In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en de gedaagde, [gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam]. De eisers vorderden ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte en betaling van een huurachterstand van negentien maanden. De gedaagde had de huur sinds januari 2016 niet meer betaald en voerde verweer door te stellen dat de onderhuurder, [naam huurder], huurpenningen aan de verhuurder had betaald. Dit verweer werd echter verworpen, omdat niet was komen vast te staan dat deze betalingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd waarom hij niet aan zijn huurbetalingsverplichtingen zou moeten voldoen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisers spoedeisend belang hebben bij hun vordering, gezien de aanzienlijke huurachterstand. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de gedaagde om het gehuurde te verlaten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 6.080,00, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de huur van € 320,00 per maand met ingang van augustus 2017. De kantonrechter wees echter de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de gebruiksvergoeding na ontruiming af, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De kosten van het geding werden aan de zijde van de eisers begroot op € 926,67, die de gedaagde ook moest betalen.