In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschappen [A] SITTARD B.V. en [B] B.V. als gedaagden, en [eisende partij] h.o.d.n. ADMINISTRATIEKANTOOR [X] als eiser. De eiser vorderde betaling van openstaande facturen, maar de kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. De eiser stelde dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat hij afhankelijk was van de betaling van de facturen voor zijn cashflow. De gedaagde partijen voerden echter verweer en stelden dat er geen sprake was van betalingsonmacht. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter benadrukte dat bij geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is en dat er voldoende feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd om spoedeisendheid aan te tonen. Aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij in acute financiële problemen verkeerde, werd de conclusie getrokken dat de bodemprocedure kon worden afgewacht. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 600,00.