In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere uitspraak van 3 juli 2019. De vereniging Tongerseweg Veilig had bij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht een aanvraag ingediend voor een verkeersbesluit om een vrachtwagenverbod in te stellen voor de Tongerseweg. Het college had echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat leidde tot een beroep van de vereniging. De rechtbank verklaarde het beroep op 3 juli 2019 niet-ontvankelijk, omdat het college geen wettelijke termijn had overschreden voor het nemen van een ambtshalve besluit. De vereniging ging in verzet tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen wettelijke termijn bestond voor het nemen van een verkeersbesluit.
Tijdens de behandeling van het verzet op 14 oktober 2019, vertegenwoordigd door haar bestuurders, betoogde de vereniging dat het college wel degelijk gebonden is aan een redelijke termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen specifieke termijn is voor verkeersbesluiten, het college binnen een redelijke termijn moet beslissen. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, en verklaarde het verzet gegrond. De eerdere uitspraak werd daarmee vernietigd, en het onderzoek naar de aanvraag werd voortgezet.
De rechtbank benadrukte dat het college, ondanks de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van Belgische gemeenten, niet oneindig kan wachten met het nemen van een besluit. De rechtbank stelde vast dat de vereniging als belanghebbende moet worden gekwalificeerd en dat er welomschreven rechtsgevolgen aan het beoogde verkeersbesluit zijn verbonden. De rechtbank besloot dat het college de aanvraag binnen een redelijke termijn moet afhandelen, en verklaarde het beroep opnieuw niet-ontvankelijk, maar op andere gronden.