Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar en bewoonster van de woning gelegen aan [adres]. Zij heeft op 22 februari 2012 bij verweerder een – mede door haar gemachtigde ondertekende – aanvraag ingediend voor vergoeding van planschade en nadeelcompensatie in verband met (de uitvoering van) het bestemmingsplan A2 Traverse. Eiseres heeft als schade aangevoerd een waardevermindering van haar woning en overlast in de vorm van geluid, stof, stank en trillingshinder als gevolg van de realisering van het project.
2. Het project waar eiseres op doelt is de aanleg van een ontsluitingsweg met viaduct tussen de rijksweg A2 en bedrijventerrein Beatrixhaven op een (kortste) afstand van 35 meter van haar woning. De ontsluitingsweg met viaduct bevindt zich op een strook grond van circa 20 meter waarop ingevolge het bestemmingsplan een verkeersbestemming is komen te rusten. Omdat niet het bestemmingsplan A2 Traverse maar het bestemmingsplan A2 Mariënwaard in de aanleg van deze ontsluitingsweg voorziet, heeft verweerder onder de aanvraag van eiseres mede begrepen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan A2 Mariënwaard als schadeveroorzakend besluit.
3. Verweerder heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) opdracht gegeven advies uit te brengen over de aanvraag. Op 17 september 2013 heeft SAOZ een conceptadvies uitgebracht. In dit conceptadvies is tevens ingegaan op een door eiseres overgelegd taxatierapport van de woning van 31 juli 2012, opgemaakt door makelaar L.E.F. Huijts. Eiseres heeft haar zienswijze met betrekking tot het conceptadvies gegeven. Op 13 december 2013 heeft SAOZ haar definitieve advies uitgebracht. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres overeenkomstig het advies van SAOZ een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 24.400,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoek en het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie afgewezen.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft in bezwaar aangevoerd dat ten onrechte geen schadevergoeding is toegekend in verband met de door haar in de uitvoeringsfase ondervonden overlast en dat de toegekende tegemoetkoming in planschade te laag is. Zij heeft in bezwaar verwezen naar het taxatierapport van Huijts, in welk rapport de waarde van de woning per 31 juli 2012 onder het planologisch regime van het op 27 juni 2000 vastgestelde bestemmingsplan Landgoederenzone wordt gewaardeerd op € 265.000,- en onder het op 14 december 2010 vastgestelde bestemmingsplan A2 Mariënwaard op € 170.000,-. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder SAOZ om een nader advies gevraagd. Het nader advies is uitgebracht op 7 februari 2017. Eiseres heeft bij brief van 21 februari 2017 gereageerd op het nader advies.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Direct naast het perceel van eiseres lag een werkterrein waar zand, grond en andere materialen werden aan- en afgevoerd. Het verzoek om nadeelcompensatie houdt met name verband met de geluid- en stofhinder als gevolg van de werkzaamheden en het aan- en afrijden van vrachtverkeer. De overlast heeft ongeveer vijf jaar geduurd. Gelet op de duur en ernst van de overlast had nadeelcompensatie moeten worden toegekend. Verweerder heeft kennelijk onderkend dat objectief sprake was van overlast, want verweerder heeft eiseres eerder een eenmalige vergoeding voor deze overlast aangeboden van € 7.000,-, op welk aanbod eiseres toen niet is ingegaan. Dat het verzoek om nadeelcompensatie is afgewezen omdat eiseres geen schadeveroorzakende besluiten heeft genoemd, acht zij niet terecht. Zij vindt dat van een burger niet kan worden verwacht dat alle relevante besluiten met naam worden genoemd, temeer omdat het pakket aan genomen besluiten ingewikkeld was en niet duidelijk was welke vergunning welke activiteit afdekte. Volgens eiseres heeft verweerder met betrekking tot het verzoek om nadeelcompensatie een te formele opstelling gekozen. Met betrekking tot de toegekende planschadevergoeding wijst eiseres ook in beroep op het taxatierapport van Huijts. Nu Huijts een veel hogere planschade heeft getaxeerd dan SAOZ is eiseres van mening dat verweerder met betrekking tot het vaststellen van de planschade een onafhankelijke derde had moeten inschakelen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
9. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, voor zover hier van belang, is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid:
een bepaling van een bestemmingsplan niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6 eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
…
een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
10. De rechtbank stelt voorop – zoals bij de behandeling van het beroep ter zitting partijen ook is voorgehouden – dat in de aanvraag van 22 februari 2012 een tegemoetkoming in schade wordt gevraagd ten gevolge van (de uitvoering van) het bestemmingsplan A2 Traverse, waaronder verweerder in dit geval tevens heeft begrepen het bestemmingsplan A2 Mariënwaard. Het schadeveroorzakende besluit dat eiseres aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd betreft aldus een besluit als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, dat daarvoor een uitputtende regeling biedt. Gelet op de inhoud van het primaire en het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag ook zo opgevat. De aanvraag dient derhalve enkel te worden beoordeeld op basis van het hiervoor geciteerde artikel 6.1 van de Wro. Alleen schade die een rechtstreeks en direct gevolg is van (het besluit tot vaststelling van) bestemmingsplan A2 Traverse en/of bestemmingsplan A2 Mariënwaard, is in dezen relevant. De beoordeling of daarnaast om schadevergoeding kan worden verzocht als gevolg van feitelijke handelingen, zoals het aan- en afrijden van vrachtverkeer, of schadevergoeding als gevolg van een eventueel (verkeers)besluit – zoals eiseres ter zitting haar verzoek tot vergoeding van schade als gevolg van de hinder door de uitvoeringswerkzaamheden nader heeft gemotiveerd – waarvoor nadeelcompensatie kan worden verleend op grond van het égalité-beginsel, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft geoordeeld is tijdelijke hinder als gevolg van werkzaamheden ter uitvoering van een bestemmingsplan niet het rechtstreeks gevolg van een planologische wijziging maar van feitelijke werkzaamheden ter uitvoering van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (zie de uitspraak van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3736). De door eiseres ervaren overlast in de uitvoeringsfase kan daarom niet als planschade voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan eiseres heeft gesteld is voor nadeelcompensatie naast planschade, bij gebreke van schade als gevolg van een niet onder artikel 6.1 van de Wro te brengen bestuurshandelen, geen plaats (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU2628). 12. Voor een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1. eerste lid, van de Wro dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeligere positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het voordien geldende regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
13. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398). Het vorenstaande brengt met zich dat het in dat geval aan de aanvrager is om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren te brengen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1580). 14. Eiseres heeft niet betwist dat SAOZ is te beschouwen als deskundige op het gebied van planschade. Zij heeft de door SAOZ gemaakte planologische vergelijking evenmin betwist, maar stelt dat SAOZ de planschade op een te laag bedrag heeft bepaald.
15. In de adviezen, met name het nader advies van 7 februari 2017, heeft SAOZ toegelicht waarom de planschadetegemoetkoming, gelet op gewijzigde verkeerssituatie en de daaruit voortvloeiende toename van geluid-, licht-, en geurhinder en vermindering van de luchtkwaliteit, zou moeten worden bepaald op € 24.400,-. Daarbij is verwezen naar de in de jurisprudentie geaccordeerde classificatie van schadegevallen in licht, zwaar en bovenmatig en aan die indeling daaraan verbonden schadepercentages. De tegemoetkoming van € 24.400,- komt neer op een schadepercentage van ongeveer 10,7% van de waarde van de woning van eiseres voorafgaand aan de inwerkingtreding van bestemmingsplan A2 Mariënwaard. Dit percentage valt onder de categorie bovenmatige schade. Volgens het door eiseres overgelegde taxatierapport van Huijts bedraagt het schadebedrag € 95.000,-, wat 35,8% is van de waarde van de woning voorafgaand aan het nieuwe planologisch regime. SAOZ acht dit bedrag, gelet op de ernst van de inbreuk in verhouding tot de oude planologische situatie en de bestendige jurisprudentie niet reëel.
16. Het taxatierapport van Huijts bevat op het punt van de waardebepaling slechts de mededeling dat het object van eiseres per 31 juli 2012 onder het oude bestemmingsplan Landgoederenzone” is getaxeerd op € 265.000,- en onder het nieuwe bestemmingsplan A2 Mariënwaard op € 170.000,-. Het taxatierapport bevat, in tegenstelling tot de adviezen van SAOZ, geen vergelijking van de beide planologische regimes. Of, en zo ja, hoe de taxateur tot een planologische vergelijking is gekomen is daarom niet duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de aan de waardering van de schade ten grondslag liggende gedachtegang in het taxatierapport van Huijts daarom niet duidelijk en onvoldoende controleerbaar. Ook ontbreekt een nadere motivering voor dit percentage, hoewel een schadepercentage van 35,8%, gelet op de jurisprudentie, in het algemeen als hoog moet worden beschouwd. Als peildatum voor de schade geldt bovendien de datum waarop het gestelde schadeveroorzakende besluit in werking is getreden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2434), in het onderhavige geval 7 april 2011, zodat het taxatierapport van Huijts uitgaat van een onjuiste peildatum. Gelet op al het voorgaande bevat het rapport van taxateur Huijts naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van de adviezen van SAOZ. Het feit dat het schadebedrag van Huijts en het schadebedrag van SAOZ aanzienlijk van elkaar afwijken is, gelet op voornoemde opmerkingen over het rapport van Huijts, voor de rechtbank geen aanleiding voor een nader taxatie technisch onderzoek. 17. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering van de adviezen van SAOZ, zich niet in redelijkheid op die adviezen heeft kunnen baseren zodat het bedrag van de tegemoetkoming in de planschade terecht niet hoger is vastgesteld dan
€ 24.400,-. Het betoog faalt.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.