ECLI:NL:RBLIM:2018:11506

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
18/1424
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van witwasverdenking

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het klaagschrift van de klager behandeld, die verzoekt om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 28.000,00. Dit bedrag werd op 22 mei 2018 in beslag genomen in het kader van een verdenking van witwassen. De klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Petrescu, voert aan dat er geen strafvorderlijke belangen zijn die zich verzetten tegen de teruggave van het geld. De officier van justitie daarentegen stelt dat er een stevige verdenking van witwassen bestaat en dat het geld mogelijk verbeurd zal worden verklaard.

De rechtbank oordeelt dat het klaagschrift ontvankelijk is, maar dat er op basis van de beschikbare informatie een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen bestaat. De rechtbank wijst erop dat voor een veroordeling wegens witwassen niet vereist is dat het gronddelict bewezen wordt, maar dat er feiten en omstandigheden moeten zijn die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. De klager heeft pas op 10 november 2018 een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, maar deze verklaring is nog niet geverifieerd door het openbaar ministerie.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geld, en verklaart het beklag ongegrond. De beslissing is genomen door rechter mr. E.V.L. Heuts en is uitgesproken in openbare raadkamer op 27 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummer : 18/1424
PV-nummer : 2018075759
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] (de klager),
geboren op [geboortegegevens klager] ,
woonplaats kiezende te 1043 GR Amsterdam aan de Kingsfordweg 151, ten kantore van zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu.

1.De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van een geldbedrag ad. € 28.000,00 in de zaak met bovenstaand procesverbaalnummer, onder de klager inbeslaggenomen op 22 mei 2018.

2.De procesgang

Het klaagschrift is op 20 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft het klaagschrift op 13 november 2018 in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

3.Het standpunt van de klager

De klager voert aan dat op 22 mei 2018 bij hem een bedrag van € 28.000,00 in contanten in beslag is genomen, bestaande uit coupures van € 500,00 en € 200,00 en € 100,00.
Hij is aangehouden en gehoord over de herkomst van dit geld en vervolgens op 24 mei 2018 heengezonden, zonder dagvaarding of andere mededeling. Volgens de klager verzet geen van de strafvorderlijke belangen zich tegen teruggave van dit geld.
De klager heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer per e-mail van zijn raadsvrouw d.d. 10 november 2018 stukken aangeleverd, te weten:
- negen (vertaalde) handgeschreven verklaringen van personen die verklaren dat zij (fitness) trainingen volgen bij klager en daarvoor € 50,00 (200 RON) per sessie betaalden,
- een koopovereenkomst van een door de klager op 15 april 2018 verkochte auto (BMW, type 730 D/F01) aan [naam 2] voor € 39.000,00,
- 2 ( vertaalde) handgeschreven verklaringen van personen die verklaren dat de klager aan hen betaalde persoonlijke betaalde beveiligingsdiensten- en bewakingsdiensten heeft aangeboden en dat zij tevreden zijn over de geleverde diensten .
Alle verklaringen zijn voorzien van een kopie van een legitimatiebewijs van de betreffende persoon.
De raadsvrouw heeft in raadkamer aangevoerd dat het in Roemenië normaal is om briefjes van € 500,00 te hebben. Het is ook normaal om kleine coupures om te wisselen voor groot geld. De klager is bodyguard en wordt met contant geld betaald. Hij was op weg naar de [X] om het geld uit te geven. Om tot een veroordeling voor witwassen te komen moet er sprake zijn van geld verkregen uit een misdrijf, maar er is nog geen enkel misdrijf vastgesteld

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geld, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, dit geld verbeurd zal verklaren.
Volgens de officier van justitie is er een stevige verdenking van witwassen, ligt de zaak op dit moment ter beoordeling voor en zal er waarschijnlijk een dagvaarding worden uitgebracht. Er zijn nog steeds veel vragen die niet beantwoord worden, te weten waarom de klager de verkoop van de auto niet heeft genoemd bij de politie, dat de klager bij de politie heeft verklaard dat hij veel moeite heeft moeten doen om zijn in Roemenië verdiende geld om te zetten in briefjes van € 500,00, terwijl de raadsvrouw verklaart dat het juist heel normaal is in Roemenië om briefjes van € 500,00 te hebben en uit het sfeerbeeld dat tijdens het verhoor van de verdachte bij de politie naar voren komt dat hij niet het achterste van zijn tong laat zien. Ter zitting zal straks moeten worden vastgesteld hoe het zit met dat geld.

5.De beoordeling door de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden.
5.2
De ontvankelijkheid van het beklag
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de bij artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. De klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
5.3.1
De vaststelling van de feiten
Uit de overgelegde processtukken blijkt dat op 22 mei 2018 onder de klager een geldbedrag in beslag is genomen van in totaal € 28.000,00, verdeeld in 53 coupures van € 500,00, zeven coupures van € 200,00 en één van € 100,00. De grondslag van dit beslag is volgens de kennisgeving inbeslagneming (KVI) een verdenking van (gewoonte)witwassen. Kennelijk had de klager dit geld bij zich en werd dit opgemerkt door de Marechaussee toen ze hem naar zijn autopapieren vroegen.
De auto waarin de klager reed (met een Duits kenteken) is onderzocht, omdat die niet de juiste kentekenplaten zou hebben. Van dit onderzoek is een proces-verbaal opgemaakt, dat verder niet relevant lijkt voor de beoordeling van het klaagschrift.
De klager is op 23 mei 2018 in het bijzijn van zijn raadsvrouw door de politie gehoord.
Uit het proces-verbaal van verhoor leidt de rechtbank af dat in de auto waarin de klager reed facturen zijn aangetroffen van een Duitse energiemaatschappij, geadresseerd aan de klager, op een adres in Krefeld. De klager heeft hiervoor een verklaring gegeven en voorts verklaard dat hij niet in Duitsland woont, maar in Roemenië en dat hij daar werkt als personal trainer en beveiliger. Hij heeft ongeveer 5 klanten per week, die 4 á 5 uur per week les hebben en
€ 50,00 per uur betalen. Hij heeft geen vaste lasten, want hij woont bij zijn ouders, al betaalt hij wel mee aan de kosten van het gezin.
Over het bij hem aangetroffen geld heeft hij verklaard dat hij in Roemenië twee weken nodig heeft gehad om zijn geld in dergelijke grote coupures om te wisselen. Hij heeft zo’n groot bedrag bij zich omdat hij graag geld uitgeeft. Hij houdt van dure dingen en weet dat shoppen veel geld kost. Het geld heeft hij gespaard van zijn inkomsten. Hij heeft het niet op een bankrekening gezet omdat het zijn geld is en hij er meer plezier van heeft als hij het fysiek kan zien.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2018 waarin is vermeld dat de N280 te Roermond deel uitmaakt van een route die gebruikt wordt door Oost-Europeanen om grote hoeveelheden geld over de grens te brengen en dat het vermoeden bestaat dat de overdracht van deze gelden plaatsvindt binnen het winkelgebied van het [X] te Roermond.
5.3.2
Geen derde belanghebbende
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
5.3.3
Het toetsingskader in beklagzaken
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klager ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Nu de officier van justitie heeft aangevoerd dat het beslag op het geldbedrag wordt gehandhaafd met het doel om daarvan de verbeurdverklaring te eisen, is de enige toets of het hoogst onwaarschijnlijk is dat die verbeurdverklaring zal worden bevolen.
Nu bij een veroordeling voor witwassen de verbeurdverklaring kan worden uitgesproken, en de beklagrechter ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad niet mag vooruitlopen op het in de hoofdzaak te geven oordeel (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823 (https://www.navigator.nl/document/id1f9ac2f99a3147398c1554f230d4dc0b?anchor=id-0c03359e-c557-4e84-99d5-60379b405b4f),
NJ 2010/654 (https://www.navigator.nl/document/id69dddf2bce4c4100994d6e0cf17a4d3f)), draagt het onderzoek in raadkamer een summier karakter. Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd, betekent dit dat het beklag alleen gegrond verklaard kan worden indien de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen in raadkamer door de officier van justitie en door of namens de klager is aangevoerd — en derhalve uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift — tot het oordeel komt dat er jegens de klager geen redelijk vermoeden van schuld aan witwassen kan worden vastgesteld.
(HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502 (https://www.navigator.nl/document/id1cd7bea204c04feda423a74e2cefd5e3?anchor=id-70396743-9e72-4e20-b702-4526f30e945c), m.nt. [naam 1] )
3.3.4.
Het beoordelingskader voor witwassen
Daarvoor is in de eerste plaats van belang binnen welk kader witwaszaken beoordeeld worden. Anders dan de raadsvrouw betoogt is immers voor een veroordeling wegens witwassen niet vereist dat het “gronddelict” wordt bewezen.
Als er sprake is van feiten en omstandigheden die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of voorwerp. Zo'n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
3.3.5.
De toetsing in het onderhavige geval
Gelet op bovengeschetste beoordelingskader stelt de rechtbank vast dat het (over de grens) vervoeren van grote contante geldbedragen en het aanwezig hebben van gelden in grote coupures vallen onder de “witwastypologieën” en daarmee omstandigheden zijn die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Daarbij waren er tijdens het verhoor van de klager in mei 2018 ook andere omstandigheden die op zijn minst verdacht waren en konden doen twijfelen aan de verklaring die hij aflegde, zoals twijfels over zijn daadwerkelijk verblijfadres (Duitsland of Roemenië) en vragen over de auto waarmee hij reed.
Er was op dat moment dan ook een redelijk vermoeden voor schuld aan witwassen en de inbeslagname van het geld was daarmee rechtmatig. De vraag of er thans nog steeds sprake is van een redelijk vermoeden aan schuld voor witwassen, dient eveneens bevestigend beantwoord te worden.
Immers, pas op 10 november 2018 heeft verdachte voldaan aan de op hem rechtens rustende verwachting om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor het aanwezig hebben en vervoeren van het inbeslaggenomen geldbedrag. Immers, pas vanaf die datum heeft verdachte namen gegeven van zijn klanten en een (eerder door hem overigens niet genoemde) koopovereenkomst met betrekking tot een auto overgelegd. Echter, gelet op het late tijdstip waarop deze stukken zijn ontvangen, heeft de officier van justitie nog niet de gelegenheid gehad om de verklaring van verdachte te verifiëren dan wel te falsifiëren. Tot dat moment blijft er sprake van een redelijke verdenking van witwassen en kan niet worden geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter – later oordelend – niet de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal gelasten.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond wordt verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.V.L. Heuts, rechter, in tegenwoordigheid van C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van
27 november 2018. [1]