster] ook gemakkelijk te traceren zijn geweest zodat deze een verklaring had kunnen afleggen. Zoals al opgemerkt is dat echter niet gebeurd.
De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [werkneemster] zich niet alleen beperkte tot familieleden, vrienden en kennissen van haar zus maar ook bij andere klanten, die geen privilegepas hadden, de punten bijschreef op de privilegepas van haar zus.
4.8.
Ook de stelling dat het binnen ICI Paris XL algemeen gebruikelijk is dat korting wordt verleend aan personen die niet in het bezit zijn van een privilegepas en de punten worden bijgeschreven op een pas van een ander kan [werkneemster] naar het oordeel van de kantonrechter niet baten.
Ter adstructie van deze stelling verwijst [werkneemster] naar de akten van bevindingen van de deurwaarder. Met [X] is de kantonrechter van oordeel dat het hier een andere situatie betreft, immers een klant vraagt zelf punten bij te schrijven op een kaart van diens zus. In de zaak van [werkneemster] is niet komen vast te staan dat zulks is gebeurd op initiatief van de klant en is het ook veel waarschijnlijker dat [werkneemster] zelf heeft besloten om bij willekeurige klanten, die geen privilegepas hadden, de punten bij te schrijven op de kaart van haar zus.
Overigens heeft [werkneemster] hier wel een punt in die zin dat ook het handelen van het winkelpersoneel, zoals vastgesteld door de deurwaarder, in feite fraude oplevert. Uit de bevindingen van de deurwaarder blijkt echter niet dat [X] hiervan op de hoogte is en al helemaal niet dat het zou worden getolereerd. Daarnaast brengt de kantonrechter in herinnering dat, zoals bekend is, voetgangers veelvuldig het rode licht negeren bij het oversteken maar dat dat niet betekent dat degene die betrapt wordt geen bekeuring krijgt.
4.9.
Naast het feit dat vast staat dat [werkneemster] een groot aantal keren – ieder keer als zij korting verleende en punten bijschreef op de pas van haar zus – fraude heeft gepleegd speelt er bij de beoordeling van de ernst van deze gedragingen nog het volgende.
Vast staat dat [werkneemster] in 2014 is gewaarschuwd voor het verkeerd gebruiken van haar privilegepas. [werkneemster] zegt wel dat het hier om een geheel andere situatie ging maar de kantonrechter ziet dat anders. Immers, indertijd heeft zij korting verleend aan klanten die geen privilegepas hadden en de punten, waarop ze geen recht had, op haar eigen pas bijgeschreven. Daarop is zij aangesproken en zij heeft toen zelf haar privilegepas doorgeknipt, zodat er niets meer mis zou gaan. Nu gaat het er om dat zij wederom korting verleend aan klanten die geen privilegepas hebben en de punten bijschrijft op iemands anders pas, die daar ook geen recht op heeft. In de ogen van de kantonrechter is dit een nagenoeg identieke situatie waarvoor ze al een keer uitdrukkelijk was gewaarschuwd. In ieder geval moet haar na 2014 meer dan duidelijk zijn geweest dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd.
4.10.
Daarnaast staat vast dat [werkneemster] bij de indiensttreding de gedragsregels van Ici Paris heeft ontvangen. In artikel 8.2. van die gedragsregels staat onder meer vermeld dat het niet correct gebruiken van de eigen privilegepas diefstal is en kan worden beschouwd als een dringende reden voor een ontslag op staande voet. De bedoeling van deze bepaling is natuurlijk het voorkomen van benadeling van [X] door eigen personeel, in het bijzonder door misbruik van de privilegepas. Dat moet voor [werkneemster] duidelijk zijn geweest. Gelet op deze vermelding, in samenhang bezien met het voorval van 2014, had het voor [werkneemster] duidelijk moeten zijn dat ook onjuist gebruik van privilegepassen van andere personen, waardoor [X] benadeeld zou worden, niet getolereerd zou worden.
4.11.
Tenslotte gaat het bij [werkneemster] om een medewerkster die aan de kassa staat en dagelijks met geld omgaat. Op een dergelijke medewerkster moet [X] volledig kunnen vertrouwen. [werkneemster] heeft echter meerdere keren laten zien dat dat niet het geval is.
4.12.
De kantonrechter acht het handelen van [werkneemster] zodanig ernstig dat van [X] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te laten voortduren. Het vorenstaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en standhoudt.
Het is evident dat een ontslag op staande voet grote financiële en emotionele gevolgen met zich meebrengt. Deze gevolgen zijn echter, afgezet tegen de ernst van het vergrijp van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven. De gevorderde verklaring voor recht inhoudende dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is, wordt daarom afgewezen.
4.13.
Nu er geen sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW is er ook geen grond om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. De gevorderde billijke vergoeding en de vergoeding op grond van onregelmatige opzegging missen derhalve grondslag en worden afgewezen. Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [werkneemster] , kan haar ook geen transitievergoeding worden toegekend.
Ook de vorderingen tot ongedaanmaking van de registratie in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak en tot schriftelijke rehabilitatie van [werkneemster] worden afgewezen.
4.14.
[werkneemster] vordert verder betaling van ten onrechte verrekende bedragen, bestaande uit € 400,00 aan recherchekosten en € 70,00 aan ten onrechte verrekend salaris van januari 2017. De kantonrechter is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. [werkneemster] heeft zich volgens de schriftelijke verklaring van 9 januari 2017 uitdrukkelijk akkoord verklaard met verrekening van het bedrag van € 70,00 aan waardebonnen, alsmede met het in rekening brengen van de kosten van het recherchebureau.
4.15.
In het verzoekschrift wordt in punt 4.2. melding gemaakt van aanspraak op achterstallig loon, vakantietoeslag en uitbetaling van opgebouwde maar niet uitbetaalde vakantiedagen. Onder 4.17, 4.18 en 4.20 worden deze vorderingen toegelicht. Echter, in het petitum van het verzoekschrift wordt geen betaling van voornoemde looncomponenten gevorderd, zodat dit ook geen nadere bespreking behoeft. Dit geldt ook voor de in punt 4.23 vermelde wettelijke verhoging.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat alle verzoeken worden afgewezen. [werkneemster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [X] worden tot op heden begroot op € 400,00 (2.0 punten x € 200,00 tarief).

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: plg
coll: sm