Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Vonnis van de kantonrechter van 23 augustus 2017 (bij vervroeging)
INFOMEDICS FACTORING B.V.(handelend onder de naam “
INFOMEDICS”)
[gedaagde]
De procedure
28/05/2017verzonden’ stuk, terwijl de productie een gekopieerde brief van 28 februari 2017 met bijlagen is.
Het geschil
vordertde veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 3 844,87 (ten onrechte voor het geheel als ‘hoofdsom’ aangemerkt), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3 353,18 in hoofdsom vanaf 21 maart 2017 tot de voldoening. Ook wenst Infomedics vergoeding te verkrijgen van de aan haar zijde te liquideren proceskosten, eventueel vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van een daartoe strekkend veroordelend vonnis. Infomedics baseert haar op één nota stoelende hoofdvordering van € 3 353,18 op een aan haar gecedeerde vordering van de ‘zorgaanbieder’ “C.D.C Complete Tandzorg”, [naam directeur] te Best. De factuur zou dateren van 21 september 2016 en van het aan [gedaagde] gefactureerde bedrag van € 4 195,28 zou slechts € 842,19 betaald en verder niets gecrediteerd zijn, zodat per saldo € 3 353,18 resteert. Kennelijk, maar Infomedics ging daar eerst bij repliek op in, vloeide de rekening voort uit een opeenvolging van in de tijd gespreide tandheelkundige (be)handelingen. Een overeenkomst waarop die ‘door de zorgaanbieder verrichtte’ (bedoeld zal zijn: verrichte) handelingen berustten, is bij exploot niet genoemd, laat staan overgelegd.
verweervan [gedaagde] stoelt enerzijds op het oordeel dat uitermate ondeugdelijk werk geleverd is in de vorm van een ‘waardeloos stukje gebitsprothese’ dat niet in de kaak past in verband met het niet of onvoldoende rekening houden met ‘te grote botuitsteeksels’. Dit oordeel velt niet alleen [gedaagde] zelf of zijn oom [naam familielid] als zijn penvoerder, maar wordt naar beider zeggen gedeeld door de geraadpleegde tandtechnieker [naam tandtechnieker] te [vestigingsplaats] , tandheelkundig centrum Emma Tandartsen te Brunssum (tandarts [naam tandarts] , die [gedaagde] doorverwees voor een implantaatbehandeling) en Trail Centre Implantologie in Heerlen. In verband met de constateringen van deze deskundigen heeft [gedaagde] (althans zijn oom) inmiddels een klacht ingediend bij de inspectie voor de gezondheidszorg over de wijze van behandeling door CDC. De inspectie neemt naar zijn zeggen de zaak hoog op. Intussen stelt [gedaagde] zich op het standpunt niet te hoeven betalen voor zulke wanprestatie.
De beoordeling
‘verzocht’wordt
binnen 30 dagenhet factuurbedrag te voldoen. Een termijn die ten enenmale een fataal karakter ontbeert en dus geen vervaltermijn mag heten. Bij gebreke van zo’n termijn had Infomedics dus moeten terugvallen op de weg van ingebrekestelling (art. 6:82 BW) om verzuim van [gedaagde] te doen intreden. Dat zij die weg succesvol bewandeld heeft en wanneer / hoe, is evenmin met zoveel woorden gesteld, ermee rekening houdend dat Infomedics zelfs ten aanzien van de veertiendagenbrief met dagtekening 28 februari 2017 niet meer heeft gesteld dan dat zij deze
‘verzonden’heeft. Voor een geslaagd beroep op het met zo’n brief beoogde effect had Infomedics op zijn minst moeten stellen dat [gedaagde] de brief met de daarin verwerkte wilsverklaring
ontvangenheeft (art. 3:37 lid 3 BW). Dat dit niet vanzelf spreekt, moge blijken uit het feit dat Infomedics in de exploottekst een verzenddatum noemt die ligt na de dagvaardingsdatum Ook hier geldt dat Infomedics uiterst slordig omspringt met haar gemotiveerde stelplicht, maar ook nalaat voldoende concreet en/of gespecificeerd (naar onderwerp en middel) bewijs aan te bieden.