In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Kloth, en het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL), vertegenwoordigd door mr. A. Maayen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2015 werd teruggevorderd. Het totale bedrag dat door verweerder werd teruggevorderd, bedroeg € 10.160,21.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 6 december 2016 een besluit heeft genomen tot terugvordering van de bijstand, omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. Eiseres had onvoldoende duidelijkheid verschaft over de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Ondanks dat eiseres betoogde dat zij geen kwaadwillende bedoelingen had en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, oordeelde de rechtbank dat deze argumenten niet voldoende waren om de terugvordering te weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering in rechte vaststond en dat verweerder op grond van de Participatiewet verplicht was om de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.