ECLI:NL:RBLIM:2018:10589

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4261
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod en onjuiste registratie bij Themacontrole Onroerend Goed gemeente Venlo

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 12 november 2018, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2] uit Venlo, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. Dit besluit, genomen op 21 november 2017, verklaarde de bezwaren van eisers tegen een eerder besluit van 21 februari 2017 ongegrond, waarin hun recht op bijstand op grond van de Participatiewet (PW) met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een terugvordering van € 137.486,80 werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eisers ten onrechte waren meegenomen in de Themacontrole Onroerend Goed, die specifiek gericht was op bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst. De rechtbank stelde vast dat de selectiecriteria van verweerder in strijd waren met het discriminatieverbod, omdat eisers niet voldeden aan de criteria en ten onrechte waren geregistreerd als bijstandsgerechtigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/4261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te Venlo, eisers

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: M.P.A. van Wylick).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 1997 ingetrokken en een bedrag ter hoogte van € 137.486,80 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers, onder aanvulling van de grondslag, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.
Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van artikel 54, derde lid, van de PW ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat eisers in ieder geval vanaf 1 juli 1996 beschikken over middelen boven de voor hen toepasselijke vermogensgrens en eisers dit niet aan verweerder hebben gemeld. Eisers hebben hierdoor over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2000 en van 6 september 2000 tot en met 30 juni 2009 ten onrechte uitkering ontvangen ter hoogte van € 137.486,80 bruto, welke op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW wordt teruggevorderd. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
3. In beroep hebben eisers – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder met het uitgevoerde onderzoek in het kader van de Themacontrole Onroerend Goed een ongeoorloofd onderscheid heeft gemaakt naar afkomst, door het onderzoek enkel en alleen te beperken tot bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst. Eisers verwijzen hierbij naar artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens constante jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) is verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegelaten als daarvoor ‘very weighty reasons’ bestaan. In het geval van eisers bieden de door hen overgelegde gegevens daartoe geen aanleiding. Eisers stellen verder dat de vermogensonderzoeken die in België, Spanje en Duitsland hebben plaatsgevonden geen voortzetting zijn van het project zoals in de Themacontrole is omschreven, zodat er dan ook geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat met het onderzoek een onderscheid is gemaakt dat volgens de rechtspraak van het EHRM als verdacht is aan te merken. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat er in het projectplan onderscheid is gemaakt naar de Turkse nationaliteit en dat dit onderscheid niet gerechtvaardigd is naar de uitspraken van de CRvB inzake vergelijkbare onderzoeken door de gemeente Eindhoven (ECLI:NL:CRVB:2017:2481), de gemeente Almelo (ECLI:NL:CRVB:3153 t/m 3156) en Tilburg (ECLI:NL:CRVB:2017:4324). Het bewijs dat is verkregen als gevolg van schending van artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM is onrechtmatig verkregen en dient te worden uitgesloten. Als het bewijs zou worden toegelaten, zou dat neerkomen op een schending van het beginsel van ‘fair trial’, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank geoordeeld (zie onder meer de uitspraak
22 september 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017) dat de door verweerder bij de Themacontrole Onroerend Goed ten aanzien van de groep bijstandsgerechtigden met herkomstland Turkije gehanteerde selectiecriteria, te weten: (1) geboren in Turkije, (2) geboren vóór 1981 én (3) vakantiegedrag géén verboden onderscheid opleveren met nationale en internationale verdragen op het gebied van discriminatieverboden.
6. De rechtbank heeft vastgesteld dat in dit geval, en dit wordt overigens ook niet bestreden door verweerder, eisers niet voldoen aan de onder 5. geformuleerde selectiecriteria. Eisers ontvangen sedert 1 juli 2009 in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen bijstand meer van verweerder. Desgevraagd ter zitting is namens verweerder aangegeven dat eisers desondanks toch zijn meegenomen in de Themacontrole als gevolg van een onjuiste registratie aan de zijde van verweerder. Gebleken is dat een bepaald werkproces (inzake een aanvraag voor een collectieve ziektekosten-verzekering) indertijd niet goed is afgesloten als gevolg waarvan het leek alsof eisers nog steeds bijstandsgerechtigd waren. Deze fout mag volgens verweerder echter niet tot bewijsuitsluiting leiden, omdat eisers ten tijde van de bijstandsverlening de beschikking hadden over middelen boven de voor hen toepasselijke vermogensgrens en zij dit niet bij verweerder hebben gemeld.
7. De rechtbank volgt het betoog van verweerder niet. Onder verwijzing naar de eerder onder 3. genoemde uitspraak van de CRvB van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:
4324 wordt overwogen dat verweerder in het onderhavige geval in strijd met de eigen selectiecriteria heeft gehandeld en daarmee in strijd met het discriminatieverbod. Hieruit volgt dat de in 3. opgenomen beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat de bevindingen uit het in Turkije verrichte onderzoek en het vervolgonderzoek in Nederland niet als bewijs aan de besluitvorming ten grondslag (hadden) mogen worden gelegd. Het beroep slaagt.
Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden, die er eveneens op neerkomen dat de bevindingen van het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen, geen bespreking meer.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat (de inhoud van) deze zaak zich daar niet voor leent.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.