1.5.Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 30 januari 2019 de indicatie verlaagd tot 4 uur en 50 minuten per week voor de periode van 28 januari 2019 tot en met 17 maart 2019. Deze indicatie is conform de indicatie van 3 uur en 50 minuten per week zoals die aan eiseres was toegekend bij het besluit van 16 mei 2018, verhoogd met 60 minuten voor de wasverzorging.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de indicatie voor hulp bij het huishouden ambtshalve verlengd voor de duur van 3 uur en 50 minuten per week. Deze indicatie is als volgt opgebouwd:
- lichte huishoudelijke taken (deels): 10 minuten;
- extra lichte huishoudelijke taken in verband met aanwezigheid twee kinderen jonger dan 12 jaar: 30 minuten;
- zware huishoudelijke taken: 100 minuten;
- extra zware huishoudelijke taken in verband met aanwezigheid twee kinderen jonger dan 12 jaar: 30 minuten;
- trappenhuis 1e trap: 30 minuten; en
- trappenhuis 2e trap: 30 minuten.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ter onderbouwing van haar bezwaar heeft ze een brief ingebracht van dr. [naam reumatoloog] , reumatoloog bij het Zuyderland Medisch Centrum, gedateerd op 5 augustus 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarin heeft verweerder betrokken dat er mogelijkheden zijn om de wasmachine op de benedenverdieping aan te sluiten, waardoor eiseres niet meer met een gevulde wasmand de zoldertrap op hoeft. Verweerder ziet dit als een oplossing die op eigen kracht kan worden bereikt. Verder heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiseres in het kader van hulp bij de huishouding te compenseren voor het defect aan de in hoogte verstelbare keuken. De zogenaamde hoog/laag-keuken is geplaatst voor haar inmiddels overleden echtgenoot die rolstoelafhankelijk was. Eiseres is niet rolstoelafhankelijk, kan staan en de keuken op de juiste werkhoogte gebruiken. Verweerder heeft tevens geen aanleiding gezien om extra tijd in verband met COPD toe te kennen, omdat uit de medische adviezen van 24 september 2015, 25 juni 2016 en 27 december 2017 niet blijkt dat daarvoor een indicatie is en eiseres geen gegevens heeft ingebracht die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verweerder heeft erop gewezen dat ten opzichte van de eerdere indicatie die eiseres samen met haar echtgenoot ontving, ter hoogte van 4 uur en 50 minuten per week, thans de meerwerkfactoren van 30 minuten, wegens de aanwezigheid van een extra volwassen persoon, en 30 minuten, wegens de extra vervuiling door het rolstoelgebruik van haar echtgenoot, niet langer geïndiceerd hoeven te worden wegens het overlijden van de echtgenoot van eiseres. Voor het overige is die indicatie niet gewijzigd. Verweerder acht het aannemelijk dat met toepassing van een indicatie van 3 uur en 50 minuten per week het gewenste resultaat bereikt kan worden.
4. Eiseres kan zich met de besluitvorming niet verenigen. In beroep heeft zij aangevoerd dat verweerder bij de toekenning van het aantal uren hulp bij het huishouden ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder begrepen de medische klachten van eiseres en de beperkingen die deze klachten met zich meebrengen, alsmede de eigenschappen van de woning als zodanig. Zij heeft betoogd dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat zij de wasmachine in de keuken (kan) laten plaatsen en zij geen indicatie voor wasverzorging nodig heeft. Voor wat betreft haar medische klachten heeft eiseres gewezen op de brief van dr. [naam reumatoloog] , reumatoloog, van 5 augustus 2019, waaruit (onder meer) blijkt dat sprake is van een verslechtering van de gezondheidssituatie van eiseres en een afname van de belastbaarheid en het algeheel functioneren. Daarnaast heeft zij COPD. Verweerder heeft voorts ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de hoog/laag-keuken gebreken vertoont en eiseres om die reden meer compensatie nodig heeft in het kader van hulp bij het huishouden. Tevens heeft eiseres zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016, (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) op het standpunt gesteld dat niet is gebleken op grond van welke objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden, de normtijden die verweerder in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 (hierna: het Besluit) hanteert zijn gebaseerd. Verder gaat het Besluit ervan uit dat de voorziening ziet op ondersteuning die gerelateerd is aan ruimtes in een woning die in gebruik zijn. Deze beperking is niet terug te vinden in de Wmo 2015 en derhalve niet toelaatbaar. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt nader uiteen gezet en betoogd dat het onderzoek van verweerder niet aan de vereisten van zorgvuldigheid voldoet. Eiseres is dan ook van mening dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen aanleiding bestaat voor een indicatie voor de lichte huishoudelijke taken van 60 minuten; een indicatie voor wasverzorging; een indicatie vanwege de kapotte hoog/laag-keuken en een indicatie wegens COPD.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. In geschil is de omvang van de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Bij de beoordeling door de rechtbank is het navolgende wettelijk kader van belang.
7. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen. In het vijfde lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Ingevolge artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Ingevolge artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Ter voldoening aan het vorengaande is de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 (de Verordening) vastgesteld.
Op grond van artikel 11, derde lid, onder a, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Uit artikel 11, zesde lid, van de Verordening, volgt dat het college in het besluit nadere regels kan stellen ten aanzien van de beoordeling van de aanspraak.
Uit artikel 6, tweede lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019, versie 1 (het Besluit) volgt dat het college bij het bepalen van de omvang de Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht hanteert zoals opgenomen in bijlage 3: Richtlijn Hulp bij het huishouden gemeente Maastricht (de Richtlijn).
Uit paragraaf 2.1. van de Richtlijn blijkt dat bij bepaalde problematiek, zoals bijvoorbeeld incontinentie en COPD niet standaard meerzorg wordt geïndiceerd. Het betreft een individuele beoordeling dan wel op basis van medisch advies.
Uit paragraaf 2.5 van de Richtlijn blijkt dat als factor voor meer hulp bij licht huishoudelijk werk onder andere heeft te gelden COPD: + max. 30 min per week
Uit paragraaf 2.6 van de Richtlijn blijkt dat als factor voor meer hulp bij zwaar huishoudelijk werk onder andere heeft te gelden COPD: + max. 30 min per week
Ten aanzien van het onderzoek
8. Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2. en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De CRvB heeft een stappenplan opgesteld dat het college dient te volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (zie de uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 en 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182). Uit deze uitspraken vloeit voort dat het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens moet vastgesteld worden welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Vervolgens moet het onderzoek erop zijn gericht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken. 9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de in geding zijnde indicatie een ambtshalve verlenging is van de onder 1.3 genoemde indicatie van 16 mei 2018. Volgens verweerder kon zo worden besloten, omdat er geen nieuwe aanvraag hoefde te worden gedaan. Hij heeft gekeken naar wat vóór de operatie van eiseres was toegekend en op basis daarvan wat de situatie van eiseres nadien was. In het bestreden besluit heeft verweerder weliswaar gewezen op een aantal rapporten, maar het meest recente daarvan dateert van 27 december 2017.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder een onderzoek als hiervoor beschreven niet heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit wel moeten doen. Immers dateert de indicatie waarvan verweerder bij zijn besluitvorming is uitgegaan van 16 mei 2018. Van belang in dit kader is dat eiseres lijdt aan een progressieve ziekte van het bewegingsapparaat en uit de door eiseres overgelegde brief van dr. [naam reumatoloog] blijkt dat deze van mening is dat ook tussen oktober 2017 en de datum van diens schrijven de klachten van eiseres zijn toegenomen. Daarnaast is eiseres in januari 2019 geopereerd en zijn de mogelijke gevolgen daarvan evenmin onderzocht. Dit geldt ook voor de COPD waaraan eiseres stelt te lijden. Verder heeft verweerder in zijn besluitvorming betrokken dat eiseres de wasmachine op eigen kracht naar de begane grond kan verhuizen, zonder onderzoek te doen naar welke aanpassingen in de woning daartoe noodzakelijk zijn en de daarmee gemoeide kosten.
11. Dat de door eiseres gestelde gebreken aan de in hoogte verstelbare keuken moeten leiden tot een hogere toekenning van hulp, volgt de rechtbank niet, nu deze stelling niet is onderbouwd en ook niet is geconcretiseerd. Daarnaast mag verweerder bij het indiceren van de benodigde hulp ervan uitgaan dat de keuken verkeert in zodanige staat dat deze kan worden gebruikt waarvoor zij is bedoeld. De vraag in hoeverre de keuken aanpassing en reparatie behoeft en of de kosten daarvan voor rekening van eiseres dienen te komen, hoort niet thuis in deze procedure.
12. De rechtbank acht het nalaten van onderzoek onzorgvuldig. De geïndiceerde omvang van de hulp bij het huishouden is derhalve ontoereikend gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Het bestreden besluit kan reeds hierom niet in stand blijven. In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hieronder nader ingaan op de overige beroepsgronden.
Ten aanzien van de Richtlijn
13. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit volgt dat de toegekende maatwerkvoorziening is gebaseerd op de Richtlijn, waarin normtijden zijn opgenomen die richtinggevend zijn voor het bepalen van de omvang van toe te kennen hulp bij het huishouden.
14. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder vast te stellen beleidsregels ter uitvoering van de Wmo 2015 ook betrekking kunnen hebben op het stellen van tijdsnormen. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 11 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4262) bepaald dat de normtijden gehanteerd in het Protocol huishoudelijke verzorging voor indicatiestelling AWBZ, vastgesteld door het CIZ, op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van eenheden berust. Volgens vaste jurisprudentie is verweerder op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, bevoegd beleidsregels ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en dienen, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek te berusten. Onder deugdelijk onderzoek verstaat de CRvB: objectief onderzoek, verricht door onafhankelijke derden die geen belang hebben bij de uitkomst daarvan. Naar het oordeel van de CRvB dient dit onderzoek inzicht te geven in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403. 15. De door verweerder in de Richtlijn gehanteerde normtijden wijken af van de normtijden van het CIZ. Van enig onderzoek als hier bedoeld is de rechtbank niet gebleken. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat de invulling van de normtijden in de Richtlijn niet op een dergelijk onderzoek is gebaseerd. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen toelichten hoe deze normtijden tot stand zijn gekomen.
16. Nu de in de Richtlijn genoemde maatstaven voor een schoon en leefbaar huis niet op een deugdelijk onderzoek berusten, bestaat geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Hetzelfde geldt voor prestaties die gericht zijn op het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding. Dit betekent voor het onderhavige geval dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat met de normtijden in de Richtlijn een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd, zodat het college niet in redelijkheid tot de vaststelling van het in de Richtlijn neergelegde beleid heeft kunnen komen. Eerst nadat een onderzoek is verricht als hiervoor bedoeld komt de bestuursrechter toe aan de vraag of het gemeentebestuur in redelijkheid heeft kunnen komen tot het op grond van de resultaten daarvan vastgestelde beleid. Indien het gemeentebestuur in redelijkheid tot het beleid heeft kunnen komen, zal dat het uitgangspunt zijn bij het beantwoorden van de vraag of de in geschil zijnde maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Ook om deze reden is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
17. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, zodat verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank merkt hierbij op dat zolang verweerder geen indicatierichtlijn voor de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden vaststelt die is gebaseerd op een deugdelijk onderzoek, het op de weg van verweerder ligt om te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van de normtijden gehanteerd in het Protocol huishoudelijke verzorging voor indicatiestelling AWBZ, vastgesteld door het CIZ.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punten voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).