ECLI:NL:RBLIM:2019:4622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 533
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot afwijzing standplaatsvergunning en nadeelcompensatie voor permanente inkomensschade

In deze zaak heeft eiseres, een V.O.F. die ijs verkoopt in Valkenburg aan de Geul, jarenlang een standplaatsvergunning ontvangen van de gemeente. In 2015 heeft de gemeente echter besloten om de vergunning niet langer te verlenen op basis van gewijzigd beleid. Eiseres heeft hierop verzocht om nadeelcompensatie vanwege de permanente inkomensschade die zij lijdt door het verlies van de vergunning. De gemeente heeft een tegemoetkoming van € 3.738,- toegekend, maar eiseres vond dit bedrag te laag en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij de berekening van de schade niet alle relevante factoren correct heeft meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de aftrek van de opbrengst van de verkoop van de ijskar te hoog was en dat de kapitalisatiefactor te laag was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiseres een tegemoetkoming van € 44.320,- toe te kennen. Daarnaast heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en een vergoeding voor de kosten van deskundigenbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[V.O.F.], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Chr. Lagerweij-Duits),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, verweerder
(gemachtigde: mr. H.M.J.G. Neelis).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres in verband met het niet langer verlenen van een standplaatsvergunning nadeelcompensatie toegekend ten bedrage van € 3.738,-, wettelijke rente van € 409,55 en een vergoeding van deskundigenkosten van € 1.815,- (incl. BTW).
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2], vennoten van eiseres, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiseres sedert 1979 tot en met het jaar 2014 jaarlijks (tijdelijke) standplaatsvergunning verleend. Eiseres maakte gebruik van deze standplaatsvergunning voor het verkopen van ijs en wafels bij de [straatnaam 1] te Valkenburg aan de Geul. Het ijs werd verkocht op alle dagen van 12.00 uur tot 20.00 uur in de maanden juli en augustus en in de maanden maart, april, mei, juni en september in de weekenden bij mooi weer. Op 7 april 2015 heeft verweerder de Beleidsregels standplaatsen 2015 vastgesteld. Op grond van dat beleid is het innemen van een standplaats bij de [straatnaam 2] niet meer mogelijk. Bij besluit van 5 juni 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 23 februari 2015 om een standplaatsvergunning voor het jaar 2015 op de locatie [straatnaam 1], gelet op voormelde beleidsregels, afgewezen. Verweerder heeft eiseres een alternatieve locatie op het [adres] aangeboden, maar eiseres acht dit, gelet op het relatief gering aantal bezoekers, geen realistische optie.
2. Op 23 februari 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om nadeelcompensatie wegens de permanente inkomensschade die eiseres leidt door het niet langer verlenen van de standplaatsvergunning. De permanente inkomensschade is volgens de aanvraag door drs. A.M. van Os RA (hierna: Van Os) begroot op € 137.919,- plus p.m.-posten.
3. Verweerder heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) verzocht over dit verzoek advies uit te brengen. De SAOZ heeft op 26 oktober 2016 naar aanleiding van het verzoek een hoorzitting gehouden. Op 18 januari 2017 heeft de SAOZ aan eiseres en verweerder een concept-advies toegezonden. In dit concept wordt verweerder geadviseerd het verzoek om nadeelcompensatie af te wijzen. Eiseres heeft hierop bij brief van 14 februari 2017 gereageerd. Bij deze brief is tevens een reactie gevoegd van Van Os. De SAOZ heeft in mei 2017 definitief advies uitgebracht aan verweerder. In dit advies wordt geadviseerd eiseres een tegemoetkoming permanente schade toe te kennen van € 3.738,-, wettelijke rente vanaf 24 februari 2016 en een vergoeding voor de gemaakte deskundigenkosten van € 1.500,- (excl. BTW).
4. Verweerder heeft bij het primaire besluit conform het definitief advies van de SAOZ op het verzoek om nadeelcompensatie beslist.
5. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft dit bezwaar op 20 september 2017 op een hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften (bezwaarcommissie) toegelicht. De SAOZ heeft op 26 september 2017 nader advies aan verweerder uitgebracht. De bezwaarcommissie heeft verweerder op 6 december 2017 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, met overneming van het advies van de bezwaarcommissie.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij acht het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie te laag. Volgens eiseres had verweerder het SAOZ-advies niet zonder meer mogen volgen. Eiseres heeft de door de SAOZ vastgestelde jaarlijkse, het normaal maatschappelijk risico overstijgende, omzetdaling als gevolg van het niet meer kunnen innemen van de standplaats, te weten een omzetdaling ten bedrage van € 31.020,-, niet betwist. Echter, de SAOZ heeft volgens eiseres ten onrechte de gehele verkoopopbrengst van een ijskar met tractor op de omzetschade in mindering gebracht. Ook is op de omzetschade een veel te hoog bedrag aan vervangend inkomen wegens vrijkomende arbeidsuren in mindering gebracht. Verder heeft de SAOZ de omzetschade met een te lage factor gekapitaliseerd. Voormelde beroepsgronden ten aanzien van de hoogte van de nadeelcompensatie heeft eiseres onderbouwd met een tegenrapport van deskundige drs. T.G. Neuféglise RV (hierna: Neuféglise) van 30 april 2018. Bovendien voert eiseres in beroep aan dat de door verweerder toegekende vergoeding voor de kosten van Van Os te laag is.
7. De rechtbank dient in het licht van de beroepsgronden te beoordelen of de door verweerder aan eiseres toegekende nadeelcompensatie en vergoeding voor deskundigenkosten juist zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. Ingevolge vaste rechtspraak kent een bestuursorgaan een benadeelde, op grond van het stelsel van nadeelcompensatie, een schadevergoeding toe indien dat bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die de benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
Op 11 november 2014 heeft verweerder de Regeling nadeelcompensatie gemeente Valkenburg aan de Geul (Regeling) vastgesteld.
Artikel 2 van de Regeling luidt, voor zover hier van belang:
“1. Burgemeester en wethouders kennen degene die schade lijdt als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens burgemeester en wethouders van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

2. Binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in het eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die

dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.

4. Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in het eerste lid, die voor de benadeelde redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

5. Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

6. Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

7. Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

8. Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechtsbijstand dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen”.

9. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag, ingevolge vaste jurisprudentie, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De inhoud van het advies moet inzichtelijk en concludent zijn, wat betekent dat de gedachtegang van de deskundige duidelijk en voldoende controleerbaar moet zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:737, en 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3661)
.
Het staat een bestuursorgaan vrij om van het advies van een door hem geraadpleegde deskundige af te wijken indien het dit advies of onderdelen ervan onjuist acht. Afwijking dient echter, al dan niet op basis van een ander deskundigenadvies, deugdelijk te worden gemotiveerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2534).
10. Partijen zijn het, blijkens hetgeen zij ter zitting hebben verklaard, erover eens dat bij de begroting van schades altijd keuzes moeten worden gemaakt en dat uit de jurisprudentie volgt dat die keuzes redelijk en aanvaardbaar dienen te zijn.
Aftrek wegens de verkoop van de kar met tractor
11. Eiseres heeft in 2010/2011, toen beëindiging van de standplaatsvergunning nog niet te voorzien was, een nieuwe, grotere, ijscokar met tractor gekocht. Eiseres heeft naar aanleiding van de beëindiging van de standplaatsvergunning deze ijscokar en tractor verkocht. Verweerder heeft de gehele opbrengst van deze verkoop, te weten € 3.500,-, als zijnde een vorm van liquidatieschade, geheel in mindering gebracht op de gekapitaliseerde schade. De investering die eiseres heeft gedaan dient volgens verweerder, nu de in het verleden verleende vergunningen een tijdelijk karakter hadden en eiseres dus rekening moest houden met het niet voortzetten van de vergunningverleningen, voor haar risico te blijven. Eiseres is het daar niet mee eens. In het rapport van Neuféglise wordt op dit schade-aspect ingegaan.
11.1.
Volgens genoemde deskundige ligt het in de rede om, ervan uitgaande dat de standplaats nog gedurende tien jaar geëxploiteerd zou worden en de inkomensschade wordt berekend over 4 jaar, de boekwinst van € 3.500,- slechts voor 4/10 gedeelte in mindering te brengen op de inkomensschade. De deskundige acht het daarom in verband met de opbrengst van de ijskar en tractor passend een aftrek toe te passen van € 1.400,-.
11.2.
De rechtbank acht de door de deskundige Neuféglise uitvoerig uiteengezette redenering, waarbij wordt gekeken naar de gederfde aanwendingsmogelijkheden van de kar en tractor, een aansprekender en realistischer benadering van de financiële gevolgen voor eiseres van de, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, gedwongen verkoop van de kar en tractor, dan hetgeen de SAOZ hierover in haar advies heeft vermeld. Een gehele aftrek van de opbrengst acht de rechtbank niet redelijk. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van hetgeen eiseres over deze aftrekpost ook reeds in bezwaar heeft aangevoerd, in het bestreden besluit in redelijkheid niet kunnen vasthouden aan de in onderdeel 7.4 van het SAOZ-advies gegeven, vrijwel ongemotiveerde, motivering van de aftrek van de gehele opbrengst. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd en het beroep is vanwege dit motiveringsgebrek wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond te verklaren. De rechtbank zal ter finale beslechting van het geschil, gelet ook op de door partijen met het oog hierop aan de rechtbank gegeven ruimte om tot een redelijke schadevaststelling te komen (zie rechtsoverweging 9), zelf het bedrag vaststellen waarmee de gekapitaliseerde schade gelet op de verkoopopbrengst van de kar en tractor verminderd moet worden. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij het oordeel van Neuféglise dat een gedeeltelijke aftrek zou moeten plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de kapitalisatiefactor waarmee de inkomensschade wordt berekend. Voor de volgens de rechtbank te hanteren kapitalisatiefactor verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 13.2.
Vervangend inkomen door vrijkomende arbeidsuren
12. Verweerder heeft op de omzetschade een aftrek toegepast van € 13.500,- wegens vrijkomende arbeidsuren. Het aantal vrijkomende arbeidsuren van de heer Evers is bepaald op 500 en het aantal vrijkomende arbeidsuren van mevrouw Stassen op 300. Eiseres acht het primair onredelijk dat de genoemde vennoten geacht worden aanvullend inkomen te genereren. Subsidiair acht eiseres 800 uren vrijkomende arbeidsuren een te hoog aantal uren. Eiseres vindt dat alleen de uren voor het brengen en halen van de kar, het ijsdraaien, vullen en schoonmaken van de kar (in totaal 3 uur per dag) zijn vrijgekomen. Dit levert volgens eiseres, onder verwijzing naar het rapport van Neuféglise, een besparing op van maximaal 200 tot 250 uren.
12.1.
Neuféglise geeft op het punt van de vrijkomende arbeidsuren een uitgebreide motivering van zijn standpunt. De deskundige plaatst vraagtekens bij de “kennis en ervaring” van de SAOZ op het gebied van horeca in de vorm van ijsverkoop. Hij is van oordeel dat de SAOZ onvoldoende heeft doorgrond hoe de onderneming van eiseres geëxploiteerd wordt en onvoldoende terughoudend is geweest bij het inschatten van het rendement op vrijkomende arbeid. De enige wezenlijke tijdsbesparing betreft zijns inziens het vullen van één ijskar, de schoonmaak van de kar en het transport van en naar de standplaats. De SAOZ heeft ten onrechte 800 arbeidsurenbesparing aan de heer Evers en mevrouw Stassen toebedeeld in plaats van aan de gehele onderneming (inclusief 500 personeelsuren). De SAOZ had maximaal 300 uren (de uren exclusief personeelsuren) mogen toebedelen aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2]. Het standpunt dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de vrije tijd die zij nu overhouden elders te gelde moeten maken acht Neuféglise opmerkelijk. Bovendien kan volgens deze deskundige, gelet op de kans dat een loondienstbetrekking wordt gevonden die qua duur en tijd aansluit op de vrijgevallen uren, slechts een gedeelte van dit aantal uren met een (extra) loondienstbetrekking opgevuld worden. Ook stelt hij vraagtekens bij verweerders berekening van het rendement aan de hand van uurlonen die in loondienstbetrekking haalbaar zijn. Hij is van oordeel dat de beëindiging van de standplaatsvergunningverlening eiseres maximaal ongeveer 250 arbeidsuren (3 uur per dag gedurende 80 dagen) bespaart en stelt het rendement op vrijkomende arbeid, uitgaande van een aantal vrijkomende arbeidsuren van 250 en op basis van het door de SAOZ gehanteerde uurloon, op € 4.219,-.
12.2.
De rechtbank acht het in beginsel niet onjuist dat het vrijkomen van arbeidsuren door bedrijfsbeëindiging reden kan zijn een aftrek op omzetschade toe te passen. Zij volgt eiseres niet in haar primaire standpunt dat het in dit geval onredelijk is hiervoor een aftrek toe te passen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding te oordelen dat de SAOZ over onvoldoende specifieke kennis en ervaring beschikt inzake het vaststellen van schade in een geval als het onderhavige. In het rapport van Neuféglise is echter naar het oordeel van de rechtbank overtuigend uiteengezet dat in de door de SAOZ aangehouden 800 vrijkomende arbeidsuren ten onrechte 500 arbeidsuren vanwege personeel zijn meegeteld (deze uren zijn immers reeds meegenomen als “toerekenbare besparingen personeel”) en dat door de standplaatsbeëindiging slechts ongeveer 250 vervangende arbeidsuren aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn toegevallen. De rechtbank acht het door verweerder, in navolging van de SAOZ, gehanteerde aantal vrijkomende arbeidsuren daarom te hoog. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ten onrechte gesteld geen onzorgvuldigheden in het door de SAOZ aangehouden aantal vrijkomende arbeidsuren te hebben kunnen ontdekken. Ook hier kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en is er aanleiding het beroep wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb gegrond te verklaren. De rechtbank zal, wederom ter finale beslechting van het geschil, ook ten aanzien van het bedrag van de aftrek wegens vrijkomende arbeidsuren zelf in de zaak voorzien door deze aftrek te bepalen op een bedrag van € 4.219,-.
Kapitalisatiefactor
13. Verweerder staat in navolging van het advies van de SAOZ een kapitalisatie van de jaarlijkse schade voor met een factor 2. Volgens de SAOZ varieert de kapitalisatiefactor bij een huurder, afhankelijk van de aard van het huurrecht, van 3 tot 7. Factor 2 acht de SAOZ redelijk en billijk en zij beroept zich ook daarvoor weer op de juridische en economische onzekerheid die aan de tijdelijke standplaatsvergunning was verbonden en waardoor volgens de SAOZ sprake was van een zwak recht. Eiseres acht die factor echter te laag. Volgens eiseres moet die factor 7 zijn. Zij voert daartoe aan dat de standplaatsbeëindiging vergelijkbaar was met een onteigening en dat haar positie vergelijkbaar is met een huurder. Volgens vaste rechtspraak wordt bij een huurder, ook bij tijdelijke huur, gekapitaliseerd met factor 7. Ook om andere redenen is factor 2 volgens eiseres te laag: de standplaatsvergunning is gedurende een zeer lange periode verleend waarbij de jaarlijkse verlenging in feite een automatisme was. Verweerder is abrupt overgegaan tot beëindiging van vergunningverlening zonder aan eiseres een overgangsperiode te geven om de ijsverkoop bij de Berkelpoort nog enige tijd voort te zetten en/of af te bouwen. Voor de kapitalisatiefactor is ook van belang dat de Berkelpoort een A-locatie betreft. Eiseres heeft voor de onderbouwing van de door haar voorgestane kapitalisatiefactor 7 eveneens verwezen naar het rapport van Neuféglise.
13.1.
Neuféglise is van oordeel dat de SAOZ niet onderbouwt waarom een kapitalisatiefactor van 2 in dit geval “redelijk en billijk” zou zijn. Hij stelt dat de kapitalisatiefactor bij een standplaats kan worden vastgesteld op basis van de kapitalisatiefactor bij huurovereenkomsten (met 7 als uitgangspunt), maar daarbij wel een uitgebreide vergelijking op basis van de specifieke/unieke omstandigheden noodzakelijk is. Zonder een gedegen onderbouwing had volgens de deskundige in het SAOZ-advies ook een kapitalisatiefactor van “4” of “5” in plaats van “2” kunnen staan. Hij acht, rekening houdend met het gerechtvaardigde vertrouwen dat eiseres kon putten uit de jaarlijkse vergunningverleningen en het bedrijfseconomisch perspectief ten aanzien van het aantal jaren dat investeringen kunnen worden terugverdiend, een kapitalisatiefactor van 4 redelijk.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat de SAOZ in het licht van haar vergelijking van de onderhavige standplaats met een huurderssituatie en de stelling dat in die situatie in de regel een kapitalisatie van 3 tot 7 wordt toegepast, niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom, ondanks de lange aaneengesloten periode dat eiseres standplaatsvergunning is verleend, een lagere kapitalisatie dan 3 redelijk en billijk zou zijn. Verweerder heeft het advies van de bezwaarcommissie, waarin wel gewag wordt gemaakt van het feit dat een tijdelijke vergunning economische onzekerheid met zich meebrengt, maar niet van de lange periode van vergunningverlening, naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mogen volgen.
Ook dit levert naar het oordeel van de rechtbank een motiveringsgebrek in het bestreden besluit op en moet leiden tot gegrondverklaring van het beroep wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Neuféglise hanteert het uitgangspunt dat in het gunstigste geval, dit wil zeggen als de positie van eiseres vergelijkbaar zou zijn met de sterkste huurderspositie, de kapitalisatiefactor in algemene zin op 7 is te stellen. Kennelijk acht hij in dit geval, gelet op de “specifieke/unieke omstandigheden”, factor 4 redelijk. Uit het advies van de SAOZ en het rapport van Neuféglise leidt de rechtbank af dat de keuze voor de kapitalisatiefactor uiterst discutabel is. Partijen hebben bevestigd dat het ook bij die keuze erom gaat dat deze redelijk en aanvaardbaar is. De rechtbank acht in dit geval factor 2, nu deze lager is dan de laagste factor in de door de SAOZ genoemde range van 3 tot 7, te laag is. Volgens deze range zou de factor minimaal 3 moeten zijn. De rechtbank constateert dat ook Neuféglise in feite een inschatting maakt die, net als die van de SAOZ, vooral is ingegeven door enerzijds de (lange) periode dat de vergunningen werden verleend en anderzijds het tijdelijk karakter van de vergunningen. De rechtbank heeft daarom onvoldoende reden om factor 4 als enig redelijke te beschouwen of als passender dan factor 3. Zij zal ter finale beslechting van het geschil zelf voorzien in de te hanteren kapitalisatiefactor en deze, gelet op voormelde overwegingen, in goede justitie bepalen op 3,5.
Vergoeding van deskundigenkosten voorafgaand aan het primaire besluit
14. Verweerder heeft eiseres voor de kosten van de door haar gemachtigde voorafgaand aan het primaire besluit geleverde rechtsbijstand (opstellen en indienen nadeelcompensatieverzoek en inhoudelijke reactie op het concept-advies van de SAOZ) een vergoeding van € 750,- excl. BTW (5 uren à € 150,-) toegekend en voor de kosten van de in die periode door Van Os geleverde financiële deskundigenbijstand (schadeberekening ten behoeve van het verzoek, bijwonen hoorzitting van de SAOZ, nadere schadeberekening en reactie op concept-advies van de SAOZ) eveneens een bedrag van € 750,- (10 uren à € 75,-).
14.1.
Eiseres acht de vergoeding die in verband met de deskundigenbijstand van Van Os is toegekend te laag. In dit geval gaat het om een juridisch en financieel complexe nadeelcompensatiezaak. Er is geen sprake van een reguliere nadeelcompensatiezaak met tijdelijke inkomensschade door infrastructurele werkzaamheden, maar van permanente inkomensschade waarbij factoren als kapitalisatiefactor en vrijkomende arbeidsuren een rol spelen. De heer Van Os is een financieel expert, ingeschreven in Stichting Register DOBS en woonachtig in Zoetermeer. Het door verweerder gehanteerde uurtarief van € 75,- is te laag. Het is aanzienlijk lager dan het in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vermelde maximum tarief voor dergelijke deskundigenkosten. Eiseres acht het door Van Os gehanteerde uurtarief van € 150,- alleszins redelijk. Verweerder heeft bovendien ten onrechte slechts 10 uren werkzaamheden van de heer Van Os vergoed. Van een pro-actieve opstelling van deze deskundige is geen sprake geweest. Hij was aanwezig op de in Valkenburg gehouden hoorzitting van de SAOZ, heeft financiële cijfers aangeleverd, op verzoek van de SAOZ een aangepaste schadeberekening gemaakt en vragen van de SAOZ beantwoord. Zijn inbreng heeft toegevoegde waarde gehad, nu in het concept-advies van de SAOZ nog werd geadviseerd het verzoek om nadeelcompensatie geheel af te wijzen. Volgens eiseres dienen 20 uren werkzaamheden van de deskundige Van Os vergoed te worden.
14.2.
De rechtbank acht de toegekende vergoeding van de kosten van Van Os te laag. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor deze vergoeding een lager tarief te hanteren dan het tarief dat voor de vergoeding van de rechtsbijstandskosten van de gemachtigde van eiseres is gehanteerd, te weten € 150,- per uur. Wat betreft het aantal te vergoeden uren overweegt de rechtbank dat verweerder niet heeft betwist dat de kostenvergoeding betrekking heeft op het opstellen van een schadeberekening voor het verzoek om nadeelcompensatie, het bijwonen van de mondelinge behandeling bij de SAOZ te Valkenburg (5 uren), een nadere schadeberekening (op verzoek van de SAOZ) en de reactie op het concept-advies van de SAOZ. De rechtbank acht de door eiseres in verband met deze werkzaamheden opgevoerde tijdsbesteding van 20 uren niet onaannemelijk. Gelet op het voorgaande had verweerder voor de werkzaamheden van Van Os een vergoeding van 20 x € 150,- = € 3.000,- moeten toekennen in plaats van € 750,-. Het bestreden besluit is daarom ook op het punt van de vergoeding van deskundigenkosten, in strijd met artikel 7:12 van de Awb, niet deugdelijk onderbouwd. Ook om die reden is het beroep gegrond. De rechtbank zal zelf de vergoeding van de voorafgaand aan het primaire besluit door eiseres gemaakte deskundigenkosten vaststellen.
15. Nu het beroep gegrond is, dient de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen. Verweerder heeft, in navolging van het advies van de SAOZ, een tegemoetkoming permanente schade toegekend van € 3.738,-. Daarbij is uitgegaan van een onevenredige schade per jaar van € 3.619,-. Dit bedrag is gekapitaliseerd met factor 2. Op de aldus gekapitaliseerde schade is vervolgens een aftrek boekwinst verkoop ijskar ten bedrage van € 3.500,- toegepast.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en:
1. aan eiseres een tegemoetkoming permanente schade toe te kennen ten bedrage van € 44.320,-. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een onevenredige schade per jaar van € 13.013,-. De rechtbank heeft het laatstvermelde bedrag gekapitaliseerd met factor 3,5 en op de gekapitaliseerde schade een aftrek boekwinst verkoop ijskar toegepast ten bedrage van € 1.225,- (3,5/10 x € 3.500,-). Voormeld bedrag aan onevenredige schade per jaar is gebaseerd op een aftrek wegens “rendement vrijkomende arbeid” van € 4.219,- en een aftrek wegens “rendement vrijkomend kapitaal” van € 61,25 (5% van € 1.225,-);
2. aan eiseres wettelijke rente toe te kennen over voormelde tegemoetkoming permanente schade vanaf 24 februari 2016 tot de dag van betaling van deze tegemoetkoming;
3. aan eiseres een vergoeding voor kosten van deskundigenbijstand voorafgaand aan het primaire besluit toe te kennen van € 750,- (kosten juridische bijstand) + € 3.000,- (kosten deskundige Van Os) excl. BTW.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft de rechtbank verzocht tevens een vergoeding toe te kennen voor de kosten van het deskundigenrapport van Neuféglise van 30 april 2018. Deze deskundige heeft daaraan volgens eiseres 24 uren besteed. Zij verzoekt, gelet op de complexiteit van de zaak, om een vergoeding voor deze uren toe te kennen tegen het ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken 2003 te hanteren maximale uurtarief. De kosten voor de deskundigenbijstand van Neuféglise stelt de rechtbank vast op € 1.897,05 excl. BTW (15 uren à € 126,47). De rechtbank ziet aanleiding om hiervoor het maximale uurtarief toe te passen. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de deskundigenbijstand van Neuféglise meer uren te vergoeden dan het vergoede aantal uren deskundigenbijstand van Van Os onder aftrek van de 5 uren die laatstgenoemde volgens opgave heeft besteed aan het bijwonen van de hoorzitting van de SAOZ. Niet gebleken is van andere door eiseres gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en
a. kent aan eiseres een door verweerder te betalen tegemoetkoming permanente schade toe van € 44.320,-;
b. kent aan eiseres de door verweerder over voormelde tegemoetkoming te betalen wettelijke rente toe vanaf 24 februari 2016 tot de dag van betaling van de tegemoetkoming;
c. kent eiseres een door verweerder te betalen vergoeding van voorafgaand aan het primaire besluit gemaakte deskundigenkosten toe van € 3.750,- (excl. BTW);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,- wegens rechtsbijstandskosten en een bedrag van € 1.897,05 (excl. BTW) wegens deskundigenkosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 mei 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.