De heer [X] en mevrouw [Y] hebben begin oktober 2017 de operationele taken van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] overgenomen. Gedurende de eerste weken kwamen enkele onduidelijkheden naar voren over zaken die [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] voorheen in behandeling had.
Op 23 oktober 2017 noteerde mevrouw [Y] dat er een MG van voormalig medewerker [Z] was gespoten zonder dat er in het systeem van [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] iets was terug te vinden. Diverse medewerkers gaven toen aan dat zij in reguliere werktijd aan de MG hebben gewerkt. Mevrouw [Y] besprak de kwestie met de heer [X] die haar opdroeg een afspraak te maken met de heer [Z] om opheldering te krijgen en een factuur te kunnen opmaken. Het lukte mevrouw [Y] pas om op 29 november 2017 een afspraak te maken met de heer [Z] , die de afspraak op het laatste moment annuleerde en ook geen nieuwe afspraak wilde maken.
Vervolgens is er medio december 2017 e-mailcorrespondentie over de kwestie geweest tussen de heer [X] en [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] . Daarna hebben op 2 en 3 januari 2018 gesprekken plaatsgevonden met werknemers, die voor [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] voldoende opheldering gaven over de kwestie om [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] op 3 januari 2018 op staande voet te ontslaan.
De kantonrechter is van oordeel dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] voldoende heeft aangetoond dat de door haar genomen stappen nodig waren om duidelijkheid te krijgen over hetgeen er precies gebeurd was met de auto van voormalig medewerker [Z] . Wat betreft de in acht genomen voortvarendheid neemt de kantonrechter mee in zijn overwegingen dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] onder andere afhankelijk was van de agenda van [Z] , die zij niets kon opdragen, en de bereidheid van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om duidelijke antwoorden te geven op de hem gestelde vragen.
De kantonrechter heeft zich de vraag gesteld of [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , nadat zij een vermoeden van frauduleus handelen had gekregen, niet direct het personeel had moeten bevragen. Immers, nadat zij de personeelsleden op 2 en 3 januari 2018 had bevraagd kon zij al op 3 januari 2018 tot ontslag overgaan. Had het eerder bevragen van het personeel dan niet voor de hand gelegen. Anderzijds getuigt het, achter de rug van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] om, bevragen van zijn personeel van ernstig wantrouwen dat zijn positie als leidinggevende beschadigt als er van vals alarm sprake is. Daarom kan de kantonrechter billijken dat eerst getracht is bij [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zelf en buiten de organisatie voldoende helderheid te verkrijgen en dat pas daarna het personeel is bevraagd. Dat daarmee extra tijd verloren gaat is dan onvermijdelijk.
Tenslotte speelt wat het bevragen van het personeel betreft de afwezigheid van personeelsleden wegens de feestdagen rondom Kerst en de jaarwisseling een rol. Daarmee rekening houdende komt de kantonrechter dan ook tot de slotsom dat [verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft voldaan aan de eis van onverwijlde kennisgeving van de dringende reden.