Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
INTER LOGISTICS B.V.,
1.De procedure
Logistics d.d. 10 april 2018
2.De feiten
3.Het geschil
18 mei 2018, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, de wettelijke verhoging van 50 % ten aanzien van dat deel van het loon met de betaling waarvan Inter Logistics in verzuim is en de wettelijke rente over deze vergoeding, te rekenen vanaf
6 december 2017;
6 december 2017, daaronder begrepen de vergoeding van de gewerkte overuren, de gewerkte diensturen op zaterdag, zondag en feestdagen en de ploegentoeslag, een en ander zoals bedoeld in de toepasselijke cao BGV en het als bijlage 16 overgelegde overzicht gewerkte uren, de vakantietoeslag van 8 % en de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen over de periode van 18 september 2017 tot 6 december 2017, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% over de gevorderde bedragen en de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening en de maximale wettelijke verhoging van 50 % over deze gevorderde bedrage bij wege van de eindafrekening, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen verhoging;
4.De beoordeling
17 december 2009, zodat het toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Artikel 3 Rome I bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen, waarbij geldt dat de rechtskeuze uitdrukkelijk wordt gedaan of duidelijk blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Ingevolge artikel 8 lid 2 Rome I wordt, indien het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door partijen is gekozen, die overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht.
7 november 2014 ECLI:NL:HR:2014:3126). Aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief komt niet steeds doorslaggevende betekenis toe voor het antwoord op de vraag welke dringende reden aan de wederpartij is meegedeeld. Het gaat erom dat voor de werknemer aanstonds duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid. Een in een ontslagbrief vermelde opzeggingsgrond dient mede te worden uitgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval.
6 december 2017 als reden voor het ontslag heeft aangevoerd dat haar klant, [bedrijfsnaam klant 1] GmbH, [verzoekende partij] niet meer als chauffeur wilde inzetten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de voornoemde reden op zich zelf genomen niet worden gekwalificeerd als een dringende reden. [bedrijfsnaam klant 1] GmbH betreft immers één van de vele klanten van Inter Logistics en gesteld noch gebleken is dat [verzoekende partij] ook bij andere klanten niet (langer) inzetbaar is. Maar los daarvan is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat het voor [verzoekende partij] ten tijde van het ontslag op staande voet niet duidelijk was waarom [bedrijfsnaam klant 1] GmbH – en bijgevolg Inter Logistics – hem niet langer meer als chauffeur wilde hebben. [verzoekende partij] heeft verklaard dat hij op 5 december 2017 is gebeld door de directeur van Inter Logistics met de mededeling dat hij niet meer hoefde te komen werken, zonder dat de reden voor dit besluit is toegelicht. Deze gang van zaken is tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd door de directeur van Inter Logistics bevestigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter meermaals expliciet gevraagd of met [verzoekende partij] voorafgaande aan het ontslag op staande voet is gesproken over de beschuldigingen die kennelijk aan zijn adres zijn geuit. Inter Logistics heeft daarop geantwoord dat dit niet het geval was en dat een gesprek hierover pas heeft plaatsgevonden nádat [verzoekende partij] op staande voet was ontslagen. Derhalve kan niet worden gezegd dat het voor [verzoekende partij] duidelijk was welke gronden aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Gelet daarop en indachtig de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad, is de kantonrechter daarom van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Dat het incident van 5 december 2017 kennelijk de spreekwoordelijke druppel was die de emmer voor Inter Logistics deed overlopen, doet aan het voorgaande niet af. Die eerdere incidenten zijn immers niet nader door Inter Logistics geduid en bovenal niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd.
1 januari 2018.