ECLI:NL:RBLIM:2018:239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
6275332 CV EXPL 17-6714
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nevenvorderingen incassobureau en compensatie proceskosten bij gebreken in cessie vordering energielevering

Op 10 januari 2018 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen Direct Pay Services B.V. en een gedaagde partij. Direct Pay vorderde betaling van een bedrag van € 991,69, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, op basis van een vordering die zij door cessie van Energiedirect B.V. had verkregen. De gedaagde heeft de vordering betwist en stelde dat hij nooit de juiste facturen had ontvangen, waardoor hij niet op de hoogte was van de openstaande bedragen. De kantonrechter oordeelde dat Direct Pay niet voldoende bewijs had geleverd van de cessie en de inhoud van de overeenkomst met Energiedirect. Bovendien was de gedaagde niet tijdig in verzuim gesteld, omdat de aanmaningen niet op het juiste adres waren verzonden. Hierdoor werd de vordering van Direct Pay slechts gedeeltelijk toegewezen, en werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 806,77, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 september 2017. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter adviseerde de gedaagde om een betalingsregeling met Direct Pay te treffen om verdere kosten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6275332 CV EXPL 17-6714
Vonnis van de kantonrechter van 10 januari 2018 (bij vervroeging)
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY SERVICES B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te (2993 LD) Barendrecht aan Oslo 9
verder aan te duiden als “Direct Pay”
eisende partij
gemachtigde mr. R.A. Plug, werkzaam ten kantore van WebCasso (Web
Casso) B.V. te Barendrecht aan Oslo 15
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats 1] aan de [adres]
verder aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
in persoon procederend

1.De procedure

Direct Pay heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 20 juli 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn enige ongenummerde en in het exploot inhoudelijk niet besproken producties betekend.
[gedaagde] heeft - na verkregen uitstel - voor de rolzitting van 18 oktober 2017 schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van een reeks betaalgegevens (rekeningafschriften).
Vervolgens heeft Direct Pay voor de rolzitting van 22 november 2017 een (naamloze en aldus niet van controleerbare handtekening voorziene) conclusie van repliek op briefpapier van ‘WebCasso’ ingediend waaraan drie producties toegevoegd waren. In weerwil van strijdigheid met art. 83 Rv is deze conclusie door de rolrechter aan Direct Pay toegerekend.
Hierop heeft [gedaagde] voor de rolzitting van 20 december 2017 bij wijze van dupliek een korte schriftelijke reactie ingezonden.
Tot slot is vonnis bepaald. Vandaag wordt - bij vervroeging - uitspraak gedaan.

2.Het geschil

Direct Pay vordertveroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 991,69, vermeerderd met wettelijke rente over het gehele bedrag (en niet alleen over de hoofdsom van € 846,77 die daarvan deel uitmaakt)
vanafde datum van dagvaarding 20 juli 2017, d.w.z. met ingang van 21 juli 2017. Tot het in totaal gevorderde bedrag rekent Direct Pay naast de hoofdsom een bedrag van € 17,90 aan
tot en met20 juli 2017 vervallen geachte rente alsmede een vergoeding van incassokosten tot een door haar berekend bedrag van € 127,02. Ten slotte vraagt Direct Pay veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de te liquideren proceskosten zonder btw (Direct Pay zegt die laatste stelpost te kunnen verrekenen).
Direct Pay, die zichzelf in de aanhef van het exploot aanduidt als ‘rechtsopvolger onder bijzondere titel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Energiedirect B.V.’ te ’s-Hertogenbosch (verder aan te duiden met haar handelsnaam ‘Energiedirect’), legt aan haar vordering ten grondslag dat zij zich door cessie zijdens Energiedirect eigenaar acht van een vordering die voortkomt uit een overeenkomst van Energiedirect met de consument [gedaagde] . Eerst bij repliek heeft Direct Pay zich iets concreter uitgelaten over datum en inhoud van die overeenkomst tot levering van energie (‘stroom en/of gas’) op ‘het leveradres zoals vermeld op de bij deze dagvaarding gevoegde facturen’ (van zodanige ‘bijvoeging’ was slechts ten dele sprake, want Direct Pay volstond met een jaarnota respectievelijk een eindnota). De ingestelde vordering betreft naast de twee genoemde afrekeningen van 27 mei en 17 juni 2016 (voor bedragen van € 29,09 respectievelijk € 725,68) een onbetaald gelaten voorschotnota van 10 mei 2016 voor een bedrag van € 92,00, in totaal € 846,77 in hoofdsom. [gedaagde] heeft de drie facturen volgens Direct Pay onbetaald gelaten en is de daarin genoemde bedragen daarom thans aan haar in plaats van aan Energiedirect verschuldigd wegens de bedoelde energielevering. Volgens de repliek zou de (niet in de vorm van enig geschrift overgelegde) overeenkomst alleen op de levering van stroom betrekking gehad hebben. Voor zover die verplichting voor [gedaagde] al niet rechtstreeks voortvloeit uit de met Energiedirect aangegane overeenkomst, zal hij volgens Direct Pay het gevorderde bedrag toch in elk geval wegens onverschuldigde betaling en meer subsidiair wegens ongerechtvaardigde verrijking moeten (terug)betalen.
Naar het oordeel van Direct Pay is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten en noodzaakte deze opstelling haar om de (gecedeerde) vordering uit handen te geven aan haar gemachtigde ter incasso van hoofdsom, rente en invorderingskosten. De facturen van Energiedirect bevatten geen betalingstermijn. Direct Pay trekt hier de conclusie uit dat er ‘derhalve’ een ‘wettelijke betaaltermijn van 30 dagen’ zou gelden, na het verstrijken waarvan zij [gedaagde] ingevolge art. 6:83 BW in verzuim acht. Zij stelt de respectieve verzuimdata op 9 juni, 26 juni en 17 juli 2016, de dagen volgend op de volgens haar geldende ‘vervaldata’.
Vervolgens is [gedaagde] na het intreden van betalingsverzuim een schriftelijke aanmaning gezonden door ‘(de rechtsvoorloper van) eiseres’. Zo’n aanmaning valt te kwalificeren als veertiendagenbrief in de zin van art. 6:96 lid 6 BW en verplicht [gedaagde] bij niet-betaling (ook) de incassokosten van
€ 127,02te vergoeden (naast de hoofdsom en een bedrag aan vervallen wettelijke rente). Direct Pay volstaat in dit onderdeel van het exploot met het opsommen van data van ‘aan gedaagde gezonden brieven’ (de niet nader verklaarde stukken die aan het exploot gehecht waren, bevatten in snelle opeenvolging de opmaakdata 29 augustus, 19 september, 7 oktober en 20 oktober 2016). Het aanvullend gevorderde rentebedrag van
€ 29,09gaat niet vergezeld van een berekening.
In voortgezet debat heeft Direct Payhaar in eerste instantie algemeen gehouden betoog in die zin geconcretiseerd dat zij de overeenkomst die [gedaagde] met Energiedirect sloot, uitsluitend betrekking laat hebben op de levering van stroom / elektriciteit aan het adres Nieuwstraat 66 te [woonplaats 2] , een adres waar ook alle in print overgelegde nota’s en aanmaningen aan gericht zijn. Wel merkt Direct Pay (enigszins in strijd daarmee) op dat ‘alle correspondentie tussen Energiedirect en haar klanten verloopt via internet’. Dit zou ook ‘nadrukkelijk’ vermeld zijn in de overeenkomst (waarvan als gezegd geen gedrukt exemplaar aan de processtukken toegevoegd is). Ook op per post verzonden brieven over openstaande facturen (prod.2) heeft [gedaagde] niet gereageerd. Wel is blijkens een ‘contactnotitie’ (prod.3) telefonisch gesproken met een medewerker klantenservice van Energiedirect op 26 april 2016 over een of meer niet gelukte automatische incasso(’s). Als prod.1 heeft Direct Pay een betaaloverzicht ingebracht, dat zij verder niet bespreekt. Dit laatste geldt ook voor de al bij inleidend exploot overgelegde algemene voorwaarden die volgens Direct Pay onverbrekelijk verbonden zijn met de aangegane overeenkomst waarbij [gedaagde] zich tevens gecommitteerd heeft aan de toepasselijkheid van die voorwaarden (een gekopieerd setje moeilijk leesbare voorwaarden zoals die kennelijk golden met ingang van 28 januari 2008….).
Zowel bij exploot als in haar repliek heeft Direct Pay volstaan met een globaal bewijsaanbod (‘Eiseres biedt aan om al haar stellingen (…..) te bewijzen door alle middelen rechtens’). Dat wil zeggen dat zij een eventueel te bewijzen onderdeel van het geschil in relatie tot de daarvoor tot bewijs aan te bieden middelen in geen enkel opzicht gespecificeerd heeft.
[gedaagde]bestrijdt niet dat hij energie van Energiedirect afgenomen heeft in het tijdvak waarom het in deze zaak draait. Hetgeen hij daarvoor verschuldigd was, is steeds via automatische incasso geïnd, maar blijkbaar lukte die incasso soms niet bij gebrek aan saldo. Mede daarom heeft [gedaagde] bij herhaling gevraagd om
per postop de hoogte te worden gesteld van nota’s en eventueel mislukte inning. E-mailberichten kwamen namelijk in de spambox terecht, zodat ze door hem niet gelezen werden. Energiedirect heeft nooit aan dit verzoek voldaan, zodat hij bijvoorbeeld de eindnota niet ontvangen heeft. [gedaagde] is het er niet mee eens dat incassokosten (en dan ook nog eens extreem hoge bedragen) in rekening gebracht worden bij zoveel tegenwerking van Energiedirect. Hij gaat er van uit alle facturen behalve de eindnota voldaan te hebben.
In voortgezet debat heeft [gedaagde] benadrukt de bij prod.2 ingebrachte brieven van Direct Pay en de Rotterdamse deurwaarder (alle gericht aan zijn vroegere [woonplaats 2] adres) nooit ontvangen te hebben. Toen hij wel kennis kreeg van het bestaan van een restvordering, heeft hij contact opgenomen met Direct Pay om tot een betalingsregeling te komen en heeft hij verzocht om ‘de zaak te seponeren’. Daaraan wenste Direct Pay echter niet mee te werken, zodat er nu ook proceskosten in het geding zijn. [gedaagde] dringt aan op clementie bij ‘de griffier’, doch doet daarmee impliciet een beroep op de kantonrechter aan wiens oordeel omtrent de aangevoerde omstandigheden hij zich refereert.

3.De beoordeling

Duidelijke aanwijzingen ontbreken in deze zaak voor de precieze inhoud van het contract dat [gedaagde] ooit (zelfs de datum is volstrekt in het midden gelaten) met Energiedirect aangegaan is. Waar Direct Pay het bij inleidend exploot nog had over de - kennelijk - op 25 mei 2016 (zie eindnota) beëindigde levering van ‘stroom en/of gas’, zou het volgens de herhaalde mededeling in de repliek slechts gegaan zijn om
stroomlevering. De vraag is dan echter wel hoe aangekeken moet worden tegen de eindnota van 17 juni 2016 die voor het overgrote deel bepaald wordt door het in rekening brengen van de kosten verbonden aan het leveren van
gas. Nu [gedaagde] op dat onderdeel niet het verweer voert dat hij slechts het verbruik van elektriciteit met Energiedirect hoefde af te rekenen en dat deze eindnota dus grotendeels misplaatst was, zal de kantonrechter deze complicatie laten voor wat zij is en er van uitgaan dat Direct Pay zich tot tweemaal toe verschreef in de tekst van de repliek.
Wel roept deze slordigheid, naast de selectiviteit die Direct Pay aan de dag legt bij het voorleggen van producties en het aanvoeren van feiten, de vraag op hoe geloofwaardig de door Direct Pay gegeven lezing van het voorliggende geschil geacht mag worden te zijn. In haar repliek is verwezen naar een prod.1 die in beeld zou moeten brengen welke bedragen door Energiedirect in de periode mei 2015 tot en met mei / juni 2016 aan [gedaagde] in rekening gebracht respectievelijk door deze betaald zijn. Aan de kant van de betalingen stemmen deze gegevens grofweg overeen met de door [gedaagde] bij antwoord overgelegde betaalinformatie volgens de rekeningafschriften Rabobank Parkstad Limburg. In totaal heeft [gedaagde] € 1 249,00 aan voorschotten en afrekeningen voldaan. Daar staat volgens Direct Pay een in rekening gebracht bedrag van in totaal € 2 095,77 tegenover. Niet verantwoord in het daarvan gegeven overzichtje zijn echter bedragen van € 25,00 en € 15,00 per 13 maart 2016 respectievelijk 30 maart 2016 aan ‘kosten aanmaning’ en ‘kosten LBM’, zodat die bedragen in mindering gebracht moeten worden. Nog los van het feit dat zulke kosten niet kunnen cumuleren met de post incassokosten die Direct Pay voor vergoeding in aanmerking wenst te brengen, heeft eisende partij nagelaten te beredeneren en - waar nodig - met bewijs te staven dat enig verzuim van [gedaagde] rechtvaardigde om kosten in rekening te brengen. Direct Pay heeft zich immers beperkt tot het (ook al tamelijk gebrekkig) verantwoorden van de drie posten van 10 mei 2016, 27 mei 2016 en 17 juni 2016. Op het totaal van € 846,77 aan onbetaald gelaten ‘hoofdsom’ komt dus dit kostenbedrag van € 40,00 in mindering. [gedaagde] zal op de primaire grond van contractuele gebondenheid veroordeeld worden tot betaling van € 806,77, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf een nog te bepalen moment dat [gedaagde] op basis van de naar voren gebrachte stellingen in betalingsverzuim geacht wordt.
Dat verzuimmoment kan niet eerder gesteld worden dan 6 september 2017, de dag waartegen [gedaagde] door Direct Pay in rechte opgeroepen is. Van een eerdere verzuimdatum heeft met inachtneming van al hetgeen van de kant van Direct Pay ter zake aangevoerd is, niet kunnen blijken. Geheel ten onrechte wenst Direct Pay uit te gaan van een fatale betalingstermijn van dertig dagen voor elke door Energiedirect verzonden factuur. Waar zij wel erkent dat deze facturen zelf geen termijn noemen, refereert zij aan een van toepassing zijnde ‘wettelijke betaaltermijn van 30 dagen’ (kennelijk doelend op de enige betaaltermijn die in boek 6 BW vermeld is, die van art. 6:119a BW). Zij miskent aldus dat de wetgever die termijn slechts voor handelsovereenkomsten geeft. Het is evident dat het in deze zaak echter om een consumentovereenkomst gaat. Art. 6:83 aanhef en sub a BW biedt hier dus geen soelaas. Direct Pay had er goed aan gedaan voor haar verzuimredenering uit te zien naar een subsidiaire grondslag, in het bijzonder het bepaalde in art. 6:82 BW, de hoofdweg van schriftelijke ingebrekestelling. Zij liet dit echter opzichtig na, nog daargelaten dat de door haar overgelegde ‘aanmaningen’ alle naar een onjuist adres (in [woonplaats 2] in plaats van [woonplaats 1] ) gezonden zijn, althans dat de ontvangst daarvan gemotiveerd betwist is. Omdat art. 3:37 lid 3 BW voor het met zo’n aanmaning beoogde rechtseffect nu eenmaal de ontvangst en niet de verzending (laat staan de dagtekening) bepalend acht, had Direct Pay die ontvangst moeten bewijzen tegenover de gemotiveerde tegenspraak van [gedaagde] . Zij heeft echter zelfs nagelaten specifiek bewijs ter zake aan te bieden, zodat aangenomen moet worden dat pas de daad van dagvaarding verzuim van [gedaagde] bewerkstelligd heeft. [gedaagde] is met andere woorden ook nog eens rauwelijks gedagvaard. Onder deze omstandigheden kan van toewijzing van rente over de periode voorafgaand aan 7 september 2017 net zo min sprake zijn als van toewijzing van enig bedrag aan prematuur gemaakte incassokosten.
Het slechts voor een gedeelte honoreren van de claims van Direct Pay leidt er in combinatie met het rauwelijks dagvaarden verder toe dat de proceskosten geheel gecompenseerd zullen worden: iedere partij draagt de eigen kosten.
Omdat de kantonrechter Direct Pay geen betalingsregeling kan opleggen, maar zo’n regeling wel in het belang van beide partijen is en verder oplopende kosten voorkomt, wordt [gedaagde] in overweging gegeven Direct Pay een redelijk voorstel te doen tot aflossing van het bedrag dat in dit vonnis als nog te betalen opgelegd is.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- [gedaagde] wordt veroordeeld om (al dan niet in termijnen) aan Direct Pay een bedrag van € 806,77 te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 september 2017 tot de datum van voldoening.
- De proceskosten worden in het geheel gecompenseerd, zodat iedere partij voor de eigen kosten dient op te komen.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS