ECLI:NL:RBLIM:2019:1085

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
04 7206212/CV 18-6221
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van studieovereenkomst door onderwijsinstituut en afwijzing schadevergoeding wegens studievertraging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerling, aangeduid als [eiser], en de stichting voor beroepsonderwijs en regionale opleidingen centrum Leeuwenborgh, hierna Leeuwenborgh. De leerling had een onderwijsovereenkomst gesloten voor de opleiding sport- en bewegingsbegeleider, maar werd in december 2016 door Leeuwenborgh van school verwijderd wegens herhaaldelijk ongewenst gedrag, wat resulteerde in een aantal 'kruisjes' en waarschuwingsbrieven. De leerling vorderde schadevergoeding van € 16.625,- wegens studievertraging en de kosten van een ski-kamp, maar de kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de onderwijsovereenkomst op goede gronden had plaatsgevonden. De rechter stelde vast dat de leerling meerdere kansen had gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar hier niet adequaat op had gereageerd. De kantonrechter concludeerde dat Leeuwenborgh in redelijkheid tot de ontbinding van de overeenkomst had kunnen komen en wees de vordering van de leerling af. Tevens werd de leerling veroordeeld in de proceskosten van Leeuwenborgh, begroot op € 720,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7206212 \ CV EXPL 18-6221
Vonnis van de kantonrechter van 6 februari 2019
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum,
tegen:
de stichting STICHTING VOOR BEROEPSONDERWIJS EN VE WESTELIJK ZUID-LIMBURG, REGIONAAL OPLEIDINGEN CENTRUM LEEUWENBORGH, h.o.d.n. ROC LEEUWENBORGH,
gevestigd te Sittard,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C. Riemens.
Partijen worden hierna genoemd [eiser] en Leeuwenborgh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de comparitie van 15 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een Onderwijsovereenkomst d.d. juni 2015 gesloten.
Blijkens deze overeenkomst betreft het de opleiding sport- en bewegingsbegeleider niveau 2, voltijd, met ingang van 1 augustus 2015 tot een verwachte einddatum van 31 juli 2017.
2.2.
De algemene voorwaarden van Leeuwenborgh maken onderdeel uit van voormelde onderwijsovereenkomst. Dit geldt eveneens voor het deelnemersstatuut.
2.3.
[eiser] heeft leerjaar een behaald.
2.4.
In leerjaar twee (zijn laatste jaar) heeft [eiser] een nieuwe mentor gekregen. In leerjaar twee is Leeuwenborgh ook overgegaan tot een nieuw systeem voor het bijhouden van de resultaten van de studenten.
2.5.
Dit nieuwe systeem houdt (voor zover hier van belang) in:
  • meer dan 10% afwezig is een waarschuwingsbrief
  • per periode geldt dat 3 onvoldoendes of meer na herkansingen een waarschuwingsbrief opleveren
  • bij 3 kruisjes wordt er contact opgenomen met de ouders
  • bij 5 kruisjes volgt er een waarschuwingsbrief.
Wat betreft de brieven houdt het systeem in:
 de waarschuwingsbrief geldt als brief 1
  • bij brief 2 volgt er een mededeling van een negatief studieadvies
  • bij brief 3 volgt er een mededeling van het voornemen tot ontbinding van de onderwijsovereenkomst
  • bij brief 4 volgt er een mededeling bindend negatief studieadvies.
2.6.
Voornoemd systeem is op school uitgelegd aan de leerlingen, waaronder [eiser] . Ook is het uitvoerig besproken en toegelicht tijdens een ouderavond.
2.7.
Op 20 september 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de mentor, [eiser] en zijn moeder, waarin [eiser] gewaarschuwd is voor de door hem op dat moment behaalde kruisjes.
2.8.
Over periode 1 heeft [eiser] 8 kruisjes gekregen. Leeuwenborgh heeft daarop (na het bereiken van het 5e kruisje) een waarschuwingsbrief d.d. 19 oktober 2016 (brief 1) gestuurd. In deze brief is onder meer vermeld dat [eiser] de kans krijgt om zijn gedrag te verbeteren, dat hij een Plan van Aanpak moet maken en dat onvoldoende verbetering kan leiden tot een voorlopig negatief studieadvies.
2.9.
Op 2 en 24 november 2016 heeft Leeuwenborgh [eiser] gevraagd om onder verwijzing naar de waarschuwingsbrief van 19 oktober 2016 het Plan van Aanpak in te vullen. Op 29 november 2016 heeft [eiser] dit ingeleverd. Ten aanzien van het afgaan van de telefoon en het te laat hebben van spullen in huis, heeft [eiser] ingevuld als veranderpunt voor hem:
“ Ik heb niet echt problemen met iets dus iets veranderen aan mij gedrag is niet noodzakelijk, maar ik kan wel mijn telefoon voortaan op stil zetten als dat nodig is.”
2.10.
Op 24 november 2016 heeft Leeuwenborgh middels e-mail aan [eiser] en zijn moeder laten weten dat [eiser] 3 kruisjes heeft op dat moment en dat hij bij een 5e kruisje een 2e brief zal ontvangen. Ook is vermeld:
“ [eiser] , je moet echt aan de bak.”
2.11.
Bij e-mail van 5 december 2016 heeft Leeuwenborgh aan [eiser] en zijn moeder laten weten dat [eiser] afgelopen vrijdag zijn 4e en 5e kruisje heeft gehaald, dat hij zoals besproken tijdens het oudergesprek een 2e waarschuwingsbrief gaat krijgen en dat hij bij een volgende brief van school gestuurd gaat worden. Daarnaast worden zij uitgenodigd voor een gesprek op 13 december 2016.
2.12.
Bij schrijven d.d. 7 december 2016 heeft [eiser] de 2e waarschuwingsbrief ontvangen inhoudende een voorlopig negatief studieadvies.
2.13.
Op 12 december 2016 heeft [eiser] een kruisje ontvangen voor het niet inleveren van een stageverslag. Op diezelfde dag heeft Leeuwenborgh middels e-mail [eiser] nogmaals uitgenodigd voor een gesprek.
2.14.
Over periode twee heeft [eiser] 7 kruisjes gekregen.
2.15.
Begin december 2016 constateerde Leeuwenborgh dat [eiser] na de herkansingen nog minstens 3 onvoldoendes had gehaald. Daarop volgde brief 3, bij schrijven van 13 december 2016. Leeuwenborgh heeft hierin aan [eiser] laten weten dat zij voornemens is om de onderwijsovereenkomst te beëindigen. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld bewaar te maken. Tevens wordt [eiser] met ingang van 15 december 2016 feitelijk de deelname aan het onderwijs ontzegd.
2.16.
Bij e-mail van 16 december 2016 heeft [eiser] gereageerd op voormelde brief drie. Hierin laat hij onder meer weten dat hij zijn verhaal wil vertellen aan de sectordirecteur en zijn opleiding wil afmaken. Dit gesprek heeft op 2 februari 2017 plaatsgevonden.
2.17.
Bij brief van 3 februari 2017 heeft Leeuwenborgh aan [eiser] laten weten dat de onderwijsovereenkomst beëindigd wordt.
2.18.
Bij brief van 3 maart 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de onderwijsovereenkomst en Leeuwenborgh gevraagd [eiser] toe te laten tot onderwijs. Leeuwenborgh heeft hierop gereageerd en hen uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft de gemachtigde van [eiser] geweigerd.
2.19.
Op 3 mei 2017 heeft [eiser] een kort geding dagvaarding laten betekenen aan Leeuwenborgh.
2.20.
Leeuwenborgh heeft de beëindiging van de onderwijsovereenkomst herroepen. [eiser] heeft daarop het kort geding ingetrokken.
2.21.
Leeuwenborgh heeft [eiser] de mogelijkheid geboden om in een versneld traject de gemiste vakken te volgen en alsnog de tentamens en/of stages te doen die nodig zijn om jaar twee te halen. [eiser] mag er echter ook voor kiezen om in het nieuwe schooljaar opnieuw te beginnen met jaar twee.
2.22.
In september 2017 is [eiser] wederom begonnen met leerjaar twee. Op 11 juni 2018 is [eiser] afgestudeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat Leeuwenborgh hem ten onrechte van school heeft verwijderd waardoor hij een jaar later dan anders het geval zou zijn geweest, op de arbeidsmarkt is gekomen. Hierdoor heeft hij schade geleden. Voor de vaststelling van die schade zoekt [eiser] aansluiting bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging. Uit deze richtlijn volgt een schade van € 16.625,-. Dat bedrag moet Leeuwenborgh betalen. Daarnaast dient Leeuwenborgh de al door [eiser] betaalde kosten voor een ski-kamp ad € 295,- terug te betalen nu hij aan dat ski-kamp niet deel heeft kunnen nemen als gevolg van de verwijdering van school.
3.2.
Leeuwenborgh voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de comparitie van partijen is vastgesteld dat de door [eiser] betaalde bijdrage in de kosten van het ski-kamp ad € 295,- door Leeuwenborgh is terugbetaald. Deze vordering komt te vervallen.
4.2.
Bij de beoordeling van de vraag of Leeuwenborgh aan [eiser] schadevergoeding moet betalen is allereerst aan de orde of Leeuwenborgh terecht de onderwijsovereenkomst (tussentijds) met [eiser] heeft beëindigd. [eiser] beantwoordt deze vraag ontkennend. De feiten die Leeuwenborgh hem aanrekent en waarvoor hij zogenaamde kruisjes heeft gekregen (bijvoorbeeld: lesboek niet bij zich, telefoon die overgaat in de klas, geen juiste sportkleding bij zich, geen huiswerk gemaakt, uit de klas gestuurd, geen stageverslag gemaakt) zijn stuk voor stuk onbeduidend van aard. Hij stelt zich op het standpunt dat uit het feit dat Leeuwenborgh hem weer heeft toegelaten tot het onderwijs toen een kort geding aanstaande was wel blijkt dat de beëindiging onterecht is geweest. Leeuwenborgh is het niet eens met deze stellingname. Volgens haar blijkt uit de door [eiser] behaalde kruisjes en ontvangen waarschuwingsbrieven dat de beëindiging wel terecht is geweest. Na ontvangst van de dagvaarding in kort geding heeft zij [eiser] coulance halve en uit proceseconomische redenen weer toegelaten tot het onderwijs, aldus Leeuwenborgh.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat Leeuwenborgh - zoals zij terecht stelt - als onderwijsinstelling in beginsel de vrijheid heeft om voor haar ongewenst gedrag te kwalificeren en te sanctioneren. [eiser] heeft niet ontkend dat hij bekend is met het systeem van kruisjes en waarschuwingsbrieven zoals dat door Leeuwenborgh wordt gehanteerd en dat het systeem onderdeel uitmaakt van de tussen partijen gesloten Onderwijsovereenkomst.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of de diverse kruisjes terecht zijn uitgedeeld komt aan de kantonrechter slechts een marginale toetsing toe in die zin dat beoordeeld moet worden of de school in redelijkheid tot een dergelijke sanctie kon komen. Zou het anders zijn, dan zou er immers weinig tot niets overblijven van de hiervoor genoemde vrijheid van de school bij het kwalificeren en sanctioneren van ongewenst gedrag.
4.5.
Verder stelt de kantonrechter vast dat het overgrote deel van de feiten die tot een kruisje hebben geleid op zich niet door [eiser] worden ontkend. Hij ontkent wel dat hij daarvoor een kruisje zou moeten krijgen, maar bij de beoordeling daarvan heeft de kantonrechter net vastgesteld dat het zich daarbij handelt om de discretionaire bevoegdheid van Leeuwenborgh. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de aan [eiser] uitgedeelde kruisjes en brieven terecht zijn uitgedeeld.
4.6.
Naast de vraag of Leeuwenborg in redelijkheid aan [eiser] de betreffende kruisjes heeft kunnen toekennen speelt er nog een vraag. Hoewel [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de Onderwijsovereenkomst en deze dus in beginsel door Leeuwenborgh ontbonden kan worden moet de vraag gesteld worden of, gelet op de aard van de tekortkoming of haar ernst, de ontbinding gelet op haar gevolgen wel gerechtvaardigd is (art. 6:265 lid 1 BW). Bij de beantwoording van die vraag moet de rechter letten op alle omstandigheden van het geval (nog recent Hoge Raad 28 september 2018. ECLI:NL:HR:2018:1810). Bij een Onderwijsovereenkomst speelt het belang van de leerling om zijn opleiding te kunnen vervolgen dus zeker een rol.
4.7.
Toch beantwoordt de kantonrechter die vraag bevestigend. In de eerste plaats omdat het bij elkaar om een groot aantal voorvallen gaat, en niet slechts een enkel incident. [eiser] heeft meerdere malen de kans gehad het over een andere boeg te gooien. Hij is gewaarschuwd, ook schriftelijk, maar hij heeft daar niets mee gedaan. Verder heeft de school het belang van het systeem ook voldoende duidelijk kunnen maken, onder andere door de toelichting ter zitting. Het gaat niet alleen om [eiser] maar ook om het studieresultaat van de andere leerlingen die bij hem in de klas zitten. Soms verstoort het gedrag van [eiser] het onderwijs en soms gaat van zijn gedrag het verkeerde voorbeeld uit. Daarop moet de school kunnen corrigeren en daarvoor heeft ze een adequaat mechanisme nodig. In het uiterste geval met verwijdering van [eiser] tot gevolg. Kennelijk heeft Leeuwenborgh geoordeeld dat in het geval van [eiser] de grens was overschreden. De kantonrechter is, alles afwegende, van oordeel dat Leeuwenborgh op goede gronden tot dat oordeel is kunnen komen.
4.8.
Daarbij merkt de kantonrechter nog het volgende op. [eiser] ziet zijn gelijk bevestigd doordat Leeuwenborgh op enig moment na ontvangst van de kort geding dagvaarding heeft besloten [eiser] weer toe te laten tot het onderwijs. Dat moge zo zijn, maar daarvoor kunnen allerlei redenen bestaan. Bijvoorbeeld doordat de school bij nader inzien “genade voor recht” laat gelden. Het betekent in ieder geval niet dat de beëindiging van de Onderwijsovereenkomst onterecht moet zijn geweest.
4.9.
Ten slotte heeft de kantonrechter nog behoefte het volgende op te merken. Zou hij, anders dan nu, van oordeel zijn geweest dat [eiser] wel ten onrechte van school zou zijn verwijderd, dan had de weg naar toekenning van een schadevergoeding nog niet opengelegen. Immers, door Leeuwenborgh is uitdrukkelijk aangevoerd dat [eiser] in dat geval het jaar ook niet gehaald zou hebben. Daarvoor waren de resultaten tot en met december 2016 veel te slecht. Bovendien had hij zelf bij het opstellen van een Plan van Aanpak aangegeven geen redenen voor verandering van zijn gedrag te zien. Dat er op eens een heel andere [eiser] op school zou zijn verschenen is dus niet geloofwaardig.
Het feit dat hij een jaar later het schooljaar wel haalt is in de ogen van de kantonrechter geen bewijs dat hem dat eerder wel gelukt zou zijn. Een jaar later is er veel gebeurd. Zijn docenten hebben aangegeven dat hij het onderwijs veel serieuzer is gaan volgen waardoor het hem wel is gelukt zijn diploma te halen. Zoals hiervoor overwogen, de kantonrechter heeft geen redenen gevonden om aan te nemen dat de knop bij [eiser] al in december 2016/januari 2017 zou zijn omgegaan.
Het is dan ook zeer aannemelijk te achten dat ook zonder de verwijdering van school [eiser] het tweede jaar niet gehaald zou hebben.
4.10.
Hoe dan ook, conclusie is dat Leeuwenborgh terecht de Onderwijsovereenkomst tussentijds heeft beëindigd. De gevorderde schadevergoeding dient dan ook afgewezen te worden. ij
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Leeuwenborgh worden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde (2 x tarief € 360,00).
4.12.
De kantonrechter zal dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Leeuwenborgh gevallen en tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: NO
coll: