Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 600,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij tijdens ziekte bestratingswerkzaamheden bij zijn woning had uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet was komen vast te staan dat de werknemer in strijd met de aanwijzingen van de bedrijfsarts had gehandeld. De werkgever had de werknemer op 29 juni 2018 geconfronteerd met de bevindingen van een privédetective, die de werkzaamheden had vastgelegd. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden van ontslag.
Daarnaast deed de werkgever een zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wat werd toegewezen op grond van een verstoorde verhouding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in zwaarwegende mate debet was aan de ontstane verstoorde verhouding, omdat hij zonder voldoende informatie een beslissing had genomen met verstrekkende gevolgen voor de werknemer. De kantonrechter kende de werknemer een transitievergoeding van € 3.063,00 en een billijke vergoeding van € 25.000,00 toe. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon van de werknemer vanaf het moment van ontslag tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.