ECLI:NL:RBLIM:2018:4418

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
6694318/AZ/18-27 09052018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens fraude door werknemer in de autobezorging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een carrosseriebedrijf. De werknemer, die als vestigingsverantwoordelijke werkte, werd op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude. De werkgever stelde dat de werknemer instructies had gegeven om werkzaamheden aan een auto uit te voeren zonder deze correct te registreren, wat leidde tot financiële schade voor het bedrijf. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn loon, evenals andere vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan fraude. De rechter overwoog dat de werkgever voldoende bewijs had geleverd van de dringende reden voor het ontslag en dat de werknemer niet had aangetoond dat het ontslag onterecht was. De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6694318 \ AZ VERZ 18-27
Beschikking van de kantonrechter van 9 mei 2018
in de zaak van:
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek],
wonend [adres verzoekende partij, verweerder in zelfstnadig verzoek] ,
[woonplaats verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ,
werknemer,
gemachtigde mr. Y.J.M.L. Dijk,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] ,
werkgever,
gemachtigde mr. L.G.T. Paulus,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] en [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 februari 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties,
- het op 2 april 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding,
- de mondelinge behandeling d.d. 12 april 2018.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , geboren op [geboortedag] 1970, is op 13 juli 2016 bij [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van Vestigingsverantwoordelijke tegen een loon van € 4.706,24 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en exclusief € 250,00 autotoeslag.
2.2.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is een carrosseriebedrijf dat autoschadeherstelwerkzaamheden verricht.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] maakt onderdeel uit van de [bedrijfsnaam A] , die vestigingen heeft in Sittard, Heerlen, Weert, Maastricht, Kerkrade en Roermond.
2.3.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] is voorheen eigenaar geweest van [voormalige bedrijfsnaam verzoeker] B.V., handelend onder de naam [voormalige handelsnaam verzoeker] , hierna: [voormalige handelsnaam verzoeker] .
Op 1 juni 2016 is [voormalige handelsnaam verzoeker] in staat van faillissement verklaard. Op 13 juli 2016 is [voormalige handelsnaam verzoeker] overgenomen door de [bedrijfsnaam A] . [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] kreeg een arbeidsovereenkomst aangeboden voor de functie van Vestigingsverantwoordelijke van de vestiging van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] .
2.4.
Op 28 september 2017 heeft [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] bij het UWV voor [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] een ontslagvergunning aangevraagd op grond van bedrijfseconomische omstandigheden.
Tegen dit verzoek is namens [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verweer gevoerd.
Bij beslissing van 5 januari 2018 heeft het UWV [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] op te zeggen.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] de arbeidsovereenkomst, uitsluitend voor zover die op dat moment nog bestond, opgezegd tegen 28 februari 2018.
2.5.
Op 29 september 2017 heeft de heer [X] namens [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] een gesprek met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gevoerd waarin de bedrijfseconomische maatregel met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] werd besproken.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] werd vrijgesteld van werk met behoud van salaris tot 13 oktober 2017.
Aansluitend nam [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] vakantie en op 25 oktober 2017 meldde [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zich ziek.
2.6.
De eerste werkdag na de aankondiging van het ontslag wegens bedrijfseconomische redenen hebben de heer [X] , hierin bijgestaan door schademanager mevrouw [Y] , de operationele taken van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] overgenomen.
Op 23 oktober 2017 noteerde mevrouw [Y] het volgende in haar logboek:
“Er is een MG gespoten van [Z] , daar is in het systeem niks van terug te vinden. Volgens [Z] zou hij zelf de lak aangeleverd hebben en de auto op een zaterdag door [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] hebben laten spuiten. Door [Z] wordt verteld dat de spuiter van [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] alleen een laag blanke lak nog gespoten heeft.
Die lak zou verrekend moeten worden??
Volgens de medewerkers hebben wij een paar lagen lak gespoten op die MG.”
2.7.
Mevrouw [Y] maakte vervolgens, in opdracht van de heer [X] , een afspraak met de heer [Z] om het verhaal op te helderen en een factuur te kunnen opstellen.
De afspraak was gepland voor 29 november 2017, maar werd kort van tevoren door de heer [Z] geannuleerd.
2.8.
Op 13 en 14 december 2017 vroeg de heer [X] via e-mail aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] welke prijsafspraken er gemaakt waren met de heer [Z] . [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] reageerde op respectievelijk 13 en 19 december 2017. Hij liet weten:
“(…) Ik heb met [Z] gesproken. Hij heeft dit met [Y] besproken. Er is blanke lak aan hem geleverd welke hij nog moet betalen [Y] weet ervan. (…)”
2.9.
Op 20 december 2017 mailde de heer [X] het volgende:
“(…) Volgens onze gegevens is er zowel grondverf, zwarte lak als wel blanke lak gebruikt.
Hebben we het wel over hetzelfde project. Je weet zeker dat er geen andere klus voor [Z] is gedaan die nog niet gefactureerd is? (…)”
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] reageerde vervolgens:
“(…) Ik kan me hier echt niets van herinneren en ga hier verder ook geen uitspraken over doen. Zoals ik al eerder aangegeven heb heeft [Z] dit met [Z] besproken.”
2.10.
Op 2 januari 2018 en 3 januari 2018 zijn drie medewerkers van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] door de heer [X] en de heer [B] gehoord.
2.11.
Bij brief van 3 januari 2018 deelde [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] mee dat hij op staande voet is ontslagen.
2.12.
In artikel 13 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen.
Lid 1 van dat artikel luidt als volgt:
“13.1 Het is de werknemer verboden om gedurende een periode van een jaar na beëindiging van deze overeenkomst - direct of indirect - zelfstandig, in dienstbetrekking of anderszins, werkzaam te zijn en/of financiële belangen te hebben in een onderneming die gevestigd is in de Gemeente [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] of binnen een straal van 20 km van de vestiging [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , welke zich bezig houdt met activiteiten die in de ruimste zin van het woord concurrerend zijn met die van de werkgever.”
2.13.
In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is een relatie- en boetebeding opgenomen. Lid 1 van dat artikel luidt als volgt:
“ 14.1 Na beëindiging van het dienstverband zal de werknemer zich voor een periode van twee jaar er strikt van onthouden om relaties en/of opdrachtgevers van de werkgever - direct of indirect - te benaderen en/of met hen - op welke wijze ook - zaken te doen en/of contacten te onderhouden. Voorts is het de werknemer verboden om binnen voornoemde periode bij hen in dienst te treden.”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verzoekt, kort weergegeven:
- vernietiging van het op 3 januari 2018 gegeven ontslag op staande voet,
- [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot doorbetaling van het loon met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente) tot 1 maart 2018,
- [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van
€ 15.000,00,
- [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 12.441,00,
- primair te verklaren voor recht dat het overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding nietig zijn, subsidiair deze bedingen geheel of gedeeltelijk te vernietigen, meer subsidiair de aan deze bedingen gekoppelde boetebedingen te vernietigen dan wel te matigen, en uiterst subsidiair [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen om aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] 25% van het bruto maandsalaris te betalen gedurende de periode dat het concurrentiebeding van kracht zal zijn,
- [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van 120 uren aan vakantie-verlof en het onbetaald gelaten vakantiegeld, onder overlegging van een bruto-netto specificatie.
3.2.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] voorwaardelijk, voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig geëindigd zou zijn met ingang van 3 januari 2018 dan wel 1 maart 2018, te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] verzoekt daarnaast om [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van het bruto salaris te vermeerderen met vakantietoeslag over de periode van 3 januari tot en met 28 februari 2018, uitsluitend in geval het beroep van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] op verrekening met de eindafrekening wordt afgewezen.
3.4.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet.
4.1.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft in de eerste plaats de vraag of het door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , die ten gevolge hebben dat van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 3 januari 2018, dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - fraude, door aan medewerkers van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] instructie te geven om in de werkplaats aan de auto van voormalig medewerker de heer [Z] te werken, terwijl er materiaal van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is gebruikt en er uren zijn gemaakt zonder dat dit is geregistreerd in het systeem, zonder dat er een dossier en werkorders zijn aangemaakt, en zonder dat er facturen zijn opgesteld voor deze werkzaamheden.
4.5.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat hem tot op de dag van vandaag niet volledig duidelijk is wat hem nu precies verweten wordt. Ook de brief waarbij hij is ontslagen is op dit punt onduidelijk, aldus [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] .
De kantonrechter overweegt dat de mededeling van de dringende reden de werknemer in staat moet stellen om zijn standpunt ten aanzien van het ontslag zowel in feitelijke als in juridische zin te bepalen. In de ontslagbrief aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] staan de volgende feiten vermeld:
  • Door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] zijn werkzaamheden uitgevoerd aan de auto van de heer [Z] op instructie van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] .
  • De auto van de heer [Z] is eenmaal of meerdere malen in de werkplaats geweest.
  • Er is handmatig materiaalverbruik geregistreerd op instructie van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] .
  • De werkzaamheden en de auto zijn niet geregistreerd in het systeem en er is geen dossier aangemaakt.
  • Er zijn geen facturen opgesteld met betrekking tot de werkzaamheden aan de auto van de heer [Z] .
Ook wordt in de brief aangegeven dat instructies verbieden te werken zonder dossier en werkorders en dat daarin is bepaald dat particulieren direct dienen af te rekenen, zodat in strijd met deze instructies en regels is gehandeld.
Hoewel data in de ontslagbrief ontbreken, heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] naar het oordeel van de kantonrechter uit de brief moeten en kunnen begrijpen waarom hij op staande voet is ontslagen. Het verwijt houdt immers in dat er aan een auto is gewerkt en dat dat niet in het systeem is geboekt. Niet alleen is dat in strijd met de instructies maar het moet ook voor [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] duidelijk zijn dat daardoor geen kosten in rekening gebracht zullen worden bij de eigenaar van de auto en dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] de betreffende opbrengsten misloopt. Zeker als vestigingsverantwoordelijke en voormalig eigenaar van het bedrijf moet die consequentie voor [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] duidelijk zijn. Het moet voor hem dan ook mogelijk zijn om zijn standpunt ten aanzien van het ontslag zowel in feitelijke als in juridische zin te bepalen.
4.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] stelt dat hiervan geen sprake is.
De kantonrechter stelt voorop dat een ontslag op staande voet een ultimum remedium is in het arbeidsrecht, en dat het niet lichtvaardig moet worden toegepast. Gelet op de beschadigende werking die er van uitgaat, ook als het achteraf ten onrechte gegeven blijkt te zijn, is voorafgaand zorgvuldig onderzoek een verplichting voor de werkgever. Dat daarmee enige tijd gemoeid kan zijn spreekt voor zich. Anderzijds dient een dergelijk onderzoek wel voortvarend te gebeuren.
4.7.
De heer [X] en mevrouw [Y] hebben begin oktober 2017 de operationele taken van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] overgenomen. Gedurende de eerste weken kwamen enkele onduidelijkheden naar voren over zaken die [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] voorheen in behandeling had.
Op 23 oktober 2017 noteerde mevrouw [Y] dat er een MG van voormalig medewerker [Z] was gespoten zonder dat er in het systeem van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] iets was terug te vinden. Diverse medewerkers gaven toen aan dat zij in reguliere werktijd aan de MG hebben gewerkt. Mevrouw [Y] besprak de kwestie met de heer [X] die haar opdroeg een afspraak te maken met de heer [Z] om opheldering te krijgen en een factuur te kunnen opmaken. Het lukte mevrouw [Y] pas om op 29 november 2017 een afspraak te maken met de heer [Z] , die de afspraak op het laatste moment annuleerde en ook geen nieuwe afspraak wilde maken.
Vervolgens is er medio december 2017 e-mailcorrespondentie over de kwestie geweest tussen de heer [X] en [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] . Daarna hebben op 2 en 3 januari 2018 gesprekken plaatsgevonden met werknemers, die voor [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] voldoende opheldering gaven over de kwestie om [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] op 3 januari 2018 op staande voet te ontslaan.
De kantonrechter is van oordeel dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] voldoende heeft aangetoond dat de door haar genomen stappen nodig waren om duidelijkheid te krijgen over hetgeen er precies gebeurd was met de auto van voormalig medewerker [Z] . Wat betreft de in acht genomen voortvarendheid neemt de kantonrechter mee in zijn overwegingen dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] onder andere afhankelijk was van de agenda van [Z] , die zij niets kon opdragen, en de bereidheid van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om duidelijke antwoorden te geven op de hem gestelde vragen.
De kantonrechter heeft zich de vraag gesteld of [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , nadat zij een vermoeden van frauduleus handelen had gekregen, niet direct het personeel had moeten bevragen. Immers, nadat zij de personeelsleden op 2 en 3 januari 2018 had bevraagd kon zij al op 3 januari 2018 tot ontslag overgaan. Had het eerder bevragen van het personeel dan niet voor de hand gelegen. Anderzijds getuigt het, achter de rug van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om, bevragen van zijn personeel van ernstig wantrouwen dat zijn positie als leidinggevende beschadigt als er van vals alarm sprake is. Daarom kan de kantonrechter billijken dat eerst getracht is bij [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zelf en buiten de organisatie voldoende helderheid te verkrijgen en dat pas daarna het personeel is bevraagd. Dat daarmee extra tijd verloren gaat is dan onvermijdelijk.
Tenslotte speelt wat het bevragen van het personeel betreft de afwezigheid van personeelsleden wegens de feestdagen rondom Kerst en de jaarwisseling een rol. Daarmee rekening houdende komt de kantonrechter dan ook tot de slotsom dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft voldaan aan de eis van onverwijlde kennisgeving van de dringende reden.
4.8.
Vervolgens komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gestelde dringende reden.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de auto van [Z] niet in de werkplaats is geweest. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft wel aangegeven dat [Z] 1½ liter lak bij hem heeft gekocht, en dat die nog moet worden afgerekend. Verder heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verklaard dat hij vóór de overname door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , toen hij zelf nog eigenaar was van het bedrijf, wel eens iets voor [Z] , zijn voormalige receptionist en calculator, gespoten heeft.
4.9.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft 3 werknemers gehoord. De schriftelijke verklaringen zijn als productie 7 bij het verweerschrift overgelegd. In de gesprekken kwam volgens [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] naar voren dat er ergens voor de zomervakantie een zeer specifieke Oldtimer (een zwarte MG) van oud medewerker [Z] gespoten was. Uit de verklaring van werknemer [C] , die de functie van spuiter uitoefent, volgt dat de in de ontslagbrief vermelde werkzaamheden in 2017, en dus na de overname door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , hebben plaatsgevonden.
4.10.
[C] heeft het volgende verklaard:
“Voor de grote vakantie van 2017 heb ik een aantal losse onderdelen en de koets van de bewuste MG gespoten. Ik heb eerst een deel van de onderdelen in de grondlak gezet, hij heeft zelf ook een deel van de onderdelen in de grondlak gezet. Deze zijn vervolgens met [Z] mee naar huis gegaan waar hij ze geschuurd heeft. Vervolgens heb ik alles in 2K lak (hoogglans zwart) gespoten, waarna ik alles 2 keer in de blanke lak gezet heb. In het totaal heb ik hier ca. 20-25 liter lak (grondlak, 2K lak, blanke lak) voor aangemaakt. Ik heb dit spuitwerk tijdens werktijd in opdracht van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] uitgevoerd. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] had mij hiervoor een werkorder gegeven met de naam [Z] er op. Ik heb echter niet gezien of er meer dan de naam [Z] op de werkorder stond. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft me gevraagd met de hand op de werkorder te vermelden hoeveel lak ik aangemaakt had voor de MG. Dit heb ik gedaan.”
4.11.
Werkneemster [Y] heeft het volgende verklaard:
“Naar aanleiding van bovenstaande ben ik in de orderadministratie op zoek gegaan naar deze klant om te zien of alles correct gefactureerd was aan de klant.
Ik heb deze auto overigens zelf gezien toen ik een keer in [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] op de receptie uit hielp en deze opgeladen werd vanuit de werkplaats. Ik heb echter niets over deze auto of klant in de administratie kunnen vinden. Er is geen werkplaats opdracht gemaakt, noch iets aan
[Z] gefactureerd. Ook is er niets aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zelf gefactureerd over deze auto, wat het geval moest zijn als hij dit in zijn eigen tijd gedaan zou hebben.
Ik heb hierop de heer [Z] gebeld om een afspraak te maken om de zaak toe te lichten. Deze afspraak heeft hij op het laatste moment afgezegd en hij heeft mij toen telefonisch meegedeeld dat hij ook geen nieuwe afspraak hierover wilde maken. Op mijn vraag wat er afgesproken was rondom zijn MG, deelde hij mij mee dat hij alleen nog 1,5 liter blanke lak moest afrekenen. Omdat dit niet strookte met de verklaringen en de lakverbruik notitie van de collega’s, heb ik dit aan [X] doorgegeven.”
4.12.
Werknemer [D] , voorbewerker bij [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , heeft het volgende verklaard:
“Ik heb het karkas van deze auto in de werkplaats gezien, daarnaast waren er een aantal losse onderdelen van deze auto in de werkplaats aanwezig. Deze onderdelen zijn los gespoten. [Z] heeft deze onderdelen op een dag zelf in de grondlak gezet in onze spuitcabine. Daarna heeft hij de onderdelen weer mee naar huis genomen om te schuren, waarna ze weer terug de werkplaats in gebracht zijn en door [C] gespoten zijn.
Ik heb van dhr [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] opdracht gekregen om een aantal van deze onderdelen tussen te schuren en ze in de cabine gelegd om te worden gespoten. Dit was tijdens de reguliere werktijd.”
4.13.
De kantonrechter stelt vast dat tegenover deze verklaringen, die de door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] gestelde dringende reden bevestigen, enkel de verklaring van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] staat dat de auto van [Z] niet in de werkplaats is geweest en dat er enkel nog 1½ liter lak met [Z] moest worden afgerekend.
Gelet op de uitvoerige onderbouwing door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] had het op de weg van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gelegen om zijn standpunt te onderbouwen met nadere verklaringen, zoals bij voorbeeld een verklaring van de heer [Z] en verklaringen van de drie andere werknemers van de vestiging van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , die volgens [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] de aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verweten gedragingen zouden kunnen weerleggen. Dat heeft hij echter niet gedaan.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft ook geen concreet bewijsaanbod gedaan en de kantonrechter ziet geen aanleiding om [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ambtshalve toe te laten tot nadere bewijslevering. Dit leidt tot de conclusie dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feitencomplex voldoende is komen vast te staan.
4.14.
De volgende vraag is of het complex van voornoemde feiten en omstandigheden voldoende grond oplevert voor een ontslag op staande voet. Voornoemde feiten houden in dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] arbeid en materiaal ter beschikking heeft gesteld aan [Z] zonder dat deze daarvoor aan [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft betaald. Niet is gesteld of gebleken dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] daarvoor toestemming heeft gegeven. Evenmin is gesteld of gebleken dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zelfstandig hierover kon beslissen. De conclusie is dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] fraude heeft gepleegd. Of [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] daardoor zelf is bevoordeeld is niet bekend, maar acht de kantonrechter in het kader van de beoordeling van de ernst van het voorval ook niet van belang. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] is de vestigingsverantwoordelijke die in opdracht van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] er op moet toezien dat alles volgens de regels verloopt. In plaats van het in hem gestelde vertrouwen waar te maken overtreedt hij zelf de bestaande regels en berokkent hij [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] schade. Volgens [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is de schade van dit enkele voorval al meerdere duizenden euro’s. De kantonrechter acht dit handelen zodanig ernstig dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in redelijkheid kon beslissen dat van haar niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] te laten voortduren. Het vorenstaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en standhoudt.
4.15.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dit heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. De gevorderde billijke vergoeding mist derhalve een grondslag en zal eveneens worden afgewezen. Omdat in casu het handelen van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gekwalificeerd kan worden als ernstig verwijtbaar, zal ook geen transitievergoeding worden toegekend. De vorderingen tot betaling van het loon, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018 treffen hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen.
4.16.
Nu er reeds op 3 januari 2018 een einde aan het dienstverband is gekomen, heeft dit eveneens tot gevolg dat de vraag of de opzegging met toestemming van het UWV tegen 1 maart 2018 rechtsgeldig is geweest, geen nadere bespreking meer behoeft.
Het concurrentie- en relatiebeding
4.17.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verzoekt primair voor recht te verklaren dat het concurrentie- en het relatiebeding nietig zijn, dan wel dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] daaraan geen rechten kan ontlenen nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] . Nu hiervoor is geoordeeld dat daarvan geen sprake is zal de gevraagde verklaring voor recht worden afgewezen.
4.18.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verzoekt de kantonrechter subsidiair om het concurrentiebeding en relatiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] stelt dat hij nooit enige invloed heeft kunnen uitoefenen op de inhoud van de arbeidsovereenkomst en de inhoud van voornoemde bedingen. Het concurrentiebeding maakt dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gedurende een periode van een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst geen werkzaamheden mag verrichten in de automotive branche. Het relatiebeding weerhoudt [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gedurende twee jaar van het onderhouden van contact met zijn eigen relaties, terwijl hiertegenover geen enkel belang bij [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] bestaat.
4.19.
Uiterst subsidiair verzoekt [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om toekenning van een vergoeding ex
artikel 7:653 lid 5 BW.
4.20.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] niet heeft weersproken dat hij, bijgestaan door een gemachtigde, heeft onderhandeld met [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] over de inhoud van de arbeidsovereenkomst nadat hij zijn eigen bedrijf had moeten staken. Door ondertekening van de arbeidsovereenkomst is [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] akkoord gegaan met de daarin opgenomen bedingen, waaronder het concurrentie- en relatiebeding, en is hij - in beginsel - aan deze bedingen gehouden. Voor zover [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zou hebben willen stellen dat hij onder dwang, door misbruik van omstandigheden of onder invloed van dwaling zou hebben getekend is daartoe onvoldoende aangevoerd zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan.
4.21.
Het derde lid van artikel 7:653 BW geeft de kantonrechter de mogelijkheid een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De vraag is of daarvan sprake is.
Het is [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ingevolge het concurrentiebeding verboden om gedurende een jaar na het einde van het dienstverband binnen een straal van 20 kilometer van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , werkzaam te zijn binnen een bedrijf gelijksoortig aan dat van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] . Dit betekent dat het [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] vrij staat om functies in de branche buiten een straal van 20 kilometer te aanvaarden. Een belemmering die het [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] naar het oordeel van de kantonrechter bepaald niet onmogelijk maakt om zijn beroep uit te oefenen.
Het te beschermen belang van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is evident. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] was jarenlang het gezicht van de onderneming, eerst als eigenaar, en daarna als vestigingsverantwoordelijke.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] draagt kennis van de bedrijfsprocessen binnen [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] en er moet serieus rekening mee worden gehouden dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] opnieuw een eigen onderneming zal starten.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, komt de kantonrechter tot de conclusie dat in verhouding tot het te beschermen belang van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] door het beding niet onredelijk wordt benadeeld. Daarbij neemt de kantonrechter eveneens in aanmerking dat de duur van het concurrentiebeding - een jaar - alleszins redelijk is. Voor nietigverklaring dan wel (gedeeltelijke) vernietiging van het concurrentiebeding acht de kantonrechter dan ook geen plaats. Voor toekenning van een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW ziet de kantonrechter evenmin aanleiding.
4.22.
Ten aanzien van het overeengekomen relatiebeding stelt de kantonrechter voorop dat dit beding gekwalificeerd moet worden als een concurrentiebeding met beperkte werking waarop artikel 7:653 BW onverkort van toepassing is.
Het is [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ingevolge het relatiebeding verboden om gedurende een periode van twee jaar relaties en/of opdrachtgevers van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te benaderen, met hen zaken te doen en/of contacten te onderhouden. Het is [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] eveneens verboden om bij hen in dienst te treden.
De kantonrechter is van oordeel dat de aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] opgelegde belemmering, te weten dat hij zich dient te onthouden van het bedienen van relaties van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , het voor hem niet onmogelijk maakt om zijn beroep uit te oefenen. Daartegenover staat het te beschermen belang van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , te weten het behoud van haar klantenkring, terwijl er serieus rekening mee moet worden gehouden dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] opnieuw voor zichzelf zal beginnen en klanten zal gaan benaderen. Ook ten aanzien van het relatiebeding komt de kantonrechter, alle omstandigheden in aanmerking nemend, tot de conclusie dat in verhouding tot het te beschermen belang van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] door het beding niet onredelijk wordt benadeeld. Daarbij acht de kantonrechter de duur van het relatiebeding, te weten een periode van twee jaar, redelijk. Voor nietigverklaring dan wel (gedeeltelijke) vernietiging van het relatiebeding acht de kantonrechter dan ook geen plaats. Voor toekenning van een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW ziet de kantonrechter evenmin aanleiding.
4.23.
Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid voor partijen om in onderling overleg nadere afspraken te maken over zowel het concurrentie- als het relatiebeding.
De kantonrechter begrijpt dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] bereid is om hierover met [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in overleg te treden.
Het verzoek tot uitbetaling van vakantiedagen en vakantiegeld
4.24.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verzoekt ten slotte om [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van 120 uren aan vakantieverlof en het netto-equivalent van het onbetaald gelaten vakantiegeld.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft niet betwist dat zij in het kader van de eindafrekening nog 120 uren aan vakantieverlof en vakantiegeld aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verschuldigd is. [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] wijst op de door haar opgemaakte eindafrekening (productie 8 bij verweerschrift) maar beroept zich wat betreft de uitbetaling daarvan op verrekening.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] de juistheid van de door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in het geding gebrachte eindafrekening vervolgens niet betwist. Het betreft een bedrag van
€ 5.877,55 bruto, hetgeen resulteert in een nettobedrag van € 2.989,75. Dit bedrag is naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel dan ook toewijsbaar.
Het zelfstandig verzoek van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] : gefixeerde schadevergoeding
4.25.
[verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] stelt zich op het standpunt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze en het ontslag op staande voet van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] . Zij verzoekt om [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding ter hoogte van het bruto salaris te vermeerderen met vakantietoeslag over de periode van 3 januari tot en met 28 februari 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018, echter uitsluitend in geval het beroep op verrekening met de eindafrekening wordt afgewezen.
4.26.
De kantonrechter is van oordeel dat voldaan is aan de vereisten van artikel 7:677 lid 2 BW. Immers, [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft door opzet of schuld aan [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en is dientengevolge aan [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] een vergoeding verschuldigd over de wettelijke opzegtermijn. Uitgaande van een maandsalaris van € 4.706,24 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, komt deze vergoeding neer op een bedrag van € 9.673,60 bruto. Dit betekent dat het beroep op verrekening met de eindafrekening zal worden gehonoreerd.
Het zelfstandig verzoek van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] : (voorwaardelijke) ontbinding.
4.27.
Nu het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] tot vernietiging van het door [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] gegeven ontslag op staande voet wordt afgewezen, is er een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Aldus doet de voorwaarde waaronder [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] het zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend, zich niet voor. Dit brengt met zich dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] . De door partijen dienaangaande ingenomen stellingen, behoeven geen bespreking meer.
Inzake alle verzoeken.
4.28.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] worden tot op heden begroot op € 600,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] af,
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in de proceskosten, aan de zijde van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: