In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een in Turkije woonachtige Nederlandse ontvanger van ABP-pensioen en de Stichting Pensioenfonds ABP. De eiser, die in Turkije woont en te maken heeft met hoge hypothecaire schulden, heeft ABP aangeklaagd omdat hij meent dat hij gedurende een bepaalde periode te weinig pensioen heeft ontvangen. Dit zou het gevolg zijn van een onjuiste toepassing van de beslagvrije voet door ABP, die volgens de eiser niet in overeenstemming was met de door de beslaglegger vastgestelde bedragen. De eiser heeft zijn vorderingen gebaseerd op wanprestatie en onrechtmatige daad van ABP. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door de administratieve fouten van ABP. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de eiser te lang heeft gewacht met het indienen van zijn vorderingen en dat hij geen formele klachten heeft ingediend tegen ABP over de hoogte van zijn pensioenuitkeringen. De rechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de eiser ongegrond zijn en heeft deze afgewezen. Tevens is de eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ABP.