Uitspraak
vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/272038 / KG ZA 19-560
Herstelvonnis in kort geding van 6 februari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
1.Het verzoek tot verbetering
1.1.
Bij brief van 31 januari 2020 is namens eiseres de voorzieningenrechter verzocht om verbetering van het op 27 januari 2020 in deze zaak gewezen vonnis, in die zin dat de voorzieningenrechter verzuimd heeft te beslissen over de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad, hetgeen volgens haar een kennelijke fout is die zich voor eenvoudig herstel leent.
2.De beoordeling
2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan eiseres heeft gesteld, het geen verbetering van een kennelijke fout ex art. 31 Rv betreft, maar, nu de voorzieningenrechter in haar vonnis van 27 januari 2020 heeft verzuimd te beslissen over de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring, het een aanvulling betreft in de zin van art. 32 Rv.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook dit deel van het gevorderde als onrechtmatig noch ongegrond voor toewijzing gereed lag, hetgeen echter abusievelijk niet in het dictum van het vonnis van 27 januari 2020 is opgenomen. In zoverre zal het verzoek dan ook toegewezen worden als volgt.
3.De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat het op 27 januari 2020 tussen eiseres en gedaagde gewezen vonnis dient te worden aangevuld, aldus dat de voorzieningenrechter het vonnis van 27 januari 2020 uitvoerbaar bij voorraad verklaart,
3.2.
bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 6 februari 2020 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 27 januari 2020,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 27 januari 2020 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020. [1]