Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen eisende partij, en een gedaagde partij die procedeerde in persoon. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 193,60, vermeerderd met rente en kosten, na werkzaamheden te hebben verricht op basis van een opdrachtbevestiging van de gedaagde partij. De gedaagde partij had een deel van het bedrag al voldaan, maar had in een telefonisch gesprek met de eisende partij een toezegging gedaan voor een creditering, waarvoor de eisende partij echter geen creditnota had gestuurd.
De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke vereisten, wat de kantonrechter bevestigde. De rechter oordeelde dat, hoewel de dagvaarding niet aan de vereisten voldeed, dit niet tot nietigheid leidde omdat de gedaagde partij in het geding was verschenen. De kern van het geschil was of de toezegging voor de creditering onder voorwaarden was gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet had aangetoond dat er voorwaarden waren verbonden aan de toezegging voor de creditering. Hierdoor werd de vordering van de eisende partij afgewezen, en werd deze veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.
De beslissing van de kantonrechter was dus dat de vordering werd afgewezen en dat de eisende partij de kosten van de procedure moest dragen.