ECLI:NL:RBLIM:2018:4976

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
6614081 AZ VERZ 18-7
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofde afwezigheid en werkweigering als grond voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, TPD Recycling B.V. De werknemer verzocht om een verklaring voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, en daarnaast om betaling van een billijke vergoeding, gefixeerde vergoeding, achterstallig loon en vergoeding van buitengerechtelijke werkzaamheden. De werknemer was in dienst getreden op 1 maart 2016 en had een arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur van 40 uur per week en een bruto-maandloon van € 2.000,00, dat later werd verhoogd naar € 2.200,00. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd op 30 november 2017, onder andere vanwege ongeoorloofde afwezigheid en werkweigering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer op 30 november 2017 in de pauzeruimte was gaan zitten en weigerde te werken, wat door de werkgever als dringende reden voor ontslag werd aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van de door haar gestelde dringende redenen. De werknemer had recht op een gefixeerde vergoeding en een billijke vergoeding, die door de rechtbank werden toegewezen. De rechtbank heeft ook de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en buitengerechtelijke kosten, en heeft de werkgever verplicht om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6614081 AZ VERZ 18-7
Beschikking van 28 mei 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.M.W.H. Bedaux, advocaat in Heerlen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TPD RECYCLING B.V.,
gevestigd te Brunssum,
verwerende partij,
gemachtigde mr. S.L. Emons, advocaat in Sittard.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en TPD genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met tien bijlagen
  • het verweerschrift met veertien bijlagen
  • de door [verzoeker] nagezonden bijlage 11
  • de door TPD nagezonden bijlagen 15 t/m 17
  • de mondelinge behandeling op 13 maart 2018
  • de brief van 5 april 2018 van de gemachtigde van [verzoeker] , waarin de kantonrechter wordt medegedeeld dat partijen geen regeling getroffen hebben en dat zij wensen voort te procederen
  • het aanvullende verweerschrift van 3 mei 2018 met drie bijlagen
  • het aanvullende verzoekschrift van 7 mei 2018 met vijf bijlagen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
TPD houdt zich bezig met (kort gezegd) verzamelen, sorteren, recyclen, hergebruiken en opslaan van (afval)materiaal (geen metaal).
2.2.
[verzoeker] is op 1 maart 2016 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van TPD in de functie van productiemedewerker. [verzoeker] heeft op die datum een schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin onder meer is bepaald dat de arbeidsduur 40 uur per week bedraagt en het bruto-loon € 2.000,00 per maand exclusief 8% vakantiebijslag. Deze arbeidsovereenkomst is namens TPD ondertekend door [naam bedrijfsleider 1] (hierna: [naam bedrijfsleider 1] ), de bedrijfsleider van TPD.
2.3.
[verzoeker] heeft de Poolse nationaliteit en is de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is geen cao van toepassing.
2.5.
Het bruto-maandloon bedraagt met ingang van augustus 2016 € 2.200,00.
2.6.
TPD heeft [naam bedrijfsleider 1] op 31 augustus 2017 op non-actief gesteld en de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijfsleider 1] daarna (op onbekende datum) opgezegd.
2.7.
Op 15 september 2017 heeft TPD met haar werknemers, onder wie [verzoeker] , gesprekken gevoerd over de hoogte van het overeengekomen loon en de overeengekomen urenomvang.
2.8.
Op enig moment na dit gesprek heeft TPD aan [verzoeker] gewijzigde loonspecificaties met ingang van de maand augustus 2017 verstrekt. Deze specificaties vermelden een bruto-loon van € 2.200,00 per maand, een uurloon van € 10,53 en 48,23 vaste uren per week.
2.9.
Van 20 september 2017 tot en met 22 september 2017 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden verricht voor TPD.
2.10.
Bij brief van 26 september 2017, aangetekend verzonden op 27 september 2017, heeft TPD [verzoeker] medegedeeld dat hij ongeoorloofd afwezig is geweest van 20 tot en met 22 september 2017. TPD heeft [verzoeker] in deze brief een laatste waarschuwing gegeven en hem medegedeeld dat bij een volgende ongeoorloofde afwezigheid ontslag op staande voet zou worden verleend.
2.11.
Op 29 november 2017 was het loon van [verzoeker] (nog) niet door TPD betaald.
2.12.
Op 30 november 2017 is [verzoeker] rond 09.00 uur in de bedrijfskantine van TPD gaan zitten. Vanaf dat moment heeft hij die dag geen werkzaamheden verricht.
Diezelfde dag heeft rond 15.00 uur een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en TPD. Namens TPD waren daarbij aanwezig de heer en mevrouw [naam directeur-eigenaren] (directeur-eigenaren van TPD), de gemachtigde van TPD, de (nieuwe) bedrijfsleider [naam bedrijfsleider 2] en [naam tolk] (beëdigd tolk). Tijdens dit gesprek heeft TPD de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld opgezegd op grond van dringende redenen.
2.13.
Bij brief van 1 december 2017 heeft TPD de opzegging schriftelijk bevestigd. In deze brief geeft TPD de volgende redenen voor de opzegging:
- [verzoeker] is meermaals schriftelijk gewaarschuwd voor ongeoorloofde afwezigheid, voor het laatst op 26 september 2017, waarbij hem toen is medegedeeld dat er bij een volgende keer ontslag op staande voet zou worden gegeven;
  • [verzoeker] heeft 30 november 2017 geweigerd werkzaamheden te verrichten. Hij heeft zich in de ‘pauzeruimte’ neergezet en geroepen “geen geld geen loon”. Ondanks verzoeken van [naam bedrijfsleider 2] om werkzaamheden te verrichten heeft [verzoeker] dit consequent geweigerd;
  • Er is een discussie ontstaan over de arbeidsomvang. In het gesprek op 15 september 2017 heeft [verzoeker] bevestigd dat een arbeidsomvang van tien uur per dag gedurende vijf dagen per week is overeengekomen. Daarbij is een vaste urenomvang van 208,89 per maand tegen een brutoloon van € 10,53 per uur afgesproken. [verzoeker] heeft daarmee ingestemd. In de praktijk blijkt echter dat [verzoeker] (veel) minder uren werkt, waardoor er steeds min-uren resteren die niet door [verzoeker] gecompenseerd worden. Hierover is vaak discussie ontstaan tussen [verzoeker] en TPD.
TPD heeft [verzoeker] in de brief medegedeeld dat de dringende redenen zijn gelegen in de gedragingen van [verzoeker] op 30 november 2017 in combinatie met de reeds eerder gegeven schriftelijke waarschuwingen voor ongeoorloofde afwezigheid en het feit dat [verzoeker] structureel te weinig uren werkt.
2.14.
Op 1 december 2017 heeft TPD het loon over de maand november 2017 aan [verzoeker] betaald. [verzoeker] heeft zich die dag bij TPD gemeld om werkzaamheden te verrichten. TPD heeft [verzoeker] toen de toegang tot het verrichten van werkzaamheden geweigerd.
2.15.
Bij brief van 21 december 2017 heeft [verzoeker] het bestaan van de door TPD opgegeven dringende redenen betwist. Hij heeft TPD verder in die brief medegedeeld voornemens te zijn een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter strekkend tot toekenning van een billijke vergoeding, een gefixeerde vergoeding en betaling van ten onrechte verrekende min-uren alsmede niet betaalde overuren. [verzoeker] heeft aan TPD in de brief ook medegedeeld bereid te zijn een minnelijke regeling te treffen.
2.16.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd maar dit heeft niet geleid tot overeenstemming.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift verzocht TPD bij beschikking (uitvoerbaar bij voorraad) te veroordelen tot:
betaling van een billijke vergoeding van € 48.512,00 bruto;
betaling van een gefixeerde ‘schadevergoeding’ van € 3.300,00 bruto;
betaling van achterstallig loon inclusief wettelijke verhoging van € 6.936,48 bruto;
verstrekking binnen twee dagen na de beschikking van loonspecificaties ten aanzien van de onderdelen a. t/m c., op straffe van verbeurte van een dwangsom;
vergoeding van de buitengerechtelijke advocaatkosten van € 1.362,75 ‘conform de staffel WIK’;
betaling van de wettelijke rente over de onder a. t/m d. genoemde bedragen.
3.2.
In het aanvullende verzoekschrift heeft [verzoeker] het verzoek als volgt gewijzigd:
  • hij verzoekt voor recht te verklaren dat het ‘ontslag op staande voet’ niet rechtsgeldig is;
  • het bedrag van de verzochte billijke vergoeding is gewijzigd in € 30.000,00 bruto;
  • het bedrag van de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke advocaatkosten is gewijzigd in € 1.000,00;
- ook over de buitengerechtelijke kosten verzoekt [verzoeker] de wettelijke rente.
De overige onderdelen van zijn verzoek heeft [verzoeker] ongewijzigd gehandhaafd.
3.3.
Het verweer van TPD strekt tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] .

4.De beoordeling

4.1.
De wijziging van het verzoek van [verzoeker] voor zover hij daarin om een verklaring van recht verzoekt, is strikt genomen niet toegestaan aangezien TPD daar niet meer op heeft kunnen reageren. [verzoeker] was ervan op de hoogte dat TPD die gelegenheid niet had want zijn gemachtigde is door de griffier (namens de kantonrechter) medegedeeld dat partijen gelijktijdig een schriftelijke reactie op het verhandelde ter zitting konden indienen.
Wat hier verder ook van zij, de verzochte verklaring voor recht zou, ook als deze wijziging wel zou worden toegestaan, niet worden toegewezen omdat zij innerlijk tegenstrijdig is met de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding. Die vergoedingen zijn immers alleen toewijsbaar als de arbeidsovereenkomst tussen partijen (als gevolg van de opzegging wegens een dringende reden) is beëindigd. Wellicht heeft [verzoeker] met deze wijziging beoogd te bewerkstelligen dat de kantonrechter zich zal buigen over de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst door TPD in strijd is met art. 7:671 BW en heeft hij daarmee de houdbaarheid van de dringende reden aan de orde willen stellen. In dat geval heeft TPD geen belang bij deze wijziging want die vraag zal sowieso beantwoord dienen te worden om te kunnen beoordelen of [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding. De kantonrechter zal in zijn beoordeling van het geschil wel uitgaan van de door [verzoeker] verlaagde bedragen van respectievelijk € 30.000,00 (de billijke vergoeding) en € 1.000,00 (de advocaatkosten). Tot slot kan de wijziging van het verzoek voor zover daarin wettelijke rente over een vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevraagd wordt, niet worden toegelaten omdat, zoals reeds hiervoor overwogen, TPD niet op die wijziging heeft kunnen reageren.
4.2.
Tussen partijen is in geschil welk loon en welke arbeidsomvang overeengekomen zijn. De tussen [verzoeker] en TPD op 1 maart 2016 gesloten arbeidsovereenkomst vermeldt een maandloon van € 2.000,00 bruto (exclusief vakantiebijslag) bij een urenomvang van 40 uur per week. Het verweer van TPD dat deze overeenkomst zonder dat zij daarvan op de hoogte was, gesloten is tussen [naam bedrijfsleider 1] en [verzoeker] , wordt verworpen. [naam bedrijfsleider 1] was ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst bedrijfsleider en gesteld noch gebleken is dat [naam bedrijfsleider 1] op dat moment niet bevoegd was namens TPD deze overeenkomst aan te gaan.
TPD voert tevergeefs aan dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 1 maart 2016 niet de bedoeling had om de tussen TPD en [verzoeker] gemaakte afspraken vast te leggen. Ter onderbouwing van dit verweer beweert TPD dat de arbeidsovereenkomst slechts verstrekt is omdat [verzoeker] deze nodig had om aan de bank over te kunnen leggen. Dit verweer wordt gepasseerd omdat [verzoeker] de juistheid daarvan betwist. TPD heeft in reactie daarop niet verder kunnen onderbouwen dat de arbeidsovereenkomst louter het door haar gestelde doel had. Daar komt nog bij dat TPD aan [verzoeker] vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst maandelijks het brutoloon van € 2.000,00 heeft uitbetaald. Dat [verzoeker] regelmatig meer dan 40 uur per week heeft gewerkt en die overuren tot op heden niet heeft gedeclareerd, is onvoldoende aanwijzing dat partijen een ander loon zijn overeengekomen dan in de schriftelijke arbeidsovereenkomst is bepaald.
TPD hecht in dit verband kennelijk veel waarde aan hetgeen op 15 september 2017 met [verzoeker] is besproken. Volgens TPD is tijdens dat gesprek in samenspraak met [verzoeker]
vastgesteld dat hij met [naam bedrijfsleider 1] aanvankelijk (bij aanvang van de arbeidsovereenkomst) een uurloon van € 7,00 netto per uur was overeengekomen en dat dit netto uurloon later is bijgesteld naar € 8,00 (€ 9,81 bruto). TPD stelt dat [verzoeker] tijdens het gesprek op grond van dit uurloon heeft erkend dat een urenomvang van 209 per maand is overeengekomen. Ook dit verweer wordt verworpen. [verzoeker] betwist namelijk de weergave die TPD heeft gegeven van het op 15 september 2017 gehouden gesprek. Tijdens dat gesprek waren behalve [verzoeker] kennelijk aanwezig de heer en mevrouw [naam directeur-eigenaren] , [naam bedrijfsleider 2] , [naam boekhouder] (de boekhouder van TPD) en [naam tolk] (tolk/vertaler). Aan het op briefpapier van TPD opgestelde gespreksverslag (in de Duitse taal) wordt voorbijgegaan nu niet is gebleken dat dit door een beëdigd tolk/vertaler is opgesteld. Voorts is gesteld noch gebleken dat TPD aan [verzoeker] dit gespreksverslag (in de Poolse taal) heeft verstrekt aan het einde van het gesprek. Het standpunt van TPD is bovendien onbegrijpelijk aangezien bij een uurloon van, zoals TPD stelt, laatstelijk € 8,00 netto (€ 9,81 bruto) en een urenomvang van 209 per maand niet een brutoloon van € 2.200,00 (exclusief vakantietoeslag) per maand wordt gerealiseerd, terwijl tussen partijen niet in geding is dat [verzoeker] sinds augustus 2016 recht heeft op € 2.200,00 bruto per maand. Evenmin kan aan de hand van dit bruto-uurloon en deze urenomvang een bruto maandloon van € 2.000,00, zoals dat tussen partijen tot 1 augustus 2016 gold, worden afgeleid. Hieruit volgt dat het aanbod van TPD om te bewijzen dat met [verzoeker] is overeengekomen dat het netto uurloon laatstelijk € 8,00 bedroeg en dat een urenomvang van 48,23 uur per week is overeengekomen, zal worden gepasseerd.
4.3.
Op grond van deze overwegingen moet op grond van de dwingende bewijskracht van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst geoordeeld worden dat een urenomvang van 40 uur per week is overeengekomen tegen een door TPD verschuldigd brutoloon van aanvankelijk € 2.000,00 per maand tot 1 augustus 2016 en van
€ 2.200,00 per maand met ingang van 1 augustus 2016.
4.4.
Het verzoek van [verzoeker] met betrekking tot het achterstallig brutoloon bestaat uit de volgende onderdelen:
  • ten onrechte verrekende min-uren in september € 410,32
  • niet-betaalde vakantiebijslag € 1.232,00
  • niet-betaalde overuren
totaal exclusief wettelijke verhoging € 4.642,32
[verzoeker] verzoekt voorts TPD te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% en komt zodoende uit op een totaalbedrag van € 6.963,32.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat TPD op het loon van november 2017 € 410,32 aan min-uren in mindering heeft gebracht. TPD heeft die verrekening ten onrechte gebaseerd op de veronderstelling dat partijen een urenomvang van 209 per maand zijn overeengekomen. Die veronderstelling is onjuist, zodat het bedrag van € 410,32 ten onrechte is verrekend. Hieruit volgt dat het bedrag van € 410,32 toewijsbaar is. Ook de wettelijke verhoging van 50% over dit bedrag zal worden toegewezen.
4.6.
Niet in geschil is dat [verzoeker] bij het einde van de arbeidsovereenkomst recht had op vakantiebijslag van € 1.232,00. Uit het verweerschrift van TPD kan afgeleid worden dat dit bedrag eerst na indiening van het verzoekschrift is betaald. Hieruit volgt weliswaar dat er geen grond (meer) is om TPD te veroordelen tot betaling van € 1.232,00, maar dit laat onverlet dat TPD dit bedrag te laat betaald heeft. [verzoeker] heeft derhalve ook over dit bedrag recht op de wettelijke verhoging. [verzoeker] verzoekt om de maximale wettelijke verhoging.
Deze zal worden toegewezen omdat TPD niet heeft gesteld wanneer zij betaald heeft. Hierdoor heeft zij niet betwist dat [verzoeker] recht heeft op de verzochte 50% wettelijke verhoging.
4.7.
[verzoeker] verzoekt hiernaast betaling van de gewerkte overuren in de laatste zes maanden tot een totaalbedrag van € 3.000,00 bruto. Ter onderbouwing van dit onderdeel heeft hij slechts gesteld dat hij in die periode gemiddeld minimaal 20 uur per maand heeft overgewerkt. Een specificatie van de in die periode gewerkte uren heeft [verzoeker] niet verstrekt. Dit onderdeel van zijn verzoek zal worden afgewezen. Op grond van de overeengekomen omvang van 40 uur per week zal [verzoeker] dus in die periode volgens zijn eigen stellingen gemiddeld minimaal 193,33 uur per maand gewerkt moeten hebben. Uit een door TPD in 2.13 van haar verweerschrift opgesteld urenoverzicht (waarvan de juistheid door [verzoeker] niet is betwist) blijkt evenwel dat [verzoeker] in de afgelopen zes maanden gemiddeld niet meer heeft gewerkt dan de overeengekomen 40 uur per week/173,33 uren per maand.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat TPD zal worden veroordeeld tot betaling van
€ 410,32. De wettelijke rente over dit bedrag zal toegewezen worden vanaf 1 december 2017 tot de dag van voldoening. TPD zal ook worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging van € 821,16 (50% van het totaal van € 410,32 en € 1.232,00). De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 29 januari 2018 (de datum van ontvangst van het verzoekschrift) omdat TPD in ieder geval vanaf die datum in verzuim is met de betaling van de wettelijke verhoging, tot de dag van voldoening.
4.9.
Aan de verzochte billijke vergoeding en gefixeerde vergoeding heeft [verzoeker] onder meer ten grondslag gelegd dat TPD in strijd met art. 7:671 BW heeft opgezegd omdat er geen sprake was van de door TPD gestelde dringende redenen. TPD heeft daardoor, aldus [verzoeker] , de voor opzegging van de arbeidsovereenkomst geldende termijn niet in acht genomen. TPD voert hiertegen aan dat de arbeidsovereenkomst H
terecht op grond van dringende redenen is opgezegd op 30 november 2017.
4.10.
TPD heeft in de brief van 1 december 2017 als dringende reden onder meer aangevoerd dat [verzoeker] structureel te weinig uren werkt. TPD heeft dit standpunt kennelijk gebaseerd op de veronderstelling dat [verzoeker] op grond van de arbeidsovereenkomst was gehouden om 209 uur per maand te werken. Die veronderstelling is onjuist en niet gebleken is dat [verzoeker] (structureel) minder uren heeft gewerkt dan de overeengekomen 40 uur per week.
4.11.
TPD heeft verder in de brief van 1 december 2017 aan de dringende reden ten grondslag gelegd dat [verzoeker] meermaals is gewaarschuwd voor ongeoorloofde afwezigheid. Ook dit is niet (althans niet volledig) vast komen te staan. De volgende overwegingen zijn hierbij doorslaggevend. TPD voert aan dat [verzoeker] bij brieven van 26 september 2017 en 13 oktober 2017 voor ongeoorloofde afwezigheid is gewaarschuwd. De brief van 13 oktober 2017 kan TPD echter niet ten grondslag leggen aan het bestaan van de dringende reden. Nog daargelaten dat [verzoeker] betwist dat hij deze brief ontvangen heeft, moet worden vastgesteld dat TPD in de opzeggingsbrief zelf heeft vermeld dat [verzoeker] voor het laatst op 26 september 2017 is gewaarschuwd. Hieruit volgt dat eventuele latere waarschuwingen niet aan de opzegging ten grondslag zijn gelegd. TPD kan dit gebrek niet herstellen door thans (in deze procedure) alsnog te stellen dat ook na 26 september 2017 [verzoeker] is gewaarschuwd voor ongeoorloofde afwezigheid. De schriftelijke waarschuwing van 26 september 2017 is
daarentegen terecht gegeven. Vaststaat immers dat [verzoeker] van 20 tot en met 22 september 2017 niet op zijn werk is verschenen, terwijl [verzoeker] niet heeft kunnen aantonen dat hij zich op 20 september 2017 ziekgemeld heeft. Een andere reden voor zijn afwezigheid in die periode heeft [verzoeker] niet gegeven.
4.12.
Het derde verwijt dat TPD in de dringende reden opgenomen heeft, is het (door haar gestelde) feit dat [verzoeker] in de pauzeruimte is gaan zitten op 30 november 2017, heeft geroepen “geen geld, geen arbeid” en ondanks verzoeken van [naam bedrijfsleider 2] zijn werkzaamheden niet heeft hervat. Dat [verzoeker] die dag van 09.00 tot 15.00 uur in de kantine/pauzeruimte heeft gezeten, staat wel vast. Aannemelijk is dat [verzoeker] toen door [naam bedrijfsleider 2] meermaals is gevraagd om zijn werkzaamheden te hervatten. [verzoeker] ’s betoog dat hij gedurende zes uren in de kantine heeft gezeten zonder dat hem is gevraagd zijn werk te hervatten, moet als ongeloofwaardig aangemerkt worden. Hij stelt dat hij in de kantine is blijven zitten omdat hem een gesprek was toegezegd over het feit dat hij die dag nog geen loon ontvangen had. Dit pleit [verzoeker] evenwel niet vrij, want hij had in afwachting van dit gesprek ook zijn werkzaamheden kunnen hervatten. Hij heeft dat evenwel niet gedaan en in die context is het aannemelijk dat [verzoeker] “geen geld, geen arbeid” of iets anders van die strekking heeft gezegd tegen [naam bedrijfsleider 2] . Op zichzelf genomen kan een dergelijke weigering om werkzaamheden te verrichten een dringende reden opleveren voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het feit dat [verzoeker] die dag nog geen loon over de maand november 2017 ontvangen had, maakt dat niet anders. De betaling van het loon was immers (nog) niet te laat.
4.13.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 7 oktober 1998, NJ 1989/258, HR 16 juni 2006, JAR 2006, 171) volgt dat indien van een door de werkgever als dringende reden voor opzegging aan de werknemer medegedeeld feitencomplex na betwisting door de werknemer slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan, de opzegging niettemin kan gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden, indien a) het vorenbedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor onverwijlde opzegging, b) de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is dat hij de arbeidsovereenkomst ook zou hebben opgezegd indien hij - anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende - daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en c) dit voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk moet zijn geweest. De gestelde werkweigering op 30 november 2017 zou op zichzelf beschouwd een dringende reden voor een onverwijlde opzegging kunnen opleveren. TPD heeft echter niet gesteld dat zij de arbeidsovereenkomst ook onverwijld zou hebben opgezegd indien alleen de werkweigering van 30 november 2017 zou komen vast te staan. Verder is gesteld noch gebleken dat het voor [verzoeker] in het licht van de gehele inhoud van de brief van 1 december 2017 en de overige omstandigheden duidelijk moet zijn geweest dat ook indien alleen de werkweigering van 30 november 2017 in rechte vast zou komen te staan, TPD alleen op die grond de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd. Uit de brief van 1 december 2017 blijkt zelfs het tegendeel aangezien daarin door TPD wordt gesteld dat de werkweigering in combinatie met de overige verwijten een dringende reden oplevert.
4.14.
Op grond van voorgaande overwegingen zou, indien [verzoeker] dat verzocht zou hebben, de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd worden wegens strijd met
art. 7:671 BW. Hieruit volgt dat de opzegging niet is geschied met inachtneming van de daarvoor geldende termijn. [verzoeker] heeft derhalve recht op de gefixeerde vergoeding als
bedoeld in art. 7:672 lid 10 BW. [verzoeker] berekent die vergoeding op € 2.200,00 bruto omdat TPD een opzegtermijn van een maand in acht had behoren te nemen. Dit gedeelte van zijn verzoek is toewijsbaar. Niet toewijsbaar is de door [verzoeker] op grond van art. 7:625 BW verzochte wettelijke verhoging van € 1.100,00. De gefixeerde vergoeding is immers weliswaar gelijk aan het loon over de onder normale omstandigheden in acht te nemen termijn van opzegging, maar is als zodanig geen loon als bedoeld in art. 7:625 BW. De wettelijke rente over € 2.200,00 bruto zal op grond van art. 7:686a BW wel worden toegewezen vanaf 30 november 2017 (de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd) tot de dag van voldoening.
4.15.
[verzoeker] verzoekt ook (op grond van art. 7:681 BW) TPD te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van aanvankelijk € 48.512,00 bruto, welk bedrag hij heeft verminderd tot € 30.000,00 bruto. [verzoeker] concludeert tot deze vergoeding op grond van de redenering dat hij gedurende minimaal één jaar in dienst van TPD zou zijn gebleven en dan nog € 28.512,00 aan brutoloon inclusief vakantiegeld zou hebben ontvangen. Verder begroot hij de financieel nadelige gevolgen van de opzegging op € 10.000,00 omdat hem een WW-uitkering is geweigerd en hij € 8.000,00 heeft moeten lenen om aan zijn maandelijkse verplichtingen te kunnen voldoen. Een derde component van de verzochte billijke vergoeding becijfert hij op een bedrag van € 10.000,00 en vindt zijn verklaring in de ernst van de verwijtbaarheid van de opzegging in strijd met art. 7:671 BW. [verzoeker] heeft vervolgens zijn verzoek verminderd tot € 30.000,00 omdat hij met ingang van 17 april 2018 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden is van Work Time Uitzendbureau, als gevolg waarvan de financiële gevolgen van de opzegging minder ernstig zijn dan verwacht.
4.16.
De ernstige verwijtbaarheid van het handelen van TPD staat vast nu zij in strijd met de daarvoor geldende regels de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld opgezegd heeft.
Bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding kan dan mede worden gelet op hetgeen [verzoeker] aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het hangt daarbij van de omstandigheden van het geval af welke (verdere) duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. In dat verband is van belang dat TPD de arbeidsovereenkomst ook zonder de onverwijlde opzegging van 30 november 2017 op korte termijn rechtmatig zou hebben kunnen (doen) beëindigen op grond van het gedrag van [verzoeker] die dag in combinatie met de eerder gegeven waarschuwing. De arbeidsovereenkomst zou dan naar alle waarschijnlijkheid zijn ontbonden met als einddatum 31 januari 2018. TPD heeft het gedrag van [verzoeker] op 30 november 2017 mede in de hand gewerkt. De ontstane onduidelijkheid over de overeengekomen urenomvang en het daarmee samenhangende uurloon zijn haar immers toe te rekenen. Ook het feit dat TPD (onbetwist) aan alle werknemers behalve [verzoeker] op 30 november 2017 het loon reeds betaald had, heeft tot het conflict op die dag geleid. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om het ‘gederfde loon’ over de gehele periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 als billijke vergoeding aan [verzoeker] toe te wijzen. Voor het in aanmerking nemen van een langere periode omdat [verzoeker] (naar eigen zeggen) eerst medio april 2018 weer betaald werk heeft gevonden, bestaat geen aanleiding. [verzoeker] heeft ervoor gekozen geen vernietiging van de opzegging te verzoeken omdat hij geen verder heil meer zag in de samenwerking met TPD. Die keuze is in het licht van hetgeen tussen partijen is voorgevallen begrijpelijk, maar daar valt TPD niet een doorslaggevend verwijt van te maken. Dat [verzoeker] als gevolg van de opzegging van de arbeidsovereenkomst in ernstige financiële problemen is geraakt en daarom een lening van € 8.000,00 heeft moeten afsluiten, is door TPD gemotiveerd betwist. Omdat [verzoeker] zijn
stellingen op dit punt niet nader onderbouwd heeft, wordt ervan uitgegaan dat [verzoeker] geen noemenswaardige financiële problemen heeft ondervonden van de opzegging. Op grond van al deze overwegingen zal aan [verzoeker] een billijke vergoeding van afgerond € 4.800,00 bruto worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking omdat TPD eerst na ommekomst van die termijn wordt geacht in verzuim te verkeren als de billijke vergoeding dan nog niet is betaald aan [verzoeker] .
4.17.
TPD zal ook worden veroordeeld om aan [verzoeker] deugdelijke bruto-/nettospecificaties te verstrekken waarin de voornoemde bedragen zijn verwerkt. [verzoeker] vordert een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat TPD vanaf twee dagen na de datum van deze beschikking niet aan deze laatste veroordeling voldoet. Die termijn acht de kantonrechter te kort. De termijn zal worden gesteld op veertien dagen na heden. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 5.000,00.
4.18.
[verzoeker] ’s gemachtigde heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht teneinde TPD te bewegen tot betaling van de gefixeerde vergoeding, het achterstallige loon en de billijke vergoeding. Qua noodzaak en omvang rechtvaardigen deze werkzaamheden vergoeding van de daarmee gepaard gaande redelijke kosten. Die kosten worden op grond van analoge toepassing van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden
vastgesteld op € 848,17. Bij de vaststelling van de hoogte van dit bedrag is uitgegaan van het in totaal aan [verzoeker] toe te wijzen bedrag van € 8.231,48 alsmede het door TPD eerst na de indiening van het verzoek aan [verzoeker] betaalde bedrag van € 1.232,00.
4.19.
Veroordeelt TPD tot betaling van de kosten van dit geding aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 79,00 griffierecht en € 600,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt TPD tot betaling aan [verzoeker] van € 410,32 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt TPD tot betaling aan [verzoeker] van € 821,16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt TPD tot betaling aan [verzoeker] van € 2.200,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2017 tot de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt TPD tot betaling aan [verzoeker] van € 4.800,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt TPD om binnen veertien dagen na heden aan [verzoeker] deugdelijke bruto-/nettospecificaties te verstrekken waarin de bedragen onder 5.1. tot en met 5.4. zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat TPD daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 5.000,00;
5.6.
veroordeelt TPD tot betaling aan [verzoeker] van € 848,17;
5.7.
veroordeelt TPD tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 679,00;
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW