ECLI:NL:RBLIM:2018:3092

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
6561881 CV EXPL 18-58
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ter incasso van energierekeningen en onzorgvuldig optreden van eisende partij

In deze zaak heeft MAINEnergie B.V. (hierna: ME) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij voor de betaling van twee energierekeningen. De gedaagde heeft zich verweerd tegen de vordering, stellende dat zij geen overeenkomst met ME heeft gesloten en dat de vordering dus ongegrond is. De procedure begon met een dagvaarding op 7 december 2017, waarna de gedaagde schriftelijk heeft geantwoord en ME op haar beurt heeft gerepliceerd. De gedaagde heeft in haar dupliek haar verweer verder toegelicht en volhard bij haar standpunt dat zij niet de juiste persoon is die verantwoordelijk is voor de betaling van de energierekeningen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ME en haar gemachtigde de zaak te lichtvaardig hebben opgepakt. De rechter concludeert dat ME onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld in het vaststellen van de feiten. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde nooit op het adres waar de facturen naartoe zijn gestuurd heeft gewoond en dat de overeenkomst die ME stelt te hebben, niet door de gedaagde is ondertekend.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van ME afgewezen wegens gebrek aan grondslag en heeft hij ME veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 240,00. De uitspraak is gedaan op 4 april 2018 door de kantonrechter H.W.M.A. Staal.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6561881 CV EXPL 18-58
Vonnis van de kantonrechter van 4 april 2018 (vervroegd)
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAIN ENERGIE B.V.
gevestigd en kantoor houdend in (1112 VE) Diemen aan de Stammerkamp 1
verder ook aan te duiden als “ME” of met de handelsnaam “MAINEnergie”
eisende partij
gemachtigde M. Pezeshki, werkzaam bij Swier c.s., deurwaarders in Amsterdam
tegen
[gedaagde]
handelend onder de naam
“ [handelsnaam] ”
wonend in [woonplaats] aan de [adres 1] verder ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
in persoon procederend

1.De procedure

ME heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 7 december 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn aan [gedaagde] (aangehecht aan het exploot) een informatieblad van het deurwaarderskantoor en één productie betekend.
[gedaagde] heeft voor de rolzitting van 10 januari 2018 waarvoor zij opgeroepen was, een schriftelijk antwoord ingediend waarin zij zich fundamenteel tegen de vordering verweert.
Vervolgens heeft ME op 14 februari 2018 voor repliek geconcludeerd onder verwijzing naar de alsnog ingebrachte (deels meervoudige) producties 2 tot en met 6.
Voor de rolzitting van 14 maart 2018 heeft [gedaagde] in schriftelijke reactie daarop (dupliek) de nieuw aangevoerde stellingen en stukken bestreden en ten volle volhard bij haar verweer.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - bij vervroeging - op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1
MAINEnergie (verder: ME) vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling aan haar van een bedrag van € 366,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 315,91 vanaf 7 december 2017 (datum dagvaarding) tot de datum van volledige betaling. Daarnaast vraagt ME de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de aan haar zijde te liquideren proceskosten.
2.2
ME baseert de vorderingop de volgende feitelijke omstandigheden en/of stellingen.
In het bijzonder relevant is de als grondslag van de vordering gekozen zakelijke overeenkomst van energielevering waaromtrent ME bij exploot niet meer informatie verschaft heeft dan dat het zou gaan om een handelsovereenkomst met [gedaagde] als ondernemer van het op haar naam staande [handelsnaam] . Pas in voortgezet debat en in reactie op de pertinente betwisting van zo’n overeenkomst door [gedaagde] heeft ME enige details verschaft omtrent het aangaan van zodanige overeenkomst en de uitvoering daarvan. Ook is toen een vage fotokopie van een met pen ingevuld formulier overgelegd (als prod.2) dat volgens ME de op 24 februari 2012 getekende zakelijke overeenkomst zou behelzen. Volgens het exploot (dat als gezegd niet in detail trad over de rechtsgrond, maar ook niet over de uitvoering van de over en weer bestaande verbintenissen) zou er sprake zijn van ‘wanbetaling’ van [gedaagde] voor een ‘opeisbaar te vorderen’ bedrag van € 315,91. Een aan het exploot gehechte maar zonder inhoudelijke toelichting gebleven productie (nummer 1) zou dit illustreren. Het uit twee delen bestaande stuk draagt de data ‘1-5-2017’ en ’16-5-2017’ en beide onderdelen zijn gericht aan ‘ [handelsnaam] ’ aan de [adres 2] [vestigingsplaats 1] .
2.3
Volgens (de gemachtigde van) ME is zij ‘niet verplicht om een sommatie te verzenden met een betaaltermijn van 14 dagen’ omdat [gedaagde] als ondernemer een overeenkomst sloot (een enigszins vreemde parafrase van de wettelijke uitzonderingsregel in art. 6:96 lid 4 BW voor het geval van een bestaande handelsovereenkomst). Desondanks is melding gemaakt van enige aanmaningen van de kant van het gemachtigde deurwaarderskantoor (28 juli 2017, 4 augustus 2017 en 15 augustus 2017). De bewuste drie stukken zijn, gebundeld onder productienummer 6, ook pas bij repliek ingebracht en zijn alle gericht aan het eerder genoemde adres in [vestigingsplaats 1] . ME maakt op basis van verondersteld betalingsverzuim van [gedaagde] (waarvoor zij geen concrete datum noemt) naast de hoofdsom aanspraak op € 3,56 aan vervallen geachte rente (zonder enige berekening bij te voegen en zonder zelfs een verwijzing naar art. 6:119a BW) en verder op € 47,39 aan vergoeding van incassokosten.
2.4
In voortgezet debatheeft ME naast de producties 2 en 6 nog een KvK-uittreksel met betrekking tot het bewuste [handelsnaam] ingebracht (prod.3) alsmede een ‘betaalhistorie’ met incassogegevens (prod.4) en een reeks van een ‘Afdeling Debiteurenbeheer’ - zonder naamsvermelding op blanco papier en zonder bedrijfslogo afgedrukte prints - die aan [handelsnaam] gerichte aanmaningen van de kant van ME zelf zouden moeten representeren (prod.5). ME meent met deze producties voldoende de juistheid van haar vordering aan te tonen en het verweer van [gedaagde] te weerleggen. ME laat zelfs na nader bewijs aan te bieden, zoals zij of haar gemachtigde bij exploot ook al dermate overtuigd was van het eigen gelijk, dat ‘het niet opportuun (geacht werd) een mondelinge behandeling van de zaak te gelasten’.
2.5
Het verweer van [gedaagde]daarentegen straalt exact de tegengestelde overtuiging uit. Zij bestrijdt van de aanvang af dat zij op eigen naam of voor het [handelsnaam] in [vestigingsplaats 1] dat als haar eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel ingeschreven staat, een overeenkomst tot energielevering met ME aangegaan is en dus dat zij enige gehoudenheid tot betaling van energierekeningen aan ME heeft. Zij heeft nimmer haar domicilie aan de [adres 2] in [vestigingsplaats 1] gehad maar woont al sedert april 2012 in [woonplaats] . Tot oktober 2011 was ook het [handelsnaam] elders gehuisvest, namelijk in [vestigingsplaats 2] . De nader bij repliek ingebrachte ‘overeenkomst’ is in werkelijkheid (een kopie van) een niet door [gedaagde] ingevuld noch door haar ondertekend stuk dat zij als vals typeert. Het daarop vermelde bankrekeningnummer behoort ook niet aan [gedaagde] of haar onderneming toe. Hetzelfde geldt voor het telefoonnummer en e-mailadres. Daarbij komt nog eens dat het KvK-uittreksel (zoals ME in haar repliek onderkent) als zaak- en bezoekadres van [handelsnaam] niet [adres 2] maar
[adres 3]noemt. Blijkens alle stukken moet er dan ook van uitgegaan worden dat ME met een andere afnemer van energie dan [gedaagde] te maken had / heeft en nu dus bij de verkeerde persoon aanklopt. De aan het adres [adres 2] gerichte facturen en aanmaningen hebben [gedaagde] ook nimmer bereikt. Enig ander contact (per telefoon of e-mail) heeft - voorafgaand aan dagvaarding - evenmin plaatsgevonden. ME of de deurwaarder heeft nooit de moeite genomen om eens zorgvuldig uit te zoeken hoe het nu werkelijk in elkaar steekt. Pas bij dagvaarding is [gedaagde] op haar goede adres benaderd, maar geheel ten onrechte. [gedaagde] concludeert dat ME buiten rechte de zaak bij een andere aanpak snel opgelost zou hebben. De vordering moet als volstrekt ongerechtvaardigd stranden. Zij dringt aan op een kostenveroordeling.

3.De beoordeling

3.1
Uit alles blijkt dat ME en haar gemachtigde deze aanhangig gemaakte zaak veel te lichtvaardig opgenomen én aangepakt hebben. Opgezet als een pure routinevordering voor een onbetaalde energierekening, getuigt het dagvaardingsexploot al van een fikse onderschatting van de te verwachten problemen en van een schrijnend gebrek aan inhoudelijke voorbereiding en diepgang. In plaats van energie te steken in een zorgvuldige vergelijking van de stukken die beschikbaar waren ter onderbouwing van inhoud en grondslag van de vordering met materiaal dat openbaar toegankelijk of nader op te sporen was, heeft ME (maar ook haar professionele gemachtigde) blind vertrouwd op de overtuigende kracht van de reeds in haar dossier aanwezige gegevens. Schrijnender is bijna nog dat dit zelfs het geval bleef toen [gedaagde] met haar verweer bij antwoord een bres sloeg in het pantser van zekerheid dat ME zichzelf aangemeten had en waarmee ME zelfs de optie van een comparitie van partijen hooghartig als ’niet opportuun’ terzijde gesteld had.
3.2
Toen ME als optimaal gewaarschuwde procespartij voor het voort te zetten debat door [gedaagde] op het spoor gezet was van alsnog te verrichten deugdelijk feitenonderzoek, heeft zij die kans uit pure overschatting van haar eigen positie wederom aan zich voorbij laten gaan. Wat was immers het geval, zoals [gedaagde] in haar dupliek met grote precisie ontrafelde:
  • Een beweerdelijk op 24 februari 2012 op de naam [gedaagde] en/of [handelsnaam] ingevuld formulier voor een zakelijke overeenkomst met ME voor het leveringsadres [adres 2] [vestigingsplaats 1] wijkt voor wat het vermelde adres betreft, af van het zaakadres [adres 3] dat deze onderneming volgens inschrijving bij de Kamer van Koophandel aanhoudt.
  • Hetzelfde formulier bevat geen huis- noch zaakadres van de ondernemer/eigenaar [gedaagde] ( [adres 1] in [woonplaats] dan wel een ouder adres in [vestigingsplaats 2] , [vestigingsplaats 3] of elders; zie de KVK Handelsregisterhistorie).
  • Het op het contractformulier (althans in de overgelegde kopie) onduidelijk ingevulde e-mailadres spoort niet met het door [gedaagde] gebruikte e-mailaccount.
  • Er is een bankrekeningnummer ingevuld dat niet hoort bij de door enige bank aan [gedaagde] of haar onderneming toegewezen rekening maar dat vermoedelijk toebehoort aan (de kopie is ook hier vaag) ene [naam] .
  • Het door de invuller van het formulier vermelde telefoonnummer behoort niet aan [gedaagde] toe noch aan [handelsnaam] (zie KvK-opgave van het nummer [telefoonnummer] dat gebruikt wordt voor de onderneming aan de [adres 3] ).
  • De handtekening is niet die van [gedaagde] (zoals oppervlakkige vergelijking met de handtekening onder de beide procestukken van [gedaagde] aantoont).
  • [gedaagde] heeft nooit laten weten dat ME het adres
  • De ‘betaalhistorie’ van merendeels geslaagde incasso’s van ME over een reeks van jaren vermeldt gebruik van de rekening [bankrekeningnummer] waarvan niet gebleken is dat deze op naam van [gedaagde] dan wel [handelsnaam] staat.
  • De naam van de werkelijke betaler (en dus de eigenlijke contractant van ME en afnemer van door haar geleverde energie) had dus betrekkelijk eenvoudig vast te stellen moeten zijn, maar is niet vastgesteld.
  • Geen enkele factuur of aanmaning aan het (ook nog eens foutieve zaak-) adres [adres 2] [vestigingsplaats 1] is door ME dan wel haar gemachtigde aan het huisadres van [gedaagde] gestuurd, zodat van ontvangst door [gedaagde] niet heeft kunnen blijken.
3.3
De verzaking van haar plicht tot zorgvuldige en volledige vaststelling van feiten en omstandigheden die voor haar bepalend hadden moeten zijn voor het instellen van een vordering als de onderhavige rechtvaardigt een totale afwijzing van de vordering van ME. Maar ook een proceskostenveroordeling van ME die voor [gedaagde] recht doet aan hetgeen zij geacht kan worden aan kosten voor verweer in rechte gemaakt te hebben. Omdat haar kosten klaarblijkelijk beperkt gebleven zijn tot de gerechtelijke fase ( [gedaagde] is buiten rechte immers benaderd noch gehoord), zullen deze in redelijkheid begroot worden op € 240,00 (gelijk aan het dubbele liquidatietarief dat voor een gemachtigde in een zaak als deze gehanteerd wordt). Omdat [gedaagde] daar niet op aandrong, moet uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit kostenoordeel uitblijven. De kantonrechter vertrouwt er evenwel op dat ME tot betaling zal overgaan uiterlijk veertien dagen na ontvangst van de door [gedaagde] aan het deurwaarderskantoor Swier in Amsterdam op te geven rekeningnummer waarop die betaling verricht kan worden.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- De vordering van MAINEnergie wordt bij gebrek aan grondslag afgewezen.
- MAINEnergie wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis bepaald op een totaalbedrag van € 240,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS