ECLI:NL:RBLIM:2019:9493

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
03/661037-18, 03/013535-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, stalking en bezit van hennep

Op 22 oktober 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, stalking en het bezit van hennep. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte op 25 november 2017 de auto van zijn ex-schoonouders in brand heeft gestoken en zijn ex-partner heeft gestalkt door haar via sociale media te benaderen. Daarnaast had de verdachte 44 gram hennep in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner door haar herhaaldelijk te benaderen, ondanks dat zij geen contact met hem wilde. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd, wat bijdraagt aan de ernst van de zaak. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de reclasseringsrapportage, die aangaf dat er een hoog recidiverisico is. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook psychisch leed hebben ervaren door zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/661037-18, 03/013535-16 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:op 25 november 2017 brand heeft gesticht in/aan een auto toebehorende aan
[slachtoffer 1] , waardoor goederen in gevaar werden gebracht dan wel dat hij deze auto heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 2:in de periode van 4 november 2017 tot en met 12 december 2017 [slachtoffer 2] heeft belaagd;
feit 3:op 13 december 2017 opzettelijk 44 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde wordt bewezenverklaard.
Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie, anders dan de verdediging, van oordeel dat er sprake is van wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte met het sturen van de berichten aangeefster [slachtoffer 2] heeft willen dwingen tot contact. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij hiermee wilde bereiken dat aangeefster naar hem ging luisteren en de omgangsregeling met zijn dochter na zou komen. Aangeefster wilde echter absoluut geen contact met verdachte. De berichten zijn misschien op zichzelf niet bedreigend, maar in de context bezien (onder andere in combinatie met de brandstichting) hebben zij wel die strekking en kunnen zij ook als zodanig worden ervaren. Aangeefster heeft dan wel de omgangsregeling eenzijdig beëindigd, maar in plaats van aangeefster op deze manier lastig te vallen had verdachte een juridische procedure moeten starten. Hij had de communicatie moeten beperken tot de omgangsregeling en deze ook op een normale manier moeten voeren. Verdachte heeft in een periode van 5 weken 28 berichten gestuurd. In het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 20 januari 2012 wordt niet gesproken over de inhoud van de gestuurde berichten, maar in deze zaak gaan de berichten niet enkel om de omgangsregeling en zijn zij gelet op de gehele context bedreigend van aard.
Verder heeft het feit wel degelijk een grote impact gehad op het persoonlijke leven van aangeefster. Zij heeft ter terechtzitting verklaard welke invloed het feit op haar heeft gehad en nog steeds heeft.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort van 7 november 2017 tot en met 12 december 2017, nu de datum van 4 november 2017 wel in de aangifte wordt vermeld, maar verder nergens terugkomt.
Verder ontbreekt de wederrechtelijkheid ten aanzien van een deel van de ten laste gelegde periode. Tot aan de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 22 november 2017 handelde verdachte niet wederrechtelijk. Er was sprake van een zorgregeling die inhield dat verdachte 12 omgangsmomenten met zijn dochter mocht hebben onder begeleiding van de Mutsaertsstichting. Deze omgangsregeling is na 4 keer stopgezet door aangeefster zonder tussenkomst van een rechter. Het doel van de berichten was het in contact komen met aangeefster en het herstellen van de omgang. Dit deed verdachte via Facebook omdat contact op een andere manier niet mogelijk was. De gedragingen van verdachte in het kader van de omgang met zijn kind moeten niet al te gauw als belaging worden gezien. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de Kamerstukken [1] .
Na 22 november 2017 zijn er 28 contactmomenten geweest en deze kunnen niet worden gezien als een stelselmatige inbreuk. De inhoud van de berichten speelt hierbij een grote rol en die inhoud ziet alleen op de omgang met zijn dochter. De officier van justitie is van oordeel dat de berichten bedreigend van aard zijn, maar verdachte heeft er een verklaring voor. Hij bedoelde er iets anders mee. Hij wilde het contact met zijn dochter bewerkstelligen. Ook hierbij geldt dat het contact omwille van de gezamenlijke kinderen niet snel als stelselmatig aangemerkt dient te worden. De aard van het handelen en de omstandigheden waaronder contact is gezocht zijn van belang. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 20 januari 2012 [2] . Verdachte heeft in deze zaak in een periode van enkele weken (vanaf 22 november 2017) berichten gestuurd met een wisselende dagelijkse frequentie.
Verder is de invloed op het persoonlijke leven beperkt gebleven. Verdachte heeft enkele berichten via social media geplaatst of gestuurd, maar deze zijn niet frequenter, intenser of meer intimiderend geworden. Ook heeft verdachte geen andere mogelijkheden gezocht om in
contact te komen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 [3]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 26 november 2017 [4] .
Feiten 2 en 3 [5]
Feit 2
Op 8 december 2017 deed [slachtoffer 2] aangifte [6] . Zij verklaarde als volgt:
Op 4 november 2017 heeft [verdachte] een facebookaccount aangemaakt op naam van onze dochter [naam dochter] . De profielnaam is ook [naam dochter] uit [R.] . Op het account staan de gegevens van [verdachte] , zijnde: geboorteplaats: [K.] ; geboortedatum:
[geboortedatum] 1978; de berichten die hij erop zet sluit hij vaak af met gr. [verdachte] . Ik heb hem verzocht het account te verwijderen, maar dit deed hij niet. Via dit facebookaccount zijn een aantal intimiderende, dreigende berichten geplaatst, welke aan mij zijn gericht. Ik ben erg bang dat [verdachte] deze bedreigingen uit gaat voeren en voel me niet meer veilig in mijn huis of directe woonplaats.
Deze berichten zijn onder andere:
4 november 2017:
“Gelukkig ligt haar schooltje buiten de 1 km van je vader”.
Dit gaat over het straatverbod wat [verdachte] heeft gekregen naar aanleiding van het vuurwerk gooien richting mijn vader.
  • 7 november 2017:
  • 28 november 2017:
  • 7 december 2017:
“Ik wil niet dat het verkeerd afloopt [slachtoffer 2] ... Je geeft me niet eens de kans en dat kan niet. Als ik t al slecht zou gaan doen dan ik t wat anders. Maar je kan niet voor 1 kind wel een goede vader zijn en voor de andere niet. Ik ga nu jou heel snel zien want ik wil je dit persoonlijk zeggen want reageren doe je niet. je laat me geen keus. .Later mogen ze alles teruglezen... .Als wij er niet meer kunnen zijn. Hou van jullie voor altijd. Dok al ben je zo slecht. Nu ga je zien wat je hebt gedaan”.
Ik voel me erg bedreigd door [verdachte] en ben bang dat hij zijn woorden omzet in daden. Op
28 november 2017 is [verdachte] aangehouden voor het in brand steken van de auto van mijn ouders. Het geweld vanuit zijn richting en de berichten die hij op Facebook zet worden steeds ernstiger en ik maak me daar zorgen over. Door de berichten op Facebook, de verwijzingen naar personen die iemand om het leven heeft gebracht, maakt hij mij enorm bang en dit heeft een behoorlijke impact op mijn dagelijkse leven. Ik durf ‘s avonds en ‘s nachts nog niet meer naar beneden te gaan in mijn eigen huis, omdat ik bang ben dat [verdachte] voor de deur staat. Ik wil dat [verdachte] stopt met mij te bedreigen, lastig te vallen en ik wil dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd.
Op 15 december 2017 verklaarde [slachtoffer 2] [7] als volgt:
Na de aangifte heeft [verdachte] mij nog meer berichten gestuurd via de facebookpagina van mijn dochter [naam dochter] . Ik voel me erg bedreigd door [verdachte] . Hij laat me niet met rust, hij blijft me berichten sturen. Ik geef jullie alle berichten die ik nog heb gekregen. Door de berichten voel ik me bedreigd. Hij weet hoe hij mij moet bedreigen, het is niet heel duidelijk voor anderen, maar ik weet precies wat hij bedoelt. Op 9 december heeft hij me het volgende gestuurd via messenger:
“Al geven ze me ljr straf geloof me ik hou pas op als ik [naam dochter] weer zie.. Dat jaar vliegt voorbij”.Hierdoor weet ik dat dit niet stopt. Op 10 december om 13.38 uur heeft hij het volgende bericht via Messenger gestuurd:
“Komt een dag dan zie je wat je hebt gedaan maar dan zal t laat zijn [slachtoffer 2] ”.Ik weet niet precies wat hij hiermee bedoelt, maar hij heeft zo veel bedreiging geuit dat ik bang ben dat hij mij of mijn dochter iets aan doet, of dat hij mijn dochter bij me weghaalt. In veel van de berichten staat geen duidelijke dreiging, dat weet ik. Maar hij weet precies hoe hij alles moet formuleren zodat hij mij wel raakt. In het bericht van 10 december van 14.51 uur geeft hij aan dat de problemen met mijn vader gaat oplossen. Ik weet dat hij met dit oplossen niet bedoelt gezellig met een kopje koffie gaan praten, hij heeft eerder vuurwerk naar mijn vader gegooid. Ik ben bang dat hij mijn vader iets aandoet. Ik ben ook bang dat hij mijn moeder wat aandoet. Het berichtje waarin hij haar bedreigt zit al bij de vorige aangifte. Op 11 december 2017 om 15.17 uur plaatste [verdachte] een bericht op het facebookaccount van [naam dochter] . Hij doet zich daarbij voor als mijn dochtertje. Ik weet dat dit [verdachte] is. Dit bericht gaat over een sinterklaascadeau, ik geef jullie het bericht. In het bericht staat de zin
:Het duurt nu lang genoeg ik wil liefde van twee ouders niet van ene die alles doet de andere zwart te maken. Dan heb ik liever geen ouders als t zo door blijft gaan.”Door deze zin voel ik mij weer bedreigd. Hij heeft tijdens de relatie al eerder over zelfmoord gepraat dus dit spookt dan door mijn hoofd. Ik vat dit op als een doodsbedreiging ook richting mij. Hij blijft constant dingen herhalen over gezinsdrama’s. Als hij dan dit zegt weet ik zeker dat hij hierna verwijst. Onder dit bericht van 11 december 2017 heeft [verdachte] allemaal foto’s geplaatst van berichten die hij via Messenger naar mij heeft gestuurd. Dit zijn veel foto’s met daarop teksten. Hierin staan ook weer bedreigingen richting mij. Hij zegt daar weer in dat er iets te gebeuren staat bijvoorbeeld. Ik weet dat dit een bedreiging is. In de periode vanaf 9 december tot en met 11 december heeft hij mij via het facebookaccount van mijn dochter 10 berichten gestuurd. In een aantal berichten staan bedreigingen, die zoals ik net al zei niet heel duidelijk zijn voor anderen, maar voor mij wel, waardoor ik bang wordt. Bij het laatste bericht op 11 december heeft hij alle foto’s geplaatst van de teksten die hij naar mij gestuurd heeft. Ik heb nergens op gereageerd.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - onder meer als volgt:
Ik heb de berichten zoals vermeld in de verklaringen van aangeefster gestuurd. Ik heb dit gedaan omdat ik op geen enkele andere manier contact met haar kon leggen en ik haar zover wilde krijgen om de omgangsregeling na te komen. Ik heb een Facebookpagina op naam van mijn dochter [naam dochter] aangemaakt en via die weg heb ik berichten gestuurd naar aangeefster. Ik heb op de Facebookpagina ook berichten geplaatst op naam van [naam dochter] .
Overwegingen van de rechtbank
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte tot aan de uitspraak van de rechtbank Limburg op 22 november 2017 niet wederrechtelijk handelde. De rechtbank overweegt dat de vraag of het al dan niet wederrechtelijk is niet primair afhangt van deze uitspraak, maar van de vraag of het middel dat is gebruikt in redelijkheid in overeenstemming is met het beoogde doel. Het ontbreken van een rechterlijke uitspraak in die periode impliceert niet automatisch het ontbreken van wederrechtelijkheid.
De verdediging heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er niet wordt voldaan aan de criteria voor wederrechtelijkheid en stelselmatigheid en dat gescheiden ouders contact mogen nastreven bij de andere ouder in verband met de omgang. De rechtbank overweegt dat het stoppen van de omgang, wat er ook zij van het eigenmachtig afbreken van de omgangsregeling door aangeefster, niet rechtvaardigt dat verdachte op onevenredige wijze dat contact kon en mocht zoeken. Naar het oordeel van de rechtbank is de toon, de strekking en de frequentie waarmee verdachte heeft getracht aangeefster te bewegen tot hernieuwd contact, welk contact zij volstrekt niet wenste, van dien aard dat niet gesproken kan worden van een normale en rechtmatige wijze van in contacttreden. Bovendien stonden aan verdachte alternatieve methoden open, waaronder contact opnemen met een juridisch raadsman of -vrouw, de Raad voor de Kinderbescherming of een andere instantie. Van deze minder op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster ingrijpende alternatieven heeft verdachte geen gebruik gemaakt en daarmee heeft hij de regels van subsidiariteit geschonden. De rechtbank concludeert dat de berichten van verdachte wel degelijk inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en in een frequentie die onder de gegeven omstandigheden als stelselmatig mogen worden genoemd. Verdachte heeft een en ander gedaan om haar te dwingen tot contact met [slachtoffer 2] om omgang met zijn dochter mogelijk te maken. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, in onderling verband gezien met de mishandeling van [slachtoffer 1] in het verleden en de brandstichting op 25 november 2017, de suggestieve inhoud van de berichten niet anders kan zijn bedoeld dan om [slachtoffer 2] vrees aan te jagen.
Feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2017 [8] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 25 november 2017 te Reuver, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto, gekentekend [kenteken] , immers heeft hij, verdachte, de motorkap van die auto overgoten met motorbenzine en vervolgens deze motorbenzine in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een op zeer korte afstand van genoemde auto staand(e) tuinhaagje en boompjes te duchten was;
2.
in de periode van 4 november 2017 tot en met 12 december 2017 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door meermalen via zijn facebookaccount alsmede via het facebookaccount van zijn, verdachtes dochter [naam dochter] berichten aan te maken bestemd voor genoemde [slachtoffer 2] en te sturen naar genoemde [slachtoffer 2] met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen;
3.
op 13 december 2017 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad 44 gram, hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal
daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2:
belaging;
3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijke straf dient een proeftijd van 3 jaren verbonden te worden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Reclassering in de rapportage van 24 september 2019. Ook dienen als voorwaarden een locatieverbod en een contactverbod opgelegd te worden, alsmede het verwijderen van de Facebookpagina op naam van [naam dochter] . Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar verklaard te worden. De officier van justitie heeft bij het formuleren van de eis in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad (delictpatroon) en het tijdsverloop in deze zaak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte werk heeft en dat het huidige reclasseringstoezicht goed verloopt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou alleen maar risico verhogend werken. De situatie met de familie [naam ex-schoonfamilie] is nu rustig en verdachte wil verder met zijn leven. De eis van de officier van justitie is, mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, dan ook niet passend en er kan worden volstaan met een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging kan zich enkel vinden in de oplegging van de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van
24 september 2019. Een contactverbod is niet nodig en verdachte zou het heel erg vinden als hij zijn dochter niet meer mag zien.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft de auto van zijn ex-schoonouders in brand gestoken, ten gevolge waarvan deze auto deels is uitgebrand en niet meer bruikbaar is. Er hadden onbeheersbare, zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken, nu hij na de brandstichting is weggegaan. Hij heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan stalking van zijn ex-partner. Hij heeft daarmee stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en door zijn handelen heeft hij blijkbaar alleen rekening gehouden met zijn eigen behoefte om in contact te treden en heeft hij zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor haar.
Dit zijn bijzonder ernstige en nare feiten en hebben een grote impact op de ex-schoonouders en de ex-partner van verdachte gehad. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt onder andere van psychische gevolgen, gevoelens van onveiligheid en leven in onzekerheid en angst. De feiten trekken nog steeds een zware wissel op het leven van de betrokkenen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte met het facebookaccount op naam van zijn eigen dochter zijn ex-partner berichten heeft gestuurd en haar zo nog meer heeft gekwetst.
Naast de brandstichting en stalking heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van 44 gram hennep.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 4 september 2019, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, onder andere voor de mishandeling van zijn ex-schoonvader en partner gerelateerd geweld. Voorts heeft de rechtbank ook acht geslagen op het
reclasseringsadvies van SVG Mondriaan Reclassering d.d. 24 september 2019.
De bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de voornoemde reclasseringsrapportage ziet de rechtbank echter aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Uit deze rapportage blijkt onder andere dat verdachte het lastig vindt om te reflecteren op het eigen gedrag. Hij positioneert zichzelf in een slachtofferrol en heeft moeite om problemen op een constructieve wijze op te lossen doordat hij verzandt in zijn eigen emoties en problemen daardoor moeilijk kan overzien. Voorts heeft hij moeite met onmacht, onwaarheden, liegen en onrecht. Hij stelt hoge eisen aan zichzelf, maar ook aan de ander. Hierin speelt onzekerheid, dominantie en een hoge krenkingsgevoeligheid eveneens een rol. Onzekerheden en emoties kan hij maskeren middels een sociaal wenselijk voorkomen. Er is sprake van een hoog recidiverisico.
Verdachte heeft zich voor het eerst ter terechtzitting schuldbewust getoond en de rechtbank hoopt dat dit ook oprecht is.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan
7 maanden voorwaardelijk, op zijn plaats en gerechtvaardigd. Dit om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken en om daarmee recidiveren door verdachte proberen te voorkomen. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie is geëist, nu de eerdere voorwaardelijke straf (03/661249-17) onvoldoende is gebleken en de rechtbank van oordeel is dat de erkenning van de slachtoffers onvoldoende in deze eis tot uitdrukking komt. De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht het ook passend om in het kader van de voorwaardelijke veroordeling de door de reclassering in de rapportage van 24 september 2019 voorgestelde voorwaarden aan de verdachte op te leggen, alsmede de door de officier van justitie geformuleerde aanvullende voorwaarden.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden gelasten. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 689,37 terzake van feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.000,00 terzake van feit 2.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende zijn onderbouwd en op basis van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven ook alleszins redelijk zijn. Het aanschaffen van een camera door [slachtoffer 1] staat in rechtstreeks verband met het ten laste gelegde. Beide vorderingen zijn geheel toewijsbaar, met vermeerdering met de
wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair dient tevens niet-ontvankelijkheid te volgen in verband met artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 maart 2019 [9] . De posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) klachten bestonden al voor het feit en het is niet duidelijk in hoeverre het feit van invloed is geweest op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij. Meer subsidiair dient de vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00. In vele heftigere zaken wordt er niet meer dan € 1.300,00 toegewezen. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van de rechtbank Breda d.d. 7 december 2010 [10] en de rechtbank Amsterdam d.d. 16 juni 2016 [11] .
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de reis- en parkeerkosten als proceskosten toegewezen moeten worden in verband met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. De post ‘camera’s’ betreft geen rechtstreekse schade en ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
De officier van justitie heeft voor de redelijkheid van de bedragen gewezen op de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar dan gaat het om belaging, waarbij over een langere periode sprake is van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld, en brandstichting, waarbij door de brand direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel is veroorzaakt voor het slachtoffer. Dat is niet van toepassing in deze zaak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten laste van verdachte is dit feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal voor dat feit worden veroordeeld.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 689,37 bestaande uit de navolgende posten:
a. reiskosten € 8,12
b. parkeerkosten € 1,30
c. camera’s € 279,95
d. immateriële schade € 400,00
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de reiskosten (post a.) en de parkeerkosten (post b.) volledig voor toewijzing vatbaar. De raadsvrouw heeft verzocht de kosten als proceskosten aan te merken in verband met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank is van oordeel dat kosten op deze wijze buiten het geding houden geen steun vindt in het recht. Deze kosten betreffen schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal deze kosten ook als zodanig beschouwen.
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij en zijn partner een zeer onveilig gevoel overhouden nadat er brand is gesticht aan hun auto. Vertaling hiervan naar het nemen van beveiligingsmaatregelen (post c.) is daarbij ook zeer begrijpelijk, doch valt naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als rechtstreekse schade. Daarmee dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard voor deze post.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige deel van de vordering (de immateriële schade onder post d.) voor toewijzing vatbaar. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Door de verdediging is gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank overweegt dat uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij als gevolg van het feit extra psychisch leed heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer daarbij genoegzaam aangetoond dat dit lijden groter is dan eenvoudige gevoelens van onbehagen en daarmee is het psychisch letsel gegeven. De rechtbank overweegt verder dat, wat er ook zij van de bepalingen in de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, zij de feiten ziet in een groter verband van druk en dreiging jegens een familie. [slachtoffer 1] werd ook reeds eerder mishandeld door verdachte. Gelet hierop moet de impact op het psychisch welzijn bij [slachtoffer 1] als groter worden aangemerkt dan bij enkele op zichzelf staande feiten.
De rechtbank acht € 409,42 voor toewijzing vatbaar, bestaande uit € 9,42 materiële en
€ 400,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 409,42, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
8 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 2
Ten laste van verdachte is dit feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal voor dat feit worden veroordeeld.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in totaal € 2.000,00 bestaande uit immateriële schade.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Door de verdediging is gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze en de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding betwist. De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van een eerder ontstane PTSS, uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] zonneklaar blijkt dat zij als gevolg van het stalkingsgedrag van verdachte extra psychisch leed heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer daarbij genoegzaam aangetoond dat dit lijden groter is dan eenvoudige gevoelens van onbehagen en daarmee is het psychisch letsel gegeven. Verder overweegt de rechtbank dat, wat er ook zij van de bepalingen in de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, zij de feiten ziet in een groter verband van druk en dreiging jegens een familie. De vader van [slachtoffer 2] werd reeds eerder mishandeld door verdachte en zij was getuige van geweld jegens haar vader. Gelet hierop moet de impact op het psychisch welzijn bij [slachtoffer 2] als groter worden aangemerkt dan bij enkele op zichzelf staande feiten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

8.Het beslag

De jerrycan met goednummer G1011990 is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien het een voorwerp betreft waarmee het feit is begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 57, 63, 157 en 285b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 13 april 2016, onder parketnummer 03/013535-16, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 april 2016.
Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan de hierboven bewezen verklaarde feiten. Verdachte heeft zodoende de kans die hem destijds geboden is om door goed gedrag te voorkomen dat de eerdere voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd zou worden, niet aangegrepen. De rechtbank overweegt dat verdachte destijds is veroordeeld voor de mishandeling van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de samenhang met de bewezen verklaarde feiten, geen recht wordt gedaan aan het veroordelend vonnis indien de vordering wordt afgewezen dan wel de gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie derhalve toewijzen.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden, waarvan
7 maandenvoorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij SVG Reclassering op het telefoonnummer 088-5068888. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
veroordeelde laat zich behandelen door RADIX Forensische Zorg Mondriaan of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Een psychologisch / persoonlijkheidsonderzoek maakt onderdeel uit van de behandeling. De behandeling start tijdens de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] en [naam dochter] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht in verband met een eventuele omgangsregeling;
veroordeelde zal zich niet bevinden binnen een straal van twee kilometer van het adres [adres] (de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
veroordeelde maakt op geen enkele wijze gebruik van de Facebookpagina op naam van [naam dochter] , ook niet als ontvanger van, door of namens hem verzonden berichten;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 409,42, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
25 november 2017tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
12 december 2017tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- jerrycan, goednummer G1011990;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03/013535-16
- wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 13 april 2016 in de zaak met parketnummer 03/013535-16 aan de veroordeelde opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2019.
Buiten staat
Mrs. W.L.J. Voogt en C.C.W.M Aretz niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto, gekentekend [kenteken] , immers heeft hij, verdachte, (de motorkap van) die auto overgoten, althans besprenkeld, met motorbenzine, in elk geval met die brandbare stof, en vervolgens deze motorbenzine in brand gestoken, althans vlam heeft doen vatten terwijl daarvan gemeen gevaar voor een op zeer korte afstand van genoemde auto staande tuinhaagje en boompjes, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel,
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2017 tot en met 12 december 2017 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door meermalen via zijn facebookaccount alsmede via het facebookaccount van zijn, verdachtes dochter [naam dochter] berichten aan te maken bestemd voor genoemde [slachtoffer 2] en/of te sturen naar genoemde [slachtoffer 2] met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij op of omstreeks 13 december 2017 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5 HERDRUK).
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo/Beesel, registratienummer PL2300-2017189015, gesloten d.d. 13 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 88.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2017, pagina’s 16-18.
5.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo/Beesel, registratienummer PL2300-2017194901, gesloten d.d. 17 december 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 80.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 december 2017, pagina’s 6-8 en de bijlagen op pagina’s 10-17.
7.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster d.d. 15 december 2017, pagina’s 18 en 19 en de bijlagen op pagina’s 21-39.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2017, behorende bij PL2300-2017194901.
9.ECLI:NL (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak/?ecli=ECLI:NL):HR (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak/?ecli=ECLI:NL:HR):2019 (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak/?ecli=ECLI:NL:HR:2019):376 (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak/?ecli=ECLI:NL:HR:2019:376).
10.ECLI:NL:RBBRE:2010:BP3040 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBBRE:2010:BP3040).