1.1.Eiseres raakte in juli 2012 zwanger en zij is met ingang van 8 maart 2013 met zwangerschapsverlof gegaan. Op 26 maart 2013 is zij bevallen van een zoon. Op 13 mei 2013 heeft eiseres een zwangerschapspsychose doorgemaakt. Dit heeft geleid tot een intensieve behandeling en begeleiding door Spoedzorg [*] . Na haar zwangerschapsverlof heeft eiseres haar werkzaamheden hervat, maar dit ging niet goed. Zij heeft zich met ingang van 1 augustus 2013 formeel ziek gemeld. Per augustus 2014 is eiseres hersteld gemeld, is zij begonnen aan haar re-integratietraject en hervatte zij de opleiding. Eiseres bleef vanaf oktober 2014 1% ziekgemeld tot 1 april 2015. In februari 2015 werd eiseres opnieuw zwanger. Op 17 april 2015 maakte zij opnieuw een zwangerschapspsychose door. Dat leidde tot een gedwongen opname in een gesloten inrichting. Op 5 november 2015 is eiseres bevallen van haar tweede zoon. Per 1 augustus 2015 is eiseres in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Eiseres was vanwege psychische klachten meer dan 35% arbeidsongeschikt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Ten aanzien van de door eiseres gestelde ontoerekeningsvatbaarheid heeft verweerder overwogen dat die niet is komen vast te staan. Volgens verweerder kunnen de aan eiseres verweten gedragingen haar volledig worden toegerekend.
Verweerder heeft in het primaire besluit (met verwijzing naar het voornemen van
28 september 2016) een aantal gedragingen in de periode 2014-2015 als plichtsverzuim aangemerkt. Volgens verweerder bestaat het ernstig plichtsverzuim eruit dat eiseres:
- op tenminste twintig dagen bij herhaling zonder deugdelijke reden heeft verzuimd aan haar opleidingsverplichtingen te voldoen;
- meerdere keren presentielijsten heeft getekend, waarna zij direct weer de opleiding/les heeft verlaten; verzoekster heeft derhalve de opleiding/les niet daadwerkelijk gevolgd en de tekening van de presentielijst geldt dan ook als bedrieglijk;
- haar frequente verzuim van de opleiding/lessen bij herhaling niet heeft geregistreerd in BVCM;
- bij herhaling haar verzuim van de opleiding/lessen in strijd met de werkelijkheid heeft geaccordeerd en verantwoord in BVCM als “volgen opleiding”, “studeren op school/instituut”, “toets” dan wel enige andere aan de opleiding gerelateerde kwalificatie;
- tenminste twee keer bij de opleiding zich heeft ziekgemeld, zonder de ziekmelding aan haar werkgever door te geven; eiseres heeft daarmee in strijd gehandeld met de geldende procedure aangaande ziekmeldingen, welke procedure bij haar bekend is dan wel bekend kan worden verondersteld; in het geval dat men wegens ziekte niet in staat is het werk te verrichten, dient zulks zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij de directe leidinggevende;
- bedoelde ziekmelding niet in BVCM heeft geregistreerd maar in plaats daarvan haar uren in strijd met de werkelijkheid heeft geaccordeerd en verantwoord met “volgen opleiding”;
- bij herhaling zonder deugdelijke reden en derhalve onwettig afwezig is geweest van haar werk op de dagen dat zij haar uren in BVCM in strijd met de werkelijkheid als opleidingsuren heeft geaccordeerd en verantwoord; verzoekster heeft derhalve ten onrechte haar bezoldiging genoten, nu zij daar tegenover geen werk heeft verricht;
- op 23 februari 2015 onder werktijd een keuken heeft uitgezocht en aangekocht;
- zonder toestemming van haar werkgever langere pauzetijden heeft genoten in verband met een vermeende zwangerschap;
- deze langere pauzetijden niet heeft geregistreerd en verantwoord in BVCM.
3. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
17 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Een nader psychiatrisch onderzoek is door de voorzieningenrechter noodzakelijk geacht.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder verwijst voor zijn motivering naar het advies van de Bezwaaradviescommissie van 26 november 2018.
5. Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep afgewezen.
6. In beroep voert eiseres in de eerste plaats aan dat verweerder het plichtsverzuim in het bestreden besluit heeft uitgebreid van de periode 2014 en 2015 naar tevens 2012 en 2013. Het ligt niet voor de hand dat dit laatste abusievelijk is weggelaten in het primaire besluit. Het verwijt in de jaren 2012 en 2013 is bovendien onvoldoende duidelijk.