ECLI:NL:RBLIM:2019:11818

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
03/721019-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Th.A.J.M. Provaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering getuigenverhoor zonder aanwezigheid raadsman

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 5 december 2019, wordt de vordering van de officier van justitie tot het horen van een getuige zonder aanwezigheid van de raadsman van de verdachte afgewezen. De vordering was gebaseerd op artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechter-commissaris overweegt dat, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:505), er geen ruimte is voor de vordering, aangezien de verdachte al is gedagvaard en er meerdere zittingen hebben plaatsgevonden. De rechter-commissaris concludeert dat de vordering niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en dat er andere mogelijkheden zijn om de getuige te horen.

De procedure begon op 8 november 2019, toen de officier van justitie verzocht om de getuige [naam 1] te horen. De rechter-commissaris stelt vast dat de getuige, een pleegkind van de zus van de verdachte, eerder informatie had gedeeld met haar biologische moeder, wat aanleiding gaf tot de vordering. De rechter-commissaris benadrukt dat de vordering niet kan worden ingewilligd, omdat deze niet past binnen de reeds toegewezen onderzoekswensen van de rechtbank.

De beslissing van de rechter-commissaris is dat de vordering van de officier van justitie wordt afgewezen, met de opmerking dat het horen van de getuige zonder aanwezigheid van de verdediging niet voldoet aan de vereisten van een eerlijk proces. De rechter-commissaris concludeert dat er geen noodzaak is voor het horen van de getuige in de voorgestelde omstandigheden, en dat de belangen van de verdediging in dit geval niet gewaarborgd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

rechter-commissaris in strafzaken
Zittingsplaats Roermond
rc-nummer : 18/845
parketnummer : 03/721019-18
datum : 5 december 2019
Beschikking ex artikel 181 Sv
In de strafzaak tegen de verdachte:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum 1] 1962 te [geboorteplaats]
adres : Z.V.W.O.V.H.T.L
thans verblijvende te PPC Vught

1.De procedure

Op 8 november 2019 heeft de officier van justitie ex artikel 181 Sv gevorderd dat [naam 1] geboren op [geboortedatum 2] te Hoogeveen, als getuige in deze zaak wordt gehoord.
Bijkomend heeft de officier gevorderd de getuige te horen zonder dat de raadsman van de verdachte
“op voorhand van het verhoor op de hoogte is en zonder dat hij daarbij aanwezig is.”

2.De beoordeling

2.1
Aanleiding van de vordering is dat [naam 1] voornoemd, pleegkind van [moeder verdachte] , zijnde de zus van verdachte, tegen haar biologische moeder [naam 2] heeft gezegd dat verdachte
“desgevraagd tegen haar verteld zou hebben dat hij wel eens verliefd was geweest en wel op een persoon genaamd Nicky[proces-verbaal aanvraag vordering getuige door de rechter-commissaris].” Verdachte zou dit tegen [naam 1] hebben verteld toen zij 11 of 12 jaar oud was. [naam 2] voornoemd heeft dit in een verhoor bij de politie op 4 juli 2019 bevestigd.
2.2.
Eerst dient de vraag te worden beantwoord of de rechter-commissaris kennis kan nemen van de vordering.
2.2.1.
De officier van justitie heeft de vordering gegrond op artikel 181 Sv. Gelet op het feit dat verdachte reeds is gedagvaard en er inmiddels vier pro formazittingen en één regiezitting hebben plaatsgevonden, is er (mede) in het licht van ECLI:NL:HR:2015:505 geen plaats bij de rechter-commissaris voor een dergelijke vordering.
2.2.2.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat de rechter-commissaris anderszins – en geabstraheerd van het 181 Sv-etiket – kennis kan nemen van de vordering, zulks in het kader van een open of semi-open verwijzing door de rechtbank. Daartoe het volgende. De vordering is op 8 november j.l. ingekomen, derhalve vóór de regiezitting van 20 november 2019. Gelet hierop is van belang wat de rechtbank vóór de zitting van 20 november 2019, derhalve op de zitting 27 augustus 2019, heeft beslist en voor ogen heeft gehad bij haar verwijzing. Nu die verwijzing slechts ziet op het nemen van beslissingen
“omtrent de verzoeken van de verdediging (waaronder de brief van 22 juli 2019) tot nader sporenonderzoek door het NFI, waarover geen overeenstemming met het openbaar ministerie wordt bereikt”, bestaat er geen ruimte voor het horen van [naam 1] als getuige en loopt de vordering van de officier van justitie ook hierop stuk.
2.2.3.
Ook indien de laatste verwijzing van de rechtbank (die van 20 november j.l.) als uitgangspunt zou worden genomen – hetgeen de rechter-commissaris strikt genomen onjuist voorkomt – staat de rechter-commissaris betreffende de onderhavige vordering buitenspel:
“De rechtbank is van oordeel dat een open verwijzingin het kader van de toegewezen onderzoekswensenop zijn plaats is. De rechtbank zal de rechter-commissaris verzoeken al datgene te doen wat hemin het belang van het in deze beslissing opgedragen onderzoeknoodzakelijk voorkomt[onderstrepingen zijn van de rechter-commissaris].” Het horen van [naam 1] kan niet worden begrepen onder de door de rechtbank reeds toegewezen onderzoekswensen. Saillant in dit verband is overigens dat het openbaar ministerie zich heeft verzet tegen een (algehele) open verwijzing.
2.2.4.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van de officier zal worden afgewezen.
2.3.
Ten overvloede overweegt de rechter-commissaris dat, los van al het voorgaande, het bijkomende aspect van de vordering, te weten het horen van [naam 1] als getuige buiten aanwezigheid en buiten medeweten van de verdediging, niet voldoet aan (in elk geval) de eisen van subsidiariteit. Immers, naar het oordeel van de rechter-commissaris zijn er ook andere mogelijkheden om [naam 1] te onderwerpen aan een goed verhoor. Dat er (een zeker) risico bestaat op collusie, hetgeen begrijpelijk is maar bij toewijzing van de vordering ook het geval zou zijn geweest gelet op de alsdan aan de orde zijnde praktische complicaties van het horen van [naam 1] als getuige, werpt hier geen ander licht op.

3.De beslissing

De rechter-commissaris:
wijst de vordering van de officier van justitie af.
De rechter-commissaris,
mr. Th.A.J.M. Provaas