ECLI:NL:RBLIM:2019:10911
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in grensoverschrijdende geschillen onder Brussel I bis-Verordening
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nederlandse besloten vennootschap (hierna: eiser in conventie) en een Belgische gedaagde partij (hierna: gedaagde in conventie). De eiser vorderde betaling van een bedrag dat verband hield met spuitwerkzaamheden die in België waren uitgevoerd. De gedaagde partij betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelde dat de zaak behandeld moest worden door de Belgische rechter.
De kantonrechter heeft ambtshalve de bevoegdheid van de Nederlandse rechter getoetst aan de hand van de Brussel I bis-Verordening (EU) nr. 1215/2012. De rechter overwoog dat, aangezien de gedaagde in België woont en de werkzaamheden daar zijn uitgevoerd, de Nederlandse rechter in beginsel niet bevoegd is. De eiser had een beroep gedaan op een forumkeuze die in de algemene voorwaarden was opgenomen, maar de rechter oordeelde dat deze forumkeuze niet voldoende was onderbouwd. De eiser had namelijk alleen een factuur overgelegd waarin naar de algemene voorwaarden werd verwezen, maar niet de overeenkomst zelf waarin deze voorwaarden expliciet waren opgenomen.
Daarom concludeerde de kantonrechter dat de gedaagde in conventie gedagvaard diende te worden voor de bevoegde rechter in België. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen en veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 360,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.A.J. van Leeuwen.