ECLI:NL:RBLIM:2018:5934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
6624955/AZ/18-15 22062018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering werknemer bij Inter Logistics B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekende partij], en zijn werkgever, Inter Logistics B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er een dringende reden voor het ontslag bestond. De werknemer had geen duidelijke uitleg gekregen over de redenen van zijn ontslag, wat in strijd is met de vereisten die de Hoge Raad heeft gesteld aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van € 3.500,00, evenals een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Daarnaast werd Inter Logistics veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie van de te betalen bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ook recht had op wettelijke rente over de toegewezen bedragen. De zaak betreft ook een loonvordering van de werknemer over een periode waarin hij onterecht was ontslagen. De kantonrechter gelastte een spoorwissel voor de loonvordering, wat betekent dat deze in een aparte procedure verder behandeld zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6624955 \ AZ VERZ 18-15
Beschikking van de kantonrechter van 22 juni 2018
in de zaak van:
[verzoekende partij],
wonend [adres verzoekende partij] ,
[woonplaats verzoekende partij] ,
verzoekende partij in het verzoek,
gemachtigde mr. A.A.M. Hoogveld,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTER LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Born,
verwerende partij in het verzoek,
gemachtigde mr. W.J. Liebrand.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en Inter Logistics worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 februari 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- het verweerschrift d.d. 12 maart 2018
- de nader ingezonden producties aan de zijde van [verzoekende partij] d.d. 21 maart 2018
- de akte wijziging van eis aan de zijde van [verzoekende partij] d.d. 22 maart 2018
- de nader ingezonden productie aan de zijde van Inter Logistics 22 maart 2018
- de mondelinge behandeling d.d. 23 maart 2018
- de pleitaantekeningen van mr. Hoogveld en mr. Liebrand
- de antwoordakte met betrekking tot de vermeerdering van eis aan de zijde van Inter
Logistics d.d. 10 april 2018
- de antwoordakte aan de zijde van [verzoekende partij] d.d. 2 mei 2018.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] , geboren op [geboortedag] 1969, is bij Inter Logistics op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 18 mei 2018 in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van chauffeur tegen een loon van € 2.194,39 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het beroepsgoederenvervoer van toepassing (hierna: cao BGV).
2.2.
[verzoekende partij] wordt door Inter Logistics als chauffeur voor diverse klanten ingezet. Eén van die klanten betreft [bedrijfsnaam klant 1] GmbH.
2.3.
Op 5 december 2017 is er telefonisch contact tussen Inter Logistics en [bedrijfsnaam klant 1] GmbH over een incident dat heeft plaatsgevonden bij een klant van [bedrijfsnaam klant 1] GmbH, te weten [bedrijfsnaam klant van klant 1] GmbH & Co KG (hierna: NRG). Het betreft een incident tussen een medewerkster van NRG en [verzoekende partij] .
2.4.
Bij e-mailbericht van 6 december 2017 stuurt [X] namens Inter
Logistics het volgende e-mailbericht aan [verzoekende partij] :
“Guten Tag [verzoekende partij] ,
Da unser Kunde [bedrijfsnaam klant 1] sich, aus bereits erwähnten Gründen, weigert sie in Zukunft als Fahrer zu beschäftigen, sind wir gezwungen Ihren Arbeitsvertrag zu kündigen. Wir werden die Endabrechung fertigstellen.
Met vriendelijke groet, Kind Regards,
[X] ”
2.5.
Op 15 januari 2018 ontvangt [verzoekende partij] een eindafrekening waarbij een nettobedrag van € 264,50 aan hem wordt uitgekeerd.
2.6.
Op 16 januari 2018 laat de directeur van Inter Logistics aan [verzoekende partij] weten dat hij wellicht nog een klus heeft voor [verzoekende partij] . Deze klus gaat uiteindelijk, zo blijkt op
22 januari 2018, niet door.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst op
6 december 2017 door Inter Logistics geen dringende reden als bedoeld in artikel
7:677 lid 1 BW ten grondslag is gelegd;
Inter Logistics te veroordelen:
II. binnen twee dagen na betekening van de beschikking aan [verzoekende partij] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen, zijnde het bruto maandloon ad € 2.194,39 over de periode 6 december 2017 tot en met 31 december 2017 en het bruto maandloon ad € 2.238,31 over de periode 1 januari 2018 tot en met
18 mei 2018, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, de wettelijke verhoging van 50 % ten aanzien van dat deel van het loon met de betaling waarvan Inter Logistics in verzuim is en de wettelijke rente over deze vergoeding, te rekenen vanaf
6 december 2017;
III. binnen twee dagen na betekening van de beschikking aan [verzoekende partij] te betalen het achterstallige loon over de periode van 18 september 2017 tot en met
6 december 2017, daaronder begrepen de vergoeding van de gewerkte overuren, de gewerkte diensturen op zaterdag, zondag en feestdagen en de ploegentoeslag, een en ander zoals bedoeld in de toepasselijke cao BGV en het als bijlage 16 overgelegde overzicht gewerkte uren, de vakantietoeslag van 8 % en de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen over de periode van 18 september 2017 tot 6 december 2017, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% over de gevorderde bedragen en de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening en de maximale wettelijke verhoging van 50 % over deze gevorderde bedrage bij wege van de eindafrekening, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen verhoging;
IV. binnen twee dagen na betekening van de beschikking aan [verzoekende partij] te betalen een billijke vergoeding van € 7,500,00 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over deze vergoeding vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, althans een door de kantonrechter te bepalen dag;
V. binnen twee dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekende partij] een schriftelijke en deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken, waarin de betalingen van het gevorderde in de nummers II tot en met IV zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00;
VI. tot betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
3.2.
Inter Logistics voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Het gaat in deze zaak om – kort gezegd – twee discussiepunten, namelijk
het op 7 december 2017 gegeven ontslag op staande voet en een loonvordering over de periode 18 september 2017 tot en met 6 december 2017.
4.2.
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling kan worden overgegaan, dient de kantonrechter echter ambtshalve vast te stellen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, aangezien [verzoekende partij] in Duitsland woont en Inter Logistics is gevestigd in Born te Nederland.
4.3.
Het voorliggende verzoek is ingediend na 10 januari 2015, zodat de Verordening (EG) nr. 2015/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX Verordening) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 sub a van deze Verordening kan een Nederlandse (voormalig) werkgever worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter.
4.4.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekende partij] en Inter Logistics is gesloten na
17 december 2009, zodat het toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Artikel 3 Rome I bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen, waarbij geldt dat de rechtskeuze uitdrukkelijk wordt gedaan of duidelijk blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Ingevolge artikel 8 lid 2 Rome I wordt, indien het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door partijen is gekozen, die overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsovereenkomst in de Duitse taal is opgesteld en dat er in de arbeidsovereenkomst géén uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt. Aangezien de arbeid echter gewoonlijk in en vanuit Nederland werd verricht, is ingevolge artikel 8 lid 3 Rome I Nederlands recht van toepassing.
Ten aanzien van de hoofdverzoeken
Ontslag op staande voet
4.6.
[verzoekende partij] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Inter Logistics is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.7.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door Inter Logistics aan [verzoekende partij] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.8.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor Inter Logistics als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij] , die ten gevolge hebben dat van Inter Logistics redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.9.
De kantonrechter stel voorop dat de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 23 april 1993 ECLI:NL:HR:1993:ZC0939) heeft geoordeeld dat de ontslaggrond zo moet worden geformuleerd dat het de werknemer onmiddellijk duidelijk is waarom hij wordt ontslagen, zodat hij zijn positie naar aanleiding van dat ontslag kan bepalen. De mededeling hoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan, maar kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen. De werknemer moet op het moment van ontvangst van de ontslagbrief weten waartegen hij zich moet verzetten. Een werkgever die een werknemer aldus heeft ontslagen, dient in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden (zie in dit verband HR
7 november 2014 ECLI:NL:HR:2014:3126). Aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief komt niet steeds doorslaggevende betekenis toe voor het antwoord op de vraag welke dringende reden aan de wederpartij is meegedeeld. Het gaat erom dat voor de werknemer aanstonds duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid. Een in een ontslagbrief vermelde opzeggingsgrond dient mede te worden uitgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval.
4.10.
Inter Logistics heeft ter onderbouwing van het ontslag op staande voet toegelicht dat haar klant, [bedrijfsnaam klant 1] GmbH, op 5 december 2017 haar heeft laten weten dat [verzoekende partij] zich op een ongepaste en onacceptabele wijze heeft uitgelaten jegens een vrouwelijke medewerker van een klant van [bedrijfsnaam klant 1] GmbH, zijnde NRG. Volgens [bedrijfsnaam klant 1] GmbH hebben zich eerder meerdere problemen voorgedaan met betrekking tot [verzoekende partij] , waaronder het doen van grove uitlatingen richting een medewerkster, hetgeen voor Inter Logistics niet acceptabel is. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Inter Logistics hieraan nog toegevoegd dat het voorval van 5 december 2017 de spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat Inter Logistics in de ontslagbrief van
6 december 2017 als reden voor het ontslag heeft aangevoerd dat haar klant, [bedrijfsnaam klant 1] GmbH, [verzoekende partij] niet meer als chauffeur wilde inzetten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de voornoemde reden op zich zelf genomen niet worden gekwalificeerd als een dringende reden. [bedrijfsnaam klant 1] GmbH betreft immers één van de vele klanten van Inter Logistics en gesteld noch gebleken is dat [verzoekende partij] ook bij andere klanten niet (langer) inzetbaar is. Maar los daarvan is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat het voor [verzoekende partij] ten tijde van het ontslag op staande voet niet duidelijk was waarom [bedrijfsnaam klant 1] GmbH – en bijgevolg Inter Logistics – hem niet langer meer als chauffeur wilde hebben. [verzoekende partij] heeft verklaard dat hij op 5 december 2017 is gebeld door de directeur van Inter Logistics met de mededeling dat hij niet meer hoefde te komen werken, zonder dat de reden voor dit besluit is toegelicht. Deze gang van zaken is tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd door de directeur van Inter Logistics bevestigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter meermaals expliciet gevraagd of met [verzoekende partij] voorafgaande aan het ontslag op staande voet is gesproken over de beschuldigingen die kennelijk aan zijn adres zijn geuit. Inter Logistics heeft daarop geantwoord dat dit niet het geval was en dat een gesprek hierover pas heeft plaatsgevonden nádat [verzoekende partij] op staande voet was ontslagen. Derhalve kan niet worden gezegd dat het voor [verzoekende partij] duidelijk was welke gronden aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Gelet daarop en indachtig de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad, is de kantonrechter daarom van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Dat het incident van 5 december 2017 kennelijk de spreekwoordelijke druppel was die de emmer voor Inter Logistics deed overlopen, doet aan het voorgaande niet af. Die eerdere incidenten zijn immers niet nader door Inter Logistics geduid en bovenal niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd.
4.12.
Ook als het ontslag op staande voet wél rechtsgeldig zou zijn gegeven, is de kantonrechter van oordeel dat de nadere motivering die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, niet valt te kwalificeren als een dringende reden. Door Inter Logistics wordt gesteld dat [verzoekende partij] zich op ontoelaatbare wijze heeft uitgelaten naar medewerksters van klanten (en dier klanten) van Inter Logistics, maar dit is ten stelligste door [verzoekende partij] betwist. Het ligt dan op de weg van Inter Logistics om de feiten en omstandigheden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen, nader te onderbouwen. Dat heeft Inter Logistics niet, althans onvoldoende, gedaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat Inter Logistics [verzoekende partij] in een eerder stadium heeft aangesproken op dergelijk vermeend – verwijtbaar – gedrag en/of daaraan een waarschuwing heeft verbonden. Verder is van belang dat Inter Logistics een aantal weken na het ontslag op staande voet wel in contact met [verzoekende partij] is getreden over het mogelijk uitvoeren van een klus. Weliswaar is het uiteindelijk niet zo ver gekomen dat [verzoekende partij] de klus heeft uitgevoerd, maar kennelijk was het beweerdelijke gedrag dat Inter Logistics aan het ontslag op staande voet ten grondslag wenste te leggen, niet zodanig ernstig dan wel dringend voor Inter Logistics dat zij helemaal geen zaken meer met [verzoekende partij] wilde doen. Ook om die reden kan het ontslag op staande voet geen stand houden.
4.13.
Het voorgaande strekt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat de primair verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen.
De gefixeerde schadevergoeding
4.14.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de werkgever, indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.15.
In dit geval is sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zonder dat in de arbeidsovereenkomst is voorzien in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Verder staat vast dat van de zijde van Inter Logistics geen (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter is ingediend.
Dit betekent dat in het onderhavige geval – waarbij is geoordeeld dat er geen sprake was van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt – op geen andere wijze een einde van de arbeidsovereenkomst kan worden bereikt dan door het verstrijken van de duur waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, te weten tot 18 mei 2018. Derhalve zal Inter Logistics worden veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het tussen partijen geldende loon vanaf 7 december 2017 tot en met 17 mei 2018.
4.16.
Door Inter Logistics is verzocht om met toepassing van artikel 7:680a BW de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding te matigen. Zij voert daarvoor aan dat de periode waarover de gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd langer is dan de feitelijk gewerkte periode en dat [verzoekende partij] zich onvoldoende heeft ingespannen om ander werk te vinden.
4.17.
De kantonrechter ziet geen aanleiding aan dit verzoek tegemoet te komen. Het is immers de keuze van Inter Logistics geweest om het dienstverband zonder rechtsgeldige dringende redenen te beëindigen, zodat niet valt in te zien waarom [verzoekende partij] daarvan de gevolgen zou moeten dragen. Dat [verzoekende partij] kiest om te berusten in het ontslag op staande voet, vormt evenmin een omstandigheid die noopt tot matiging van de gefixeerde schadevergoeding, nu dit een aan hem wettelijk toekomende keuze is. Als Inter Logistics de periode waarover zij mogelijk loon zou zijn verschuldigd had willen beperken, dan had het op haar weg gelegen om een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in te dienen, maar dat is niet gebeurd.
4.18.
Over de hoogte van de toe te kennen gefixeerde schadevergoeding wordt het volgende overwogen. Het staat in ieder geval vast dat het loon dat [verzoekende partij] tot aan het onterecht gegeven ontslag op staande voet verdiende in ieder geval € 2.194,39 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten, bedraagt. De vraag is vervolgens of bij het bepalen van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding nog rekening dient te worden gehouden met een hoger maandsalaris per 1 januari 2018 zoals [verzoekende partij] heeft gesteld. [verzoekende partij] heeft daarvoor verwezen naar de cao voor het beroepsgoederenvervoer en gesteld dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 25 van de cao. Dit zou betekenen dat [verzoekende partij] met ingang van 1 januari 2018 € 2.238,31 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten zou zijn gaan verdienen. Nu dit door Inter Logistics niet is weersproken, zal het verzoek worden toegewezen op de wijze zoals is verzocht en zal dus rekening worden gehouden met het hogere maandsalaris per
1 januari 2018.
4.19.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 7 december 2017. De verzochte wettelijke verhoging over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:625 BW niet toewijsbaar. De gefixeerde schadevergoeding is weliswaar gelijk aan het loon over de onder normale omstandigheden in acht te nemen termijn van opzegging, maar is als zodanig geen loon als bedoeld in artikel 7:625 BW.
4.20.
Het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie is op grond van artikel 7:626 BW toewijsbaar. De verzochte dwangsom zal echter worden afgewezen nu er geen enkele aanleiding bestaat te veronderstellen dat Inter Logistics geen gevolg zal geven aan de op haar rustende verplichting.
Billijke vergoeding
4.21.
Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven is, komt aan [verzoekende partij] – die berust in het ontslag – op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW een billijke vergoeding toe. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval. De billijke vergoeding dient ter compensatie van de werknemer; het gaat er bij het vaststellen van de billijke vergoeding om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) van de werkgever. Tevens zal rekening mogen worden gehouden met de gevolgen van het ontslag voor [verzoekende partij] ; het verlies van de arbeidsovereenkomst. Met inachtneming van de New Hairstyle-beschikking (zie HR 30 juni 2017 ECLI:NL:HR:2017:1187), en de daaruit voortvloeiende gezichtspunten, wordt bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding met de volgende omstandigheden rekening gehouden.
4.22.
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet voor een werknemer verstrekkende juridische consequenties heeft. Het is een ultimum remedium dat slechts in uitzonderlijke gevallen – als een andere wijze van beëindiging van het dienstverband absoluut niet van de werkgever kan worden gevergd – behoort te worden ingezet. Hiervoor is al geoordeeld dat Inter Logistics niet heeft aangetoond dat sprake was van een dergelijke situatie. Evenmin is gebleken dat [verzoekende partij] ter zake van het onterechte ontslag op staande voet aantoonbaar een verwijt kan worden gemaakt. Door het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet, zag [verzoekende partij] zich van de ene op de andere dag geconfronteerd met de situatie dat hij zijn werk, inkomen en recht op een WW-uitkering is verloren hetgeen ervoor kan zorgen dat iemand in financiële problemen komt. Daar komt bij dat er ten aanzien van de vermeende reden voor ontslag op staande voet geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden, hetgeen Inter Logistics kan worden verweten. Tot slot wordt bij de beoordeling nog betrokken dat [verzoekende partij] een arbeidsovereenkomst had voor bepaalde tijd, die op 18 mei 2018 zou eindigen. Niet valt in te zien dat Inter Logistics niet de ommekomst van die termijn had kunnen afwachten. Van belang is verder dat [verzoekende partij] geen aanspraak maakt op een transitievergoeding. [verzoekende partij] maakt wel aanspraak op een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. Tot slot zal worden meegewogen dat [verzoekende partij] nog geen ander werk heeft gevonden.
4.23.
Gelet op de omstandigheden zoals genoemd in de rechtsoverwegingen 4.21 en 4.22 wordt een billijke vergoeding van € 3.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, op zijn plaats geacht. Van enige grond voor matiging zoals door Inter Logistics is verzocht, is de kantonrechter niet gebleken.
4.24.
Ook ten aanzien van de billijke vergoeding dient Inter Logistics op grond van artikel 7:626 BW een deugdelijke bruto-netto specificatie te overleggen. De verzochte dwangsom zal worden afgewezen omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat Inter Logistics geen gehoor zal geven aan deze veroordeling.
Verweer tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.25.
[verzoekende partij] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Inter Logistics verzet zich hiertegen, en voert aan dat als de verzoeken in hoger beroep alsnog worden afgewezen, het risico bestaat dat [verzoekende partij] niet in staat zal zijn reeds geïnde bedragen te betalen vanwege zijn gestelde slechte financiële situatie.
4.26.
De kantonrechter kan op grond van artikel 288 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), ambtshalve of indien dit wordt verzocht, verklaren dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Aansluiting zoekend bij het bepaalde in artikel 233 Rv bepaalde – waarbij de voorraadverklaring in dagvaardingsprocedures is geregeld – wordt een beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Noch de wet noch de aard van de zaak verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. [verzoekende partij] is weliswaar verstoken van inkomsten geweest, maar dit maakt niet dat er sprake is van een zodanig groot restitutierisico dat er aanleiding bestaat af te wijken van de regel dat bij de beoordeling van een verzoek als de onderhavige de kans van slagen van een aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing behoort te blijven. De verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van het nevenverzoek
De loonvordering
4.27.
[verzoekende partij] heeft tot slot een loonvordering geformuleerd. Inter Logistics heeft daartegen verweer gevoerd.
4.28.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient de loonvordering als een nevenvordering te worden beschouwd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 3 BW kunnen in de onderhavige zaak (neven)vorderingen worden ingesteld die met het einde van het dienstverband verband houden. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan met betrekking tot de door [verzoekende partij] ingestelde vordering geen sprake. De kantonrechter zal daarom, splitsing en spoorwisseling gelasten conform artikel 7:686a lid 10 BW juncto artikel 69 Rv. Indachtig het bepaalde in artikel 7:686a lid 10 BW dient nu al vermeld te worden dat het griffierecht dat met de dagvaardingsprocedure is gemoeid € 476,00 bedraagt. Dit bedrag dient te worden betaald binnen vier weken na het aanbrengen van de zaak op de rol. De kantonrechter zal nu bevelen dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en zal tevens de dag bepalen waarop de zaak weer op de rol zal komen.
Proceskosten
4.29.
Bij deze stand van zaken heeft Inter Logistics in de hoofdverzoeken te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Dit betekent dat zij zal worden veroordeeld in de proceskosten die [verzoekende partij] tot op heden heeft moeten maken. De kosten worden aan de zijde van [verzoekende partij] tot op heden begroot op € 600,00 aan gemachtigdensalaris te vermeerderen met € 79,00 aan reeds betaald griffierecht. De hierover verzochte wettelijke rente zal op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. Eveneens zal worden toegewezen het verzoek om Inter Logistics te veroordelen in de nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
Ten aanzien van de hoofdverzoeken
5.1.
verklaart voor recht dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst op
6 december 2017 door Inter Logistics geen dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW ten grondslag is gelegd;
5.2.
veroordeelt Inter Logistics om binnen twee dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekende partij] te betalen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging
zijnde het bruto maandloon ad € 2.194,39 over de periode 6 december 2017 tot en met
31 december 2017 en het bruto maandloon ad € 2.238,31 over de periode 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2018, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Inter Logistics om aan [verzoekende partij] te betalen € 3.500,00 bruto als billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Inter Logistics tot afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie over de onder 5.2. en 5.3. toegewezen bedragen;
5.5.
veroordeelt Inter Logistics in de proceskosten, tot op heden begroot op € 679,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt Inter Logistics, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoekende partij] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst – voor zover nodig – het meer of anders verzochte af;
Ten aanzien van het nevenverzoek
5.9.
beveelt dat de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
5.10.
verwijst de zaak naar de rol van 18 juli 2018;
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken.
type: SM/GK
coll: ph