ECLI:NL:RBLIM:2017:8716

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
5763202 CV EXPL 17-1954
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete na negatieve uitlatingen door ex-werknemer op sociale media

In deze zaak heeft Caradon Stelrad B.V. een vordering ingesteld tegen een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde], wegens het maken van negatieve uitlatingen op sociale media na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst eindigde op 1 december 2016, na ondertekening van een vaststellingsovereenkomst op 1 november 2016. In deze overeenkomst was een gedragsvoorschrift opgenomen, waarin beide partijen zich verplichtten om zich zorgvuldig te gedragen en zich te onthouden van negatieve uitlatingen over elkaar. Caradon vorderde een boete van € 10.000,00 wegens vermeende schending van deze bepaling door [gedaagde]. De kantonrechter heeft de vordering van Caradon afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de uitlatingen van [gedaagde] schadelijk waren voor Caradon. De rechter oordeelde dat de uitlatingen, hoewel onhandig, niet voldoende waren om de hoge boete te rechtvaardigen. Tevens werd Caradon veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 5763202 CV EXPL 17-1954
Vonnis van de kantonrechter van 13 september 2017
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARADON STELRAD B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Nuth
verder ook aan te duiden als “Caradon”
eisende partij
gemachtigde mr. S.A. Sheoray Panday, medewerkster van “De Raadgevers B.V.” te Utrecht
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
gemachtigde mr. W.C.G.J. Sterk, advocaat te Heerlen

1.De procedure

Caradon heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 17 februari 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn aan [gedaagde] vier producties betekend.
[gedaagde] heeft - na herhaald uitstel - op 26 april 2017 schriftelijk geantwoord.
Vervolgens heeft Caradon op 14 juni 2017 gerepliceerd onder toevoeging van de producties 5 tot en met 7. Zij heeft tegelijkertijd haar vordering verminderd.
Ondanks het feit dat deze conclusie de handtekening van een gemachtigde ontbeert (een in art. 83 Rv gestelde eis), is zij door de rolrechter geaccepteerd.
Ter afsluiting van het schriftelijke debat heeft [gedaagde] op 9 augustus 2017 voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is (bij vervroeging) op vandaag gesteld.

2.Het geschil

Caradon vordert na vermindering van eis de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 10 875,00 (althans bedragen die in goede justitie behoorlijk geacht worden), te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119a (?) BW over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 10 000,00 vanaf 20 januari 2017 tot de datum van algehele voldoening, alsmede tot betaling van de aan haar zijde te liquideren kosten van de procedure. Aanvankelijk maakte Caradon eveneens aanspraak op bedragen van € 1 000,00 voor iedere dag vanaf 20 januari 2017 dat [gedaagde] ‘in gebreke blijft met artikel 8.1 van de vaststellingsovereenkomst’. Dit laatste onderdeel van haar vordering (‘deze aanvullende boete’) heeft zij echter bij haar repliek laten vervallen.
Caradon baseert haar vordering op de volgende feitelijke omstandigheden en/of stellingen.
[gedaagde] is van 24 oktober 2013 tot 1 december 2016 krachtens arbeidsovereenkomst als operator bij Caradon in dienst geweest. Aan de arbeidsrelatie is een einde gekomen door een op 1 november 2016 door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst (te kwalificeren als beëindigingsovereenkomst in de zin van art. 7:670b BW). Van die overeenkomst maakt een artikel 8 deel uit, waarin Caradon en [gedaagde] zich verplichten zich in het vervolg in het maatschappelijke verkeer zorgvuldig ten opzichte van elkaar te gedragen en zich te onthouden van ‘(mogelijk) negatieve, schadelijke en/of (anderszins) ongunstige uitlatingen over elkander alsmede (ex-)collega’s en relaties, alles in de ruimste zin van het woord’. Aan het eerste lid van het artikel dat dit gedragsvoorschrift bevat, is als lid 2 een boetebepaling toegevoegd die de overtreder onder meer een direct opeisbare boete van € 10 000,00 per overtreding voorhoudt. Volgens Caradon heeft [gedaagde] zich begin januari 2017 ‘meerdere keren negatief uitgelaten over Stelrad’ (Caradon). Er worden in het exploot met verwijzing naar prod.3 uitlatingen van [gedaagde] geciteerd in contact met een ex-collega, die naar het oordeel van Caradon de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Caradon spreekt van enige voor haar ‘schadelijke en opruiende berichten’. Bij aangetekend verzonden brief van 17 januari 2017 (prod.4) heeft Caradon’s gemachtigde een sommatie aan [gedaagde] laten uitgaan waarin onder meer aanspraak gemaakt is op de boete van € 10 000,00, te betalen ‘uiterlijk op 20 januari a.s’. Op de sommatie is door / namens [gedaagde] niet gereageerd. De opeisbaar geachte boete wordt thans in rechte gevorderd, naast wettelijke rente ‘op grond van artikel 6:119a BW’ en een bedrag van € 875,00 aan (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten.
Caradon weerspreekt in voortgezet debat de bij antwoord tegen de vordering ingebrachte stellingen en verweren. Die tegenwerpingen en nadere stellingen van eisende partij komen op het volgende neer. [gedaagde] had al eerder berichten op Facebook geplaatst die door (medewerkers van) Caradon als ‘hinderlijk’ ervaren werden. Zij heeft dat toen laten passeren, ervan uitgaand dat het een incident betrof. Caradon is bereid geweest een aanvankelijk voorgenomen eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens herhaalde overtreding van bedrijfsregels door [gedaagde] om te zetten in een vaststellingsovereenkomst waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden. [gedaagde] heeft zich in het overleg daarover (en ook over de tekst van de overeenkomst) laten bijstaan door mr. Sterk. De interpretatie die [gedaagde] aan de tekst van artikel 8 wenst te geven, acht Caradon onjuist want het gaat hier om ‘gangbare begrippen’. De tekst ‘laat geen ruimte voor discussie open’. Van een tikfout in de tekst van een bericht van [gedaagde] (‘stelrat’ in plaats van ‘Stelrad’) is mede door de context geen sprake. Wat [gedaagde] uitsprak, was kwetsend en diffamerend voor personen bij Caradon. Voor matiging ex art 6:94 BW noch voor toepassing van art. 6:248 lid 2 BW bestaat hier enige goede reden. Van enig misbruik van recht door Carandon is evenmin sprake. [gedaagde] had eerder moeten beseffen dat hij zich geen financieel risico kon permitteren.
Het verweer heeft de strekking de uitlatingen van [gedaagde] waarover Caradon valt, sterk te relativeren in het licht van de uitleg die [gedaagde] geeft aan de bij beëindigingsovereenkomst via artikel 8 gemaakte (bijkomende) afspraak. Volgens [gedaagde] kunnen zijn uitlatingen niet als inbreuk op die afspraak aangemerkt worden en is in het bijzonder een tikfout verantwoordelijk voor de schrijfwijze ‘stelrat’ waar hij ‘Stelrad’ bedoelde te zeggen / schrijven. Verder zegt hij ‘geen onvertogen woord’ geschreven te hebben. Hij was ook niet ‘sarcastisch’, iets waarop bovendien volgens art.8.1 geen verbod rust. ‘Schadelijk’ doet schade aan de zijde van Caradon veronderstellen, maar op welke aantoonbare schade doelt Caradon dan? Een valse beschuldiging is niet geuit. [gedaagde] duidt de communicatie via Facebook aan als ‘een onbenullig gesprekje’ dat geen boete van € 10 000 rechtvaardigt. [gedaagde] houdt vol dat zijn door Caradon afgedwongen vertrek ‘geregisseerd’ was. Caradon wekt nu de indruk hem ‘terug te willen pakken’. Als subsidiair verweer kiest [gedaagde] op diverse gronden voor een beroep op matiging (art. 6:94 BW), op toepassing van art. 6:248 lid 2 BW en op het niet-honoreren van door Caradon gepleegd misbruik van recht (art. 3:13 BW), zeker waar geen sprake is van ‘voortduren’ van een eventuele normschending. Hoe dan ook kan Caradon geen aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Nader heeft [gedaagde] bij dupliek nog het volgende naar voren gebracht. In de eerdere berichten waarover Caradon bij repliek bleek te vallen, heeft [gedaagde] nergens het woord ‘Stelrad’ of ‘werkgever’ gebruikt, zodat niemand zijn uitlatingen aan zijn vroegere werkgever of haar werknemers kan linken. Ten aanzien van de communicatie op Facebook van begin januari 2017 bestrijdt [gedaagde] dat hij kon vermoeden dat Caradon dan wel een van haar werknemers deze zou lezen. De met haar suggestie ten aanzien van de kwaliteiten van [gedaagde] (geen ‘goed werknemer’) in randnummer 4 van de repliek en het beweerdelijk schenden van bedrijfsregels door [gedaagde] in randnummer 5 schendt Caradon zelf ten opzichte van [gedaagde] de in acht te nemen zorgvuldigheid van art. 8.1. Hetzelfde doet zij door het inbrengen van prod.6 (brief 30 september 2016 aan gemachtigde van [gedaagde] en de brieven van 26 en 28 september 2016 van Caradon aan [gedaagde] zelf). Omdat [gedaagde] door het stadium waarin dit gebeurt, geen eis in reconventie meer in kan stellen, behoudt hij zich het recht voor alsnog driemaal een boete ten bedrage van € 10 000,00 of meer in een nog nader aanhangig te maken procedure te claimen. Voor deze procedure volstaat hij met een compensatieverklaring die erop neerkomt dat [gedaagde] door verrekening hoe dan ook geacht moet worden niets meer aan Caradon verschuldigd te zijn. Caradon had geen enkele goede grond om over de thans gewraakte uitlatingen ten nadele van [gedaagde] te beginnen waar in deze zaak slechts het handelen van [gedaagde] na het einde van de arbeidsovereenkomst aan de orde is en niet hetgeen daaraan voorafging. Volgens [gedaagde] is haar enige oogmerk dan ook het ‘gooien met modder’ en dat mag zij niet. In elk geval beroept [gedaagde] zich voor deze procedure (alvast) op verrekening in de zin van art. 6:127 BW (meer subsidiair, naar de kantonrechter begrijpt).
Waar nuttig en nodig zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de overwegingen in het volgende onderdeel van deze uitspraak (‘de beoordeling’)
.

3.De beoordeling

De ontslagkwestie die met een op 1 november 2016 door partijen ondertekend stuk geregeld leek, raakt klaarblijkelijk aan beide zijden nog steeds een gevoelige snaar. Op het oog is het arbeidscontract van ruim drie jaar tussen Caradon en [gedaagde] na het ontstaan van een situatie die in de beëindigingsovereenkomst als ‘onwerkbaar’ aangeduid wordt (maar zonder dat daarvan een der partijen ‘een verwijt gemaakt kan worden’), per 1 december 2017 - na een niet tot herroeping / ontbinding leidende bedenktermijn van veertien dagen - soepel tot een eind gekomen tegen betaling van een vergoeding van € 5 000 bruto. Uit de ontwikkelingen sedert 1 december 2016 waarvan blijkt uit over en weer aangevoerde feiten maar ook uit de in deze procedure wederzijds geuite verwijten, valt af te leiden dat die ‘soepelheid’ schijn is.
Het beroep dat beide partijen jegens elkaar doen op overtreding van de gedragsbeperking die met bijstand van raadslieden in art. 8.1 van de vaststellingsovereenkomst neergelegd is, bewijst dat het niet eenvoudig is het eigen temperament in alle opzichten in bedwang te houden. In ieder geval lukt het [gedaagde] noch Caradon klaarblijkelijk gevoeligheden van de ander zodanig te ontzien, dat daar laconiek aan voorbijgegaan wordt. Aan de kant van [gedaagde] is het doen van uitlatingen op Facebook in januari 2017 in contact met [naam] en ’38 anderen’ - kort na het hem overkomen ongewilde einde van de arbeidsrelatie - voor Caradon aangrijpingspunt geweest voor actie in rechte tot opeising van een boete van € 10 000. Uitlatingen die Caradon op haar beurt - zonder aanwijsbare noodzaak - doet over [gedaagde] in deze door haar aanhangig gemaakte procedure wekken het ongenoegen van [gedaagde] op en leiden tot een in verrekening gebrachte tegenvordering van ten minste € 30 000.
Hoewel de omstandigheden waaronder de wederzijdse uitlatingen gedaan zijn, en waarschijnlijk ook de intentie en/of de inhoud ervan, niet vergelijkbaar zijn, toont het feit dat de behoefte tot het doen van uitlatingen die de wederpartij direct of indirect betreffen, onbedwingbaar is. De vraag is dan ook of het bewuste artikel in de beëindigingsovereenkomst in het licht van de bedoeling ervan zo ruim mag / moet gelezen worden als eerst Caradon in haar vordering en later - in reactie - [gedaagde] in diens ‘compensatieverklaring’ geneigd is te doen. Vaststaat dat met het een (de primaire vordering) noch het ander (de in verrekening te brengen tegenvordering) de pijlen gericht worden op een ‘onzorgvuldige gedraging in het maatschappelijke verkeer’ van de ander, het eerste onderdeel dat artikel 8.1 beoogt aan een regel te binden. Maar juist de beperking in het tweede onderdeel, de ‘uitlatingen’, gaat naar de letter zo ver, mede door de toevoeging ‘in de ruimste zin des woords’, dat dit tot absurde en de grenzen van de persoonlijke levenssfeer verre overschrijdende en dus onwenselijke gevolgen kan leiden. En zelfs tot een verbod om in een procedure als de onderhavige mededelingen te doen over de werkelijkheid achter de papieren realiteit van een schriftelijke overeenkomst, terwijl tegelijkertijd art. 21 Rv partijen in haar processuele uitingen tot waarheid en volledigheid verplicht.
Hier staan nu twee claims tegenover elkaar die elk voor zich een letterlijke basis in het aan elkaar opgelegde verbod zou kunnen vinden. In het ene geval laat [gedaagde] zich verleiden om in het wel heel erg compacte (zij het ook voor buitenstaanders die dit per se willen, toegankelijke) ‘sociale verkeer’ van een Facebook-vriendengroep van in totaal 39 personen soms niet al te tactvolle opmerkingen te maken, waaruit echter voor geen buitenstaander kenbaar is waarover het gaat. De vier in het exploot onder randnummers 4 en 5 aangehaalde citaten kunnen over ieder bedrijf en iedere arbeidssituatie gaan en - tikfout of niet - juist het gebruik van het woord ‘stelrat’ (zonder ook de hoofdletter) maakt de herleiding tot een onderneming Caradon Stelrad voor de buitenwereld volstrekt onmogelijk. Hoe onverstandig en onbegrijpelijk dit sociale geleuter op Facebook ook hier weer uitpakt, niet vol te houden valt dat Caradon en haar werknemers dan wel relaties zich aan deze tamelijk onbenullige uitwisseling van praatzieke babbelaars een buil zou kunnen vallen. Voor het vervallen achten van een boete van liefst € 10 000 is waarlijk meer nodig dan het feit dat Caradon mogelijk bij toeval, maar wellicht door daar zonder noodzaak naar op te zoek te gaan, gestuit is op deze vrij kinderachtige uitwisseling van weinig diepzinnige maar op zichzelf onschadelijke gedachten van een of meer ex-werknemers op Facebook. Op zijn minst had van Caradon verwacht mogen worden dat zij bij een zo vergaande claim als de onderhavige feitelijke onderbouwing gegeven had aan de veronderstelling dat hier sprake was van voor haar negatief, ongunstig en bovenal schadelijk optreden van [gedaagde] . Nu daarvan niet gebleken is, wordt haar vordering afgewezen.
Ten overvloede zij opgemerkt dat Caradon ook bij een ander oordeel over haar hoofdvordering geen recht zou hebben gehad op vergoeding van incassokosten, nu daarvoor geen dragend argument aangevoerd is. De enkele, niet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW beantwoordende brief van 17 januari 2017 vormt in elk geval een onvoldoende legitimatie.
Daarmee is strikt genomen een uitspraak over het verrekeningsverweer van [gedaagde] overbodig. Desondanks kan het geen kwaad [gedaagde] er bij voorbaat op te wijzen dat hij bij een eventueel overwogen afzonderlijke vordering jegens Caradon op een gelijksoortig, maar mogelijk nog indringender beletsel voor toewijzing zal stuiten. Caradon mag weliswaar geen processueel belang gehad hebben bij het doen van mededelingen over haar visie op het arbeidsgeschil dat aan de overeenkomst van 1 november 2016 ten grondslag lag, maar zij deed dit wel in het bestek van een gerechtelijke procedure onder de condities die daaraan inherent zijn.
Als in het ongelijk te stellen partij zal Caradon verwezen worden in de kosten van de procedure. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op een bedrag van € 600,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het navolgende oordeel:
- De vordering van Caradon wordt op al haar onderdelen afgewezen.
- Caradon wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis bepaald op een bedrag van € 600,00.
- Het vonnis wordt (voor wat betreft de kostenveroordeling) uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS