ECLI:NL:RBLIM:2017:9960

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
6218010 CV EXPL 17-6107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling door Direct Pay Services B.V. en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Direct Pay Services B.V. en een gedaagde partij. Direct Pay had de gedaagde bij dagvaarding van 20 juni 2017 in rechte betrokken met een vordering tot betaling van € 110,89, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde heeft echter betwist dat hij enige goederen had besteld of ontvangen van Direct Pay, en heeft zijn verweer onderbouwd met bewijsstukken. Direct Pay heeft na kennisname van het verweer haar vordering ingetrokken, maar de gedaagde heeft aangedrongen op een uitspraak over de proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Direct Pay haar vordering zonder enige redelijke basis had ingesteld en dat de gedaagde voldoende argumenten had aangedragen om aan te tonen dat de eisende partij onzorgvuldig had gehandeld. De kantonrechter heeft de vordering van Direct Pay volledig afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, vastgesteld op € 500,00. Het vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6218010 CV EXPL 17-6107
Vonnis van de kantonrechter van 18 oktober 2017 (bij vervroeging)
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY SERVICES B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te (2993 LD) Barendrecht aan Oslo 9
verder ook aan te duiden als “Direct Pay”
eisende partij
gemachtigde mevrouw T. Visser-Kok, werkzaam bij “WebCasso B.V.” te Barendrecht aan Oslo 15
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
in persoon procederend

1.De procedure

Direct Pay heeft [gedaagde] bij dagvaarding d.d. 20 juni 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het op die datum aan hem in persoon betekende exploot. Aan het dagvaardingexploot waren drie of vier ongenummerde producties gehecht.
[gedaagde] heeft begin juli 2017 (ruimschoots voor de rolzitting van 9 augustus 2017, de datum waartegen hij opgeroepen was om in rechte te verschijnen) een schriftelijk antwoord ingediend dat voorzien was van een reeks producties ter illustratie van zijn - ook buiten rechte - gevoerde verweer. Kort voor de zitting heeft hij dit voorlopige antwoord aangevuld met een conclusie van antwoord van vier pagina’s plus vier bijlagen, waarvoor hij zich heeft laten bijstaan door mr. [naam] (‘namens Evead B.V.), wier of wiens adres en verdere hoedanigheden ongenoemd gelaten zijn.
Vervolgens heeft Direct Pay, uitgenodigd om op 13 september 2017 te repliceren, per brief (akte) van haar gemachtigde doen weten (‘eiseres heeft ons medegedeeld’) ‘haar vordering op gedaagde in te trekken’.
[gedaagde] heeft zich schriftelijk (antwoordakte) met het oog op de rolzitting van 27 september 2017 uitgelaten over het in die mededeling van Direct Pay besloten liggende verzoek om doorhaling van de zaak op de rol. Zijn verzet tegen royement komt neer op een verzoek om vonnis te wijzen en een uitspraak te doen over de proceskosten.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - bij vervroeging - op vandaag gesteld.

2.Het geschil

de vordering van Direct Pay en de wijze van presentatie in rechte
Direct Pay vorderde bij exploot van 20 juni 2017de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 110,89, met wettelijke rente over het volle bedrag van € 110,89, hoewel daarin naast een hoofdsom van € 69,95 bedragen aan rente en kosten verwerkt waren (waarvoor het vorderen van rente zonder verdere motivering allerminst vanzelfsprekend was). Ten slotte vorderde Direct Pay eveneens de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de te liquideren proceskosten. Volgens Direct Pay had ‘gedaagde vooralsnog (buiten rechte) niet gereageerd waardoor een eventueel verweer in rechte tardief dan wel op zijn minst discutabel zou zijn’. Eiseres achtte zich alsdan door het achterwege laten van zulk verweer ‘in haar belangen geschaad’. In het inleidende processtuk vond zij daarom dat [gedaagde] ook bij gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering zou moeten worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Direct Pay duidde zichzelf in de aanhef van het exploot aan als rechtsopvolger onder bijzondere titel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Billink B.V.te Almere (verder aan te duiden als ‘Billink’ en door Direct Pay aangemerkt als haar ‘rechtsvoorloper’). Zij legde aan haar vordering ten grondslag dat zij zich door cessie zijdens Billink eigenaar acht van een vordering die voortkomt uit een overeenkomst tot verkoop en levering van goederen en/of diensten. ‘Meer in het bijzonder’ ging het volgens haar om ‘via de website van [website] ’ bestelde ‘goederen’ (bedoeld zal zijn stoffelijke zaken). De aard van zulke zaken zou blijken uit een of meer ‘aan gedaagde gezonden factu(u)r(en)’. Billink heeft - als kennelijke tussenschakel - een beweerdelijk daaruit voortvloeiende vordering op [gedaagde] van dit zich op internet manifesterende bedrijf ‘ [website] ’ overgenomen en Direct Pay op haar beurt verkreeg van die ‘rechtsvoorloper’ haar vordering. Beide cessies of verkrijgingen zijn naar datum noch inhoud / formaliteiten geconcretiseerd of gedocumenteerd. De factuur waar het om draait, zou van 7 oktober 2016 zijn en daarbij zou aan [gedaagde] een bedrag van € 69,95 in rekening gebracht zijn (volgens een van de geproduceerde bijlagen voor een product met de vage omschrijving ‘Ultrabright Clinic’). Direct Pay vordert nu nakoming en zegt (zelf) een inmiddels verstreken termijn voor voldoening bepaald te hebben. Zij leidt uit die frase af dat [gedaagde] (van rechtswege) op de voet van art. 6:83 (aanhef en sub a.) BW in verzuim geraakt is. Zonder een berekening of specificatie over te leggen bepaalde Direct Pay - hierop voortbordurend - de van 7 november 2016 tot de dag van dagvaarding vervallen rente op een bedrag van € 0,94. De toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] rechtvaardigde volgens Direct Pay verder dat zij in rechte aanspraak maakt op vergoeding van incassokosten als bedoeld in art. 6:96 BW die zij (dan wel haar ‘rechtsvoorloper’) en/of de aan haar gelieerde onderneming WebCasso ter inning van de vordering gemaakt zegt te hebben. De vergoeding die zij vordert op basis van ‘verzending’ van enige kennelijk als veertiendagenbrief ex art. 6:96 lid 5 BW aangemerkte brief van Direct Pay dan wel WebCasso, is gesteld op het minimumbedrag van € 40,00.
Aan een voortgezet debat heeft Direct Payna kennisneming van het zeer uitgebreide en ongemeen beschuldigend getoonzette antwoord van [gedaagde] geen behoefte gehad. Zij heeft dus ook niet weersproken dat [gedaagde] zich lang voor dagvaarding tegenover Billink, ‘Centraal Invorderings Bureau’, Direct Pay, WebCasso en Van den Bergh & Partners gerechtsdeurwaarders ernstig verzet heeft tegen de gewekte indruk dat er een serieuze vordering jegens hem bestond. Zonder daar iets over te zeggen heeft Direct Pay (haar gemachtigde) volstaan met het vragen van doorhaling van de zaak op de rol, daarmee de mogelijkheid openhoudend de zaak later opnieuw aan te brengen. Ook heeft Direct Pay niet aangeboden de aan de kant van [gedaagde] gemaakte kosten van procederen te vergoeden.
[gedaagde]heeft in
twee ronden van verweerhet standpunt betrokken dat Direct Pay als beweerd cessionaris volstrekt ten onrechte en - ondanks een voorgeschiedenis die bij alle aan de invorderingskant bij de zaak betrokken beroepsbeoefenaars de alarmbellen had moeten doen rinkelen - een vordering in rechte tegen hem instelde. [gedaagde] had een- en andermaal laten weten niets besteld noch geleverd gekregen te hebben bij / van de duistere onderneming waarachter Direct Pay zich verschuilt. [gedaagde] of de door hem voor assistentie / advies ingeschakelde jurist(e) heeft onderzoek gedaan bij de Kamer van Koophandel en op internet, maar niet kunnen achterhalen of hier sprake is veen serieuze onderneming dan wel een ‘spookpartij’. Gegevens van de Kamer van Koophandel leveren een indicatie op in de richting van een in Amsterdam gevestigde onderneming ‘Strike51 B.V.’ die zich bezighoudt met ontwikkelen, produceren en uitgeven van software en/of uitrollen van digitale content en e-commerce activiteiten. [gedaagde] sluit niet uit dat Direct Pay en/of WebCasso als onderdeel van een ‘keten’ daarmee bekend is / zijn en desondanks tracht / trachten ‘spookfacturen’ te innen. Van zijn kant heeft [gedaagde] geattendeerd op het feit dat hij uitentreuren geprobeerd heeft per e-mail al degenen die zich met de inning van een beweerde vordering bezighielden, op een ander spoor te brengen. Toch ging men maar door. Van Billink B.V. in Rotterdam, via Centraal Invorderings Bureau B.V. aldaar en Direct Pay Services B.V. in Barendrecht, om uit te komen bij Van den Bergh & Partners Gerechtsdeurwaarders in Rotterdam en ten slotte WebCasso B.V. in Barendrecht. Alsof men (als verondersteld professionals) niets van elkaars ervaringen opstak of het ieder voor zich niet al te nauw nam met de jegens een verondersteld debiteur te betrachten zorgvuldigheid. Daarbij komt nog dat Direct Pay de hand lichtte met aan het inleidende processtuk te stellen eisen van volledigheid en waarheid (door onvoldoende substantiëring en door niet in te gaan op geleverd verweer). [gedaagde] heeft aan zijn verweer toegevoegd zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat er velen met hem slachtoffer zijn of (dreigen te) worden van aldus ten onrechte verzonden (spook)facturen, anders gezegd van een hierin besloten liggende oneerlijke handelspraktijk. Hij vindt hiervan bevestiging in het feit dat hij via internet kennisgenomen heeft van een reeks van verhalen op de site “Klachtenkompas” bij het onderwerp “ [website] ”. Bij zijn antwoord zat een bloemlezing van zulke klachten met als kernwoorden ‘oplichters’ en ‘fraude’. Zorgelijk vindt hij vooral dat professionele bureaus en deurwaarders zich met zulke praktijken inlaten of daar onvoldoende afstand van nemen.
Reeds in zijn antwoord maar ook bij antwoordakte d.d. 27 september 2017 heeft [gedaagde] aangedrongen op een als punitief (in zijn woorden of die van de ingeschakelde jurist ‘punitatief’) bedoelde proceskostenvergoeding (‘boete’) ten laste van Direct Pay. Hij verwijst daarvoor tevens naar de billijke vergoeding die in het Nederlandse ontslagrecht bij de Wwz haar intrede gedaan heeft bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [gedaagde] zegt kosten te hebben moeten maken voor het inschakelen van een raadsman / adviseur / gemachtigde die ‘zijn salaris’ zegt te willen ‘matigen tot het reguliertarief gemachtigde’, maar die dat vervolgens op een bedrag van € 1 000, 00 stelt (dat in zijn visie ‘in de rede ligt’). [gedaagde] heeft naast afwijzing van de vordering aangedrongen op uitvoerbaarheid bij voorraad van het kostenoordeel.

3.De beoordeling

Direct Pay heeft na kennisneming van het verweer van [gedaagde] zonder nadere motivering haar vordering prijsgegeven. Zij heeft zich verder op geen enkele wijze uitgesproken over de redenen die haar - in weerwil van al hetgeen [gedaagde] aanvoert - bewogen hebben tot dagvaarding over te gaan en het exploot in te richten zoals zij dit gedaan heeft. Bijgevolg moet de kantonrechter het doen met de bij antwoord ter sprake gebrachte ernstige aantijgingen van [gedaagde] aan het adres van de eisende partij, haar rechtsvoorgangster(s) en al degenen die bij pogingen tot incasso van een beweerdelijk bestaande vordering betrokken waren. De forse taal waarin [gedaagde] zich uit, moet bij het volledige stilzwijgen van Direct Pay als min of meer gerechtvaardigd beschouwd worden. Dit geeft ook te denken waar het de aldus gebleken evidente onwaarheid van een belangrijk onderdeel van het exploot betreft: de weergave van de opstelling van de gedaagde partij buiten rechte. Uit alles blijkt dat [gedaagde] veel meer gedaan heeft dan reageren op de vordering, waar Direct Pay een voorstelling van zaken belieft te geven die de zaken omdraait en [gedaagde] bij voorbaat voorhoudt dat hij aansprakelijk wordt voor alle te maken proceskosten als hij het waagt zich in rechte te verweren waar hij dit eerder zou hebben nagelaten.
[gedaagde] heeft terecht aangedrongen op het wijzen van vonnis in plaats van de door Direct Pay gevraagde doorhaling van de zaak op de rol. Direct Pay verdient immers onder de omstandigheden van het geval geen eventuele herkansing, doch had zich eerder moeten realiseren hier een kansloze zaak in handen te hebben. Daarom is het volledig op zijn plaats dat de vordering van Direct Pay terstond en volledig afgewezen wordt en resteert slechts de vraag welke kostenconsequenties dit oordeel moet hebben. De toedeling van de proceskosten aan Direct Pay volgt logisch uit de afwijzing van haar vordering. De vreemde redenering die zijn bij exploot volgde en die er toe zou moeten leiden dat [gedaagde] zelfs bij algehele afwijzing van het gevorderde voor de kosten zou moeten opdraaien, gaat reeds hierom niet op dat zij berust op het evident onwaar gebleken uitgangspunt dat [gedaagde] zich buiten rechte van verweer onthouden had. Moeilijker is de beantwoording van de vraag welk kostenbedrag in de gegeven situatie passend is. Hoewel [gedaagde] in wezen slechts één ronde van verweer nodig had (zij het tweevoudig gebruikt) om zijn standpunt voor het voetlicht te brengen en formeel geen gebruik gemaakt heeft van een in zijn plaats aangewezen gemachtigde, heeft hij wel geleund op de juridische expertise van mr. [naam] . Deze laatste schrijft in een als vierde bijlage aan het (tweede) antwoord gehechte e-mailbericht aan [gedaagde] dat zij / hij het ‘salaris zal matigen tot het niveau salaris gemachtigde zoals vast te stellen door de rechtbank’. Als naar analogie toepassing gegeven wordt aan het liquidatietarief salaris gemachtigde, zou dit resulteren in € 30,00 per procespunt. [gedaagde] vindt dat aansluiting gezocht moet worden bij de wettelijke regeling van het op ernstig verwijtbare wijze doen eindigen van een arbeidsovereenkomst door de werkgever met als sanctie een billijke vergoeding die met die ernst in overeenstemming is. Het procesrecht kent echter een veel meer voor de hand liggende optie door onder bijzondere omstandigheden ruimte te laten voor afwijking van het liquidatietarief en de werkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand als maatstaf te nemen. Daarvoor moet dan wel vaststaan dat de procespartij die aansprakelijk gehouden wordt voor die kosten, het procesrecht misbruikt heeft of onrechtmatig gehandeld heeft door het tot een gerechtelijke procedure te laten komen. [gedaagde] heeft voldoende (onweersproken gelaten) argumenten aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat zo’n situatie zich voordoet ten aanzien van het instellen van deze vordering in rechte door Direct Pay. Gebleken is dat de eisende partij zonder enige redelijke feitelijke basis en met een ontoereikend dossier en een bijgevolg onduidelijk perspectief - zowel buiten rechte als in rechte - incasso van een volstrekt onzekere vordering getracht heeft te effectueren.
Aangenomen moet immers worden dat Direct Pay, gegeven de evidente ongegrondheid van haar vordering en mede acht slaand op de betrokken belangen van [gedaagde] , het instellen van deze vordering achterwege had moeten laten na het op 19 mei 2017 aan gerechtsdeurwaarder Van den Bergh gestuurde bericht (c.c. aan WebCasso) dat deze deurwaarder ‘al de 4e partij (zie bijgevoegde stukken)’ was die [gedaagde] ‘met deze onzin blijft bestoken’, nu er geen enkele bestelling gedaan noch enig artikel geleverd was en er dus ook geen sprake kon zijn van een verplichting tot betalen. [gedaagde] had de deurwaarder in verband hiermee tot slot aangeraden zich ‘niet voor zulke praktijken te lenen’. In weerwil van de slotvraag in het bericht waarin op een reactie aangedrongen werd, heeft [gedaagde] niet meer mogen vernemen, doch is hij ruwweg op 20 juni 2017 gedagvaard onder mededeling van Direct Pay / WebCasso dat van verweer ‘vooralsnog’ niet gebleken was.
Zoals de kantonrechter in een enigszins vergelijkbare zaak van Direct Pay bij uitspraak van 26 juli 2017 (NJf 2017/402) al eens overwoog, roept het voorgaande tevens de vraag op - die [gedaagde] zijdelings ook aan de orde stelt - hoe zorgvuldig Direct Pay als cessionaris van tal van vorderingen haar incassodossiers samenstelt, onderzoek verricht, vervolgens veronderstelde debiteuren benadert en in het uitstere geval een gerechtelijke procedure voorbereidt én volvoert. Het is niet voor het eerst dat de Maastrichtse kantonrechter moet vaststellen dat aan zo’n dossier van Direct Pay of aan de bewerking daarvan van alles mankeert. Dat leidt in diverse gevallen tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van vorderingen, zeker in gevallen waarin een gedaagde beslagen ten ijs komt en de soms wel erg oppervlakkige benadering van de eisende partij doorprikt. Zorgelijker is echter dat Direct Pay als repeat player in de positie van eisende partij ook te maken krijgt met een gemiddeld hoog percentage verstekzaken. Voor gedaagde partijen die om kostenredenen of uit andere overwegingen een gang naar de rechtbank uit de weg gaan, maar die wel ernstige twijfels hebben over de rechtvaardiging van de vordering als zodanig of de samenstelling / omvang daarvan, is het geen geruststelling dat de kantonrechter ook ambtshalve de vordering op het ontbreken van rechtmatigheid en gegrondheid dient te beoordelen. Niet altijd immers wordt langs die weg een feitelijke misslag voorkomen, laat staan dat een pertinent verkondigde (verborgen) onwaarheid ontmaskerd kan worden. Een zaak als deze maakt duidelijk dat voor een vordering die Direct Pay aankaart, lang niet altijd geldt dat in het exploot ‘staat wat er staat’. Zoals [gedaagde] hier aantoont, is voor de ontmaskering van een stellige bewering een gedaagde partij nodig die uitdrukkelijk zegt: “Kijk maar, er staat niet wat er staat”. Een gedaagde partij dus die verschijnt of een gemachtigde die in haar plaats zaken rechtzet.
Direct Pay neemt bij akte na antwoord haar verlies, maar niet van harte en zonder ook maar enig woord van verklaring of excuus. Zelfs verklaart zij zich niet bereid [gedaagde] de kosten te vergoeden die hij heeft moeten aanwenden voor (doeltreffend) verweer in rechte. Hoe dit ook zij, en of Direct Pay nu wel of niet een loopje neemt met de waarheid op een of meer onderdelen van haar processuele uitlatingen: op zijn minst zullen Direct Pay en haar vaste gemachtigde hieruit de les moeten trekken dat zij ieder (overgenomen) incassodossier op eigen merites moeten samenstellen, onderzoeken, beoordelen en verifiëren alvorens de incasso te beginnen. Terwijl uiteindelijk een herbeoordeling zal moeten plaatsvinden op basis van verkregen nadere informatie van debiteur en derden alvorens een zaak aan de rechter voor te leggen. Een tweede leerzame ervaring van deze en voorgaande zaken voor eisende partij zou kunnen zijn, maar daar hadden de artikelen 21, 85 en 111 Rv haar al veel eerder op het spoor moeten zetten, dat het aan rechter en wederpartij voorgelegde procesdossier volledig moet zijn en de feiten naar waarheid presenteert.
Omdat Direct Pay voorafgaand aan dagvaarding gelegenheid geboden is op basis van alle ook thans beschikbare informatie een procedure te voorkomen én omdat er sprake blijkt te zijn van uiterst onzorgvuldig en dus onrechtmatig gebruik van processuele middelen van haar kant, is het passend dat zij voor wat betreft de door [gedaagde] noodzakelijkerwijs gemaakte (geschatte) kosten een bedrag van € 500,00 voor haar rekening neemt. Omdat geen kostenbegroting voor de verleende juridische bijstand overgelegd is en [gedaagde] slechts een door hem billijk geacht bedrag van € 1 000,00 noemt, moet de kantonrechter zich tot een schatting beperken. Wel is door [gedaagde] aangedrongen op het uitvoerbaar verklaren van dit kostenoordeel bij voorraad en daarin kan bewilligd worden.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- De vordering van Direct Pay wordt bij volledig gebrek aan grondslag op alle onderdelen afgewezen.
- Direct Pay wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, hetgeen er in resulteert dat zij [gedaagde] een op € 500,00 bepaald bedrag aan reële kosten dient te vergoeden.
- Het vonnis wordt ten aanzien van het kostenoordeel uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS