Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het gaat in deze zaak om twee lasten onder bestuursdwang die verweerder op grond van artikel 5:21 van de Awb aan verzoeker heeft opgelegd. Verweerder stelt verzoeker tot en met 30 oktober 2019 in de gelegenheid de oplegger en de trailer, die beide geparkeerd staan binnen de bebouwde kom van de gemeente Gennep, te verwijderen en verwijderd te houden uit de bebouwde kom. Verweerder moet de oplegger en de trailer uit de bebouwde kom verwijderen, omdat het parkeren van de oplegger en de trailer binnen de bebouwde kom is verboden op grond van artikel 5:6 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Gennep (hierna: de APV). Daarnaast staat de oplegger op een parkeerplaats geparkeerd die uitsluitend gebruikt mag worden voor vrachtwagens voor een periode van maximaal 72 uur. Nu de oplegger geen vrachtwagen is, is reeds sprake van overtreding van artikel 170 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), aldus verweerder. Indien verzoeker de oplegger en de trailer niet uiterlijk op 30 oktober 2019 om 09.00 uur uit de bebouwde kom van de gemeente Gennep heeft verwijderd en verwijderd houdt, sleept verweerder de oplegger en de trailer weg uit de bebouwde kom van zijn gemeente en brengt hij de kosten daarvan in rekening bij verzoeker. Deze uitspraak gaat over de vraag of met het wegslepen van de oplegger en trailer moet worden gewacht tot op het door verzoeker tegen de besluiten om deze oplegger en trailer weg te slepen gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoeker graag ziet.
3. Verzoeker is eigenaar van de oplegger en de trailer.
4. In de rapportage van bevindingen van 14 augustus 2019 van [naam boa 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Gennep, zijn foto’s opgenomen waaruit blijkt dat de oplegger in de periode van 6 maart 2017 tot en met
13 mei 2019 stond geparkeerd aan de Randweg in Gennep. In de rapportage van bevindingen van [naam boa 2], buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Gennep, is een foto opgenomen waaruit blijkt dat de oplegger op 6 augustus 2019 nog steeds op dezelfde plek stond geparkeerd.
5. In de rapportage van bevindingen van 3 september 2019 van [naam boa 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Gennep, zijn foto’s opgenomen waaruit blijkt dat de trailer in de periode van 28 november 2018 tot en met 29 augustus 2019 stond geparkeerd aan de [straatnaam], ter hoogte van nummer [huisnummer], in [plaatsnaam], binnen de gemeente Gennep.
6.Op 29 augustus 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de oplegger weg te slepen op grond van artikel 5:6 van de APV en tevens op grond van artikel 170 van de Wvw 1994. Aan dit voornemen heeft verweerder het onder 4. overwogene ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft daarover op 29 september 2019 een zienswijze gegeven.
7.Op 5 september 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de trailer weg te slepen op grond van artikel 5:6 van de APV. Aan dit voornemen heeft verweerder het onder 5. overwogene ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft daarover op 5 september 2019 een zienswijze gegeven.
8. Het indienen van de zienswijzen heeft niet geleid tot het innemen van een ander standpunt door verweerder. Bij de afzonderlijke bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 5:21 van de Awb aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat hij uiterlijk op 30 oktober 2019 om 09.00 uur de oplegger en de trailer uit de bebouwde kom van de gemeente Gennep heeft verwijderd en verwijderd houdt. Indien verzoeker dit niet doet, sleept verweerders gemeente de oplegger en de trailer weg en brengt zij de kosten daarvan in rekening bij verzoeker.
9. Verzoeker heeft tegen de afzonderlijke bestreden besluiten bezwaar gemaakt.
De verzoeken om voorlopige voorzieningen.
10. Verzoeker vraagt om voorlopige voorzieningen die inhouden dat de bestreden besluiten worden geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op het bezwaar dat hij tegen deze besluiten heeft gemaakt. Met andere woorden: verzoeker vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat verweerder de oplegger en de trailer niet mag wegslepen, totdat hij op het bezwaar van verzoeker heeft beslist.
Beoordeling door de voorzieningenrechter.
11. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele eisen is voldaan, nu verzoeker bezwaarschriften heeft ingediend ter zake de besluiten waarvan de voorlopige voorzieningen worden gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter neemt aan dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij de onderhavige verzoeken. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot
een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de bestreden besluiten.
[huisnummer]. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij in het kader van de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling enkel de bestreden besluiten beoordeelt. De gronden die eiser heeft gericht tegen de uitspraak van de kantonrechter van 19 april 2018, bespreekt de voorzieningenrechter niet. In deze zaak moet de voorzieningenrechter namelijk een andere vraag beantwoorden dan de kantonrechter heeft gedaan in de uitspraak van 19 april 2018, waarbij het ging om een boete die is opgelegd voor het parkeren van de oplegger. Los daarvan dient deze procedure niet om de uitspraak van de kantonrechter opnieuw “tegen het licht te houden”.
Is verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
14. De voorzieningenrechter dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is ter zake handhavend op te treden en een last onder bestuursdwang op te leggen. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende wettelijk kader van belang.
15. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. In het tweede lid is bepaald dat deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 170, eerste lid, van de Wvw 1994 bepaalt dat tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met:
het belang van de veiligheid op de weg, of
het belang van de vrijheid van het verkeer, of
het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Artikel 5:6, eerste lid, van de APV bepaalt dat het verboden is een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben binnen de bebouwde kom;
op een plaats te parkeren binnen de bebouwde kom;
te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
16. Niet ter discussie staat dat de oplegger en de trailer al gedurende langere tijd binnen de bebouwde kom van de gemeente Gennep staan geparkeerd. De voorzieningenrechter begrijpt de uitgebreid onderbouwde en ter zitting toegelichte stellingen van verzoeker zo dat deze er in de kern op neerkomen dat verzoeker stelt dat de artikelen 170, eerste lid, van de Wvw 1994 en 5:6 van de APV in strijd zijn met Europese regelgeving. Om deze reden heeft verweerder de last onder bestuursdwang onrechtmatig opgelegd, aldus verzoeker. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat dit niet het geval is, betwist verzoeker dat voldaan is aan de criteria die artikel 170, eerste lid, van de Wvw 1994 stelt. In dit verband betwist hij dat het wegslepen van de oplegger en de trailer noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid op de weg, de vrijheid van het verkeer of het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
17. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de artikelen 170, eerste lid, van de Wvw 1994 en 5:6 van de APV in strijd zijn met Europese regelgeving naar diverse Europese richtlijnen (hierna: de richtlijnen) en het Wielvoertuigenverdrag van
20 maart 1958. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de verdragen, wetten, richtlijnen en rechtspraak waarop verzoeker een beroep heeft gedaan. Zij is van oordeel dat de hiervoor genoemde artikelen niet in strijd zijn met Europese regelgeving of Europese rechtspraak. De richtlijnen waarop verzoeker zich beroept hebben namelijk te maken met (technische) eisen die aan voertuigen gesteld mogen worden of hebben betrekking op kentekenbewijzen. De Europese rechtspraak waarop verzoeker een beroep heeft gedaan, gaat over de gelijke behandeling tussen man en vrouw (de zaak Johnston 1986) en over de schending van het eigendomsrecht (de zaak Gustafsson 1996). De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze regelgeving en rechtspraak niet blijkt dat de artikelen 170, eerste lid, van de Wvw 1994 en 5:6 van de APV strijdig zijn met Europees recht, zoals verzoeker heeft bepleit.
18. Zoals onder 16. is overwogen, staat niet ter discussie dat de oplegger en trailer al gedurende langere tijd binnen de bebouwde kom van de gemeente Gennep staan geparkeerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat – in ieder geval – sprake is van overtreding van artikel 5:6 van de APV, omdat de oplegger en de trailer niet voor verkeersdoeleinden worden gebruikt en langer dan drie achtereenvolgende dagen geplaatst zijn binnen de bebouwde kom van de gemeente Gennep. In het verlengde daarvan was verweerder dan ook bevoegd handhavend op te treden en op grond van artikel 5:21 van de Awb een last onder bestuursdwang op te leggen. Tevens is verzoeker terecht als overtreder van het hiervoor genoemde artikel aangemerkt. Immers is hij – onbestreden – eigenaar van de oplegger en de trailer en heeft hij het in zijn macht de overtredingen te beëindigen.
Had verweerder van handhavend optreden moeten afzien?
19. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
20. In dit geval heeft verweerder in de bestreden besluiten overwogen dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat het plaatsen van de oplegger en trailer, zijnde voertuigen die niet worden gebruikt voor verkeersdoeleinden, voor een langere duur dan drie achtereenvolgende dag in strijd is met artikel 5:6 van de APV. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hierom terecht geen aanleiding heeft gevonden om af te zien van het opleggen van de lasten onder bestuursdwang.
21. Ook overigens zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerder van handhaving had moeten afzien. Verzoeker heeft in dit verband niets naar voren gebracht. Er is geen sprake van overtredingen van geringe ernst. Het enkele tijdsverloop en de financiële gevolgen die handhavend optreden mogelijk heeft voor verzoeker, vormen volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen gronden om van handhaving af te zien (zie de uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2334). In deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet van dergelijke omstandigheden gebleken. 22. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was de last onder bestuursdwang aan verzoeker op te leggen en dat er geen omstandigheden zijn die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van deze last.
23. De conclusie is dan ook dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen. Zij zal de beslissingen van verweerder om de oplegger en de trailer uit de bebouwde kom van de gemeente Gennep weg te slepen en de kosten daarvan bij verzoeker in rekening te brengen, indien verzoeker dat niet uiterlijk op
30 oktober 2019 om 09.00 uur heeft gedaan, dan ook niet opschorten tot verweerder op de door verzoeker gemaakte bezwaren heeft beslist. De daartoe strekkende verzoeken wijst de voorzieningenrechter dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.