Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de op 27 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief met een bijlage van [verzoeker] ,
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, die in België woont, met betrekking tot de vaststelling van de beslagvrije voet. De schuldenaar, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.H. Acun, verzocht de kantonrechter om het besluit van de Ontvanger van de Belastingdienst, dat de beslagvrije voet op € 0,00 had vastgesteld, nietig te verklaren en deze vast te stellen op € 107,00 per maand. De Ontvanger had beslag gelegd op het pensioen van de schuldenaar en stelde dat de Nederlandse normen voor de beslagvrije voet van toepassing waren, ongeacht de woonplaats van de schuldenaar.
De kantonrechter oordeelde dat de in Nederland geldende normen niet automatisch voor in het buitenland wonende schuldenaren gelden. Er kan rekening gehouden worden met het prijspeil en de levensstandaard in het land waar de schuldenaar woont. De rechter stelde vast dat de schuldenaar onvoldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie, maar dat er wel rekening gehouden moest worden met zijn woonlasten en andere kosten. Uiteindelijk werd de beslagvrije voet vastgesteld op € 107,00 per maand, met ingang van 1 april 2019.
De kantonrechter wees het verzoek om het besluit van de Ontvanger nietig te verklaren af, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs door de schuldenaar en de mogelijkheid om af te wijken van de standaardnormen voor beslagvrije voet in het geval van buitenlandse schuldenaren.