ECLI:NL:RBLIM:2018:39

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
6336582 cv17-7575
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschappen [A] SITTARD B.V. en [B] B.V. als gedaagden, en [eisende partij] h.o.d.n. ADMINISTRATIEKANTOOR [X] als eiser. De eiser vorderde betaling van openstaande facturen, maar de kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. De eiser stelde dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat hij afhankelijk was van de betaling van de facturen voor zijn cashflow. De gedaagde partijen voerden echter verweer en stelden dat er geen sprake was van betalingsonmacht. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter benadrukte dat bij geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is en dat er voldoende feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd om spoedeisendheid aan te tonen. Aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij in acute financiële problemen verkeerde, werd de conclusie getrokken dat de bodemprocedure kon worden afgewacht. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 600,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6336582 \ CV EXPL 17-7575
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 3 januari 2018
in de zaak van:
[eisende partij] h.o.d.n. ADMINISTRATIEKANTOOR [X],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R. Odekerken,
tegen:
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] SITTARD B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij sub 1] ,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G.M.O. Puddu.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als [eisende partij] en [gedaagde partij] (vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het navolgende:
  • de dagvaarding in kort geding met 13 producties
  • de mondelinge behandeling van de zaak op 18 december 2017
  • de ter zitting overgelegde pleitnota’s
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] voert een onderneming die aan haar clientèle administratieve dienstverlening aanbiedt, onder meer bestaande uit het verzorgen van de boekhouding, het verzorgen van de jaarrekening en het periodiek doen van belastingaangifte.
2.2.
[gedaagde partij] is medio 2015 ontstaan uit de eenmanszaak die door de heer [C] werd gevoerd.
2.3.
[eisende partij] factureert maandelijks de door hem verrichte werkzaamheden tegen een uurtarief van € 55,00 exclusief btw.
2.4.
[gedaagde partij] heeft sinds 2016 meerdere facturen van [eisende partij] , die telkens een betaaltermijn van 30 dagen na factuurdatum hadden, onbetaald gelaten. In totaal gaat het om een openstaand bedrag van € 6.605,74.
2.5.
Nadat [eisende partij] zonder succes heeft getracht betaling van de openstaande facturen te verkrijgen heeft hij zijn vordering ter incasso uit handen gegeven. Ook de inspanningen van de incassogemachtigde hebben niet tot betaling van de openstaande facturen geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert in kort geding – kort samengevat –
I. veroordeling van [A] Sittard B.V. om aan [eisende partij] te voldoen de hoofdsom van € 405,35, te vermeerderen met de wettelijke rente, op te maken bij staat als ook betaling van een bedrag van € 60,80 aan buitengerechtelijke incassokosten,
II. veroordeling van [B] B.V. om aan [eisende partij] te voldoen de hoofdsom van € 6.200,39, te vermeerderen met de wettelijke rente, op te maken bij staat als ook betaling van een bedrag van € 685,02 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling in kort geding ligt in de eerste plaats voor de vraag of [eisende partij] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Daaromtrent wordt het navolgende overwogen.
4.2.
[eisende partij] stelt ten aanzien van het spoedeisend belang dat dit gelegen is in het feit dat [eisende partij] zijn bedrijfsactiviteiten uitvoert in de vorm van een eenmanszaak en de betaling van zijn facturen nodig heeft om zijn cashflow op gang te houden. Daarnaast heeft [eisende partij] vernomen dat [gedaagde partij] in zwaar weer verkeert en dat zij in de toekomst mogelijk niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Bovendien wordt de vrees van [eisende partij] dat [gedaagde partij] in betalingsproblemen dreigt te komen, gevoed door het feit dat [gedaagde partij] in het kader van eerdere schikkingsonderhandelingen het door haar aangeboden bedrag van € 5.000,00 alleen in termijnen wilde voldoen.
4.3.
[gedaagde partij] heeft de stellingen van [eisende partij] op dit punt bestreden en zij heeft in dat verband aangevoerd dat enig spoedeisend belang ontbreekt. Van betalingsonmacht aan de kant van [gedaagde partij] is geen sprake en [gedaagde partij] heeft er op gewezen dat [eisende partij] als voormalig boekhouder van [gedaagde partij] op de hoogte moet zijn van het financiële reilen en zeilen en voldoende inzicht moet hebben in de financiële huishouding van [gedaagde partij] .
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden is en nog duidelijker dan in andere zaken een spoedeisend belang aannemelijk moet worden gemaakt (vgl HR 22 januari 1982, NJ 1982/505). Er moeten naar behoren feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht die meebrengen dat sprake is van onverwijlde spoed. Daarvan is in het onderhavige geval niet althans in onvoldoende mate gebleken. [eisende partij] heeft in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat er thans sprake is van een situatie die met zich brengt dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] bij het laten voortbestaan van zijn zaak afhankelijk is van de betaling van de in het geding zijnde facturen. Evenmin heeft [eisende partij] gesteld dat hij in acute financiële moeilijkheden komt ingeval de openstaande facturen niet op korte termijn worden betaald. Reeds daarom valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien waarom in dit geval de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, die immers met veel meer processuele waarborgen is omkleed, zoals de mogelijkheid om stellingen van partijen nader uit te diepen en getuigen te horen. Dat speelt te meer omdat hier geen sprake is van een “echt” incasso kort geding (zoals vorderingen terzake huur of levering van gas, water of licht, waartegen doorgaans geen redelijk verweer valt te voeren) maar het gaat om de betaling van administratieve werkzaamheden, waarvan de kwaliteit wordt betwist.
4.5.
Ook de door [eisende partij] gestelde betalingsonmacht aan de kant van [gedaagde partij] is onvoldoende geconcretiseerd. Uit niets blijkt dat de financiële situatie aan de kant van [gedaagde partij] dusdanig is dat gevreesd moet worden dat zij op korte termijn haar bedrijfsactiviteiten moet staken. De stellingen van [eisende partij] op dit punt missen elke feitelijke onderbouwing, zodat ook hierin geen spoedeisend belang is gelegen.
4.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat de vorderingen van [eisende partij] bij het ontbreken van enig spoedeisend belang moet worden afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen komt de kantonrechter niet toe.
4.7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 600,00 ter zake salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van dit geding aan de kant van [gedaagde partij] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 600,00.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken.
typ: ph
mlzr: