ECLI:NL:RBLIM:2020:3566

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/03/253746 / HA ZA 18-409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van promissory notes en bewijsrechtelijke aspecten

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 840.000,00 op basis van door gedaagde, [gedaagde], ondertekende promissory notes. De rechtbank Limburg heeft op 13 mei 2020 vonnis gewezen in de civiele procedure, waarin de rechtsgeldigheid van de promissory notes ter discussie staat. Eiser stelt dat gedaagde gehouden is tot nakoming van de promissory notes, terwijl gedaagde betwist dat hij deze heeft ondertekend onder de voorwaarden zoals opgenomen in de documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekeningen op de promissory notes van gedaagde zijn, maar dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij deze handtekeningen niet onder de desbetreffende teksten heeft geplaatst. De rechtbank heeft de deskundige, Niehoff & De Jong, ingeschakeld om de echtheid van de promissory notes te onderzoeken. Het deskundigenrapport concludeert dat de handtekening op de promissory note van 1 mei 2018 is geplaatst nadat de geprinte tekst al op het papier stond. De rechtbank oordeelt dat de promissory notes voldoen aan de vereisten van de artikelen 174 en 175 van het Wetboek van Koophandel en dat de vordering van eiser niet is verjaard. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de hoofdsom, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/253746 / HA ZA 18-409
Vonnis van 13 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg (Limburg),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W.H. Kempen te Geleen.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 december 2018,
  • het B-8 formulier met de producties 12 tot en met 19 van [eiser] ,
  • de akte houdende overleggen producties met de producties 12 tot en met 14 van [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2019,
  • de akte houdende overleggen productie tevens conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] ,
  • de conclusie na deskundigenbericht en akte inbreng beslagstukken van [eiser] met producties 20 tot en met 23,
  • het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 16 januari 2020,
  • de brieven van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal van 16 januari 2020,
  • het B-16 formulier met opmerkingen proces-verbaal van [gedaagde] ,
  • het B-16 formulier met opmerkingen proces-verbaal van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was vanaf 1 mei 2013 projectmanager in dienst van Lievense Arabia Consulting Engineers (verder: Lievense Arabia) voor de bouw van een viertal kades in Ras Al Khair te Saoedi-Arabië. [eiser] is bestuurder en meerderheidsaandeelhouder (70%) van Lievense Arabia. De overige aandelen worden gehouden door Lievense Nederland.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben regelmatig overleg over de voortgang van de bouw. Zo ook in mei 2015.
2.3.
De samenwerking tussen [gedaagde] en Lievense Arabia is op 25 september 2015 beëindigd.
2.4.
[eiser] heeft bij dagvaarding als productie 1 kopieën van drie documenten, genaamd promissory notes, overgelegd. De getypte tekst van die notes is grotendeels gelijkluidend; alleen data en geldsommen verschillen. De naam en handtekening van [gedaagde] onderaan de promissory notes zijn met de pen gezet. In de promissory notes is, voor zover van belang, het volgende te lezen:
Promissory Note
01 May 2013
Riyadh, Kingdom of Saudi Arabia
The undersigned
Mr. [gedaagde]
Dutch Citizen born in [geboorteplaats] [geboortedatum]
Passport N: (…)
Iqama (Saudi ID): (…)
Address: (…).
Undertakes to pay on first demand to
[eiser]
Saudi Citizen (…)
Passport N:
The amount of360000 Euro(…).
At Sight.
This Promissory Note is governed by Saudi and the Dutch Law.
Name: …
Signature: …
De tweede promissory note vermeldt in plaats van
01 May 2013de datum
01 May 2017en eveneens een bedrag van
360000 Euro. De derde promissory note vermeldt in plaats van
01 May 2013de datum
01 May 2018en het bedrag
120000Euro.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 30 april 2018 heeft [eiser] de promissory notes van 1 mei 2013 en 1 mei 2017 aan [gedaagde] betekend en - kort gezegd - betaling van die notes gevorderd uiterlijk op 7 mei 2018 (productie 9 bij dagvaarding).
2.6.
De handtekeningen onder de verschillende promissory notes zijn van [gedaagde] .
2.7.
[eiser] heeft op 23 juli 2018 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd.
2.8.
Partijen hebben Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek (verder: Niehoff & De Jong), aan wie de promissory notes zijn toegestuurd, gezamenlijk opdracht gegeven de navolgende vragen te beantwoorden (proces-verbaal van 16 april 2019):
- wat is het moment dat de inkt op het papier is aangebracht?
- is de inkt op de verschillende Promissory Notes op hetzelfde moment aangebracht?
- is de tekst op het papier aangebracht nadat de handtekening reeds op het papier stond?
- kunt u vaststellen dat de tekst is gemanipuleerd?
- kunt u vaststellen of de tekst in zijn geheel, in één keer is opgemaakt?
- zijn de handtekeningen op de verschillende Promissory Notes op hetzelfde moment gezet?
- zijn er ten aanzien van de Promissory Notes nog andere opmerkingen die u zijn opgevallen of zijn te maken?
2.9.
In het rapport van Niehoff & De Jong van 19 augustus 2019 staat, geciteerd voor zover hier van belang:
(…)
X1 - X3 Drie vellen ongelinieerd papier, formaat DIN A4, waarop de in lopend verbonden schrift geschreven naam “ [gedaagde] ”, een abstract vervaardigde handtekening en een tekst in een machineschrift voorkomt. De documenten zijn gedateerd op 1 mei 2013, 1 mei 2017 en 1 mei 2018.
(…)
De geprinte tekst is met een laserprinter op het papier aangebracht. Met een laserprinter worden de letters en cijfers van een tekst met toner op het papier geprint en onder hitte vast gesmolten. De samenstelling van tonermateriaal (kunststofhars, kleurpigmenten, metaaloxiden en kleine hoeveelheden was en silicone) laat geen ouderdomsbepaling toe.
De schrijfsporen zijn met balpeninkt (een pasteuze inktsoort) vervaardigd. Bij de spectraalanalyse en het microscopische onderzoek zijn geen onregelmatigheden of andere bijzonderheden waargenomen die op manipulatiehandelingen wijzen.
Het verouderingsproces van inkt wordt beïnvloed door factoren, die o.a. te maken hebben met de inktsoort en het materiaal, waarop geschreven is. De mate van veroudering kan worden bepaald door het meten van snelheid, waarmee de oplosmiddelen in de inkt verdampen. Dit onderzoek is van chemisch-analytische aard (…) en kan alleen plaatsvinden bij inktsoorten, die relatief fris c.q. jong zijn.
De snelheid, waarmee de oplosmiddelen in de inkt verdampen, verandert niet meer significant bij schrijfproducties die ouder zijn dan ca. 6 maanden. Dit onderzoek kan dus gene betrouwbare informatie verschaffen over het tijdstip, waarop de betwiste schrijfproducties zijn vervaardigd.
Een indirecte methode om vast te stellen, of een schrijfproductie bij benadering op een bepaald tijdstip kan zijn vervaardigd, is het uitvoeren van een chemische analyse ter vaststelling van de samenstelling (receptuur) van de inkt. Indien de inktsoort daarmee kan worden geïdentificeerd, kan met hulp van een referentieverzameling worden bepaald, of de inkt in mei 2013, 2017 of 2018 reeds op de vrije markt beschikbaar was. Echter, het tijdvenster is relatief klein (veranderingen in de receptuur van inkt worden om economische redenen niet vaak toegepast), waardoor dit onderzoek met hoge waarschijnlijkheid geen betrouwbare informatie kan verschaffen over het tijdstip, waarop de betwiste schrijfproducties zijn vervaardigd.
De microscopische en spectraalanalytische onderzoeken hebben geen bijzonderheden opgeleverd die op manipulatiehandelingen wijzen. In de inkt en de microstructuur van de schrijfsporen alsmede in de oppervlaktestructuur van het tonermateriaal zijn geen verschillen vastgesteld.
Voor de vaststelling van de ontstaansvolgorde van de handtekeningen en de geprinte tekst kan een microscopisch onderzoek van elkaar kruisende lijnen (in dit geval de balpeninkt en de tonersporen op X3) informatie leveren over de vraag of de inkt op of onder het tonerspoor ligt. Dit onderzoek kan bij Xl en X2 niet worden uitgevoerd, aangezien de schrijflijnen en de tonersporen op deze documenten elkaar niet kruisen.
De in een microscoop bij opvallend licht zichtbare reflecterende kleuren zijn ongeveer complementair aan de voor onze ogen normaal zichtbare kleuren. Hierdoor ontstaat bij een blauwe balpeninkt op een donkere achtergrond een verkleuring, hetgeen aangeeft dat de balpeninkt op en niet onder het tonerspoor ligt. Bij de handtekening op X3 is deze verkleuring in het kruispunt tussen de schrijflijn en het tonerspoor aan de linkerzijde van het tonerspoor zichtbaar.
De topografie van het kruispunt tussen de schrijflijn en het tonerspoor is eveneens met behulp van een microscoop onderzocht en daarbij vastgesteld dat het tonerspoor aan de linker zijde is "platgedrukt".
(…)
De vraag naar de ontstaansvolgorde van de handtekeningen en de geprinte tekst kan alleen bij het document X3 worden beantwoord. De betwiste handtekening op X3 ligt in het kruispunt van de schrijflijn met het tonerspoor op en niet onder het tonerspoor en is dus later als de geprinte tekst op het papier is geplaatst.
(…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om:
I. binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 840.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 720.000,00 vanaf 8 mei 2018 en over het bedrag van € 120.000,00 vanaf de dag de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
II. binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten van € 5.375,00, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening,
III. binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening,
IV. binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de nakosten, te begroten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van het te wijzen vonnis en [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling heeft voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de door hem getekende promissory notes. [gedaagde] heeft deze notes getekend en heeft daarmee betaling van de verschuldigde bedragen erkend.
3.3.
[gedaagde] betwist dat [eiser] nakoming van de promissory notes kan vorderen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er geen sprake is van authentieke en/of rechtsgeldige promissory notes. Voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat de promissory notes authentiek zijn, dienen de eventuele vorderingen van [eiser] uit hoofde van die documenten als verjaard te worden afgewezen. [gedaagde] erkent dat de handtekeningen op de notes van hem zijn, maar betwist dat hij deze heeft gezet onder deze notes.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht

4.1.
In de promissory notes staat dat Nederlands recht en Saoedisch recht op de promissory notes van toepassing is (rov. 2.4.). [eiser] heeft tijdens de voortzetting van de comparitie van 16 januari 2020 verklaard dat de beoordeling van het geschil naar Nederlands en Saoedisch recht in hoofdlijnen op hetzelfde neerkomt. [gedaagde] heeft die stelling niet bestreden en aangevoerd dat het onderhavige geschil alleen naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld.
4.2.
De rechtbank begrijpt, gelet op het geen partijen omtrent de vraag naar welke recht deze zaak moet worden beoordeeld naar voren hebben gebracht, dat zij kiezen voor toepassing van het Nederlands recht. In het hierna volgende zal dan ook aan de hand van het Nederlands recht worden geoordeeld.
De aard van de promissory notes
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de promissory notes (rov. 2.4.) kunnen worden gekwalificeerd als orderbriefjes. Van een orderbrief is sprake wanneer voldaan wordt aan de vereisten zoals opgenomen in de artikelen 174 en 175 WvK. Anders dan de advocaat van [eiser] betoogt, zijn deze bepalingen in het Wetboek van Koophandel nog steeds geldend recht.
Artikel 174 WvK.
Het orderbriefje behelst:
1°. hetzij de orderclausule, hetzij de benaming "orderbriefje" of "promesse aan order", opgenomen in den tekst zelf, en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;
2°. de onvoorwaardelijke belofte een bepaalde som te betalen;
3°. de aanwijzing van den vervaldag;
4°. die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;
5°. den naam van degene, aan wie of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;
6°. de vermelding van de dagtekening, alsmede van de plaats, waar het orderbiljet is onderteekend;
7°. de handtekening van hem, die den titel uitgeeft (onderteekenaar).
Artikel 175 WvK:
1 De titel, waarin ééne der vermeldingen, in het voorgaande artikel aangegeven, ontbreekt, geldt niet als orderbriefje, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.
2 Het orderbriefje, waarvan de vervaldag niet is aangewezen, wordt beschouwd als betaalbaar op zicht.
3 Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing wordt de plaats van de ondertekening van den titel geacht te zijn de plaats van betaling en tevens de plaats van het domicilie van den onderteekenaar.
4 Het orderbriefje, dat de plaats van zijne onderteekening niet vermeldt, wordt geacht te zijn onderteekend in de plaats, aangegeven naast den naam van den onderteekenaar.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de promissory notes voldoen aan de vereisten zoals opgenomen in voornoemde artikelen, aangezien:
1. in de tekst van de documenten de juridisch relevante kwalificatie “
Promissory note” is te lezen;
2. de onvoorwaardelijk te betalen geldsom telkens duidelijk in de promissory notes is vermeld;
3. als vervaldatum telkens “
on first demand” is vermeld;
4. met inachtneming van artikel 175 WvK onder 3 de plaats van ondertekening geacht wordt de plaats van betaling te zijn;
5. de naam van [eiser] , zijnde degene aan wie moet betaald, telkens is vermeld;
6. de promissory notes de plaats van ondertekening, namelijk “
Riyadh, Kingdom of Saudi Arabia”, vermelden en de door [eiser] - om hem moverende redenen - vermelde (fictieve) data van dagtekening in de promissory notes door [gedaagde] zijn bekrachtigd door de ondertekening van de promissory notes;
7. de promissory notes de noodzakelijke handtekeningen van [gedaagde] bevatten.
De promissory notes zijn daarmee order briefjes in de zin van artikel 174 en 175 WvK.
4.5.
[gedaagde] heeft tijdens de comparitie van 16 april 2019 erkend dat de handtekeningen onder de promissory notes van hem zijn (proces-verbaal van comparitie van 16 april 2019). De promissory notes zijn ondertekende geschriften die bestemd zijn om tot bewijs te dienen (artikel 156 lid 1 Rv) en zijn daarmee aan te merken als onderhandse akten (artikel 156 lid 3 Rv). Als beginsel heeft te gelden dat de in de onderhandse akte opgenomen schriftelijke partijverklaring tegenover de wederpartij dwingend bewijs oplevert (artikel 157 lid 2 Rv). Tegen dit dwingend bewijs staat tegenbewijs open (artikel 151 lid 2 Rv). Op de promissory note is krachtens artikel 158 lid 2 Rv het in lid 1 van dat artikel bepaalde niet van toepassing.
Kern van de discussie tussen partijen - zijn de promissory notes vals?
4.6.
[gedaagde] voert als verweer dat de handtekening op de promissory notes weliswaar van hem zijn, maar dat hij deze niet onder de stukken tekst als opgenomen in de promissory notes heeft geplaatst. Hij heeft geen kennis gehad van de inhoud van de stukken, en is dan ook niet gehouden tot betaling van de in de promissory notes vermelde bedragen. De rechtbank legt het verweer van [gedaagde] zo uit dat de echtheid van de promissory notes wordt betwist. Uit artikel 150 Rv volgt dat degene die zich op deze valsheid beroept, als hoofdregel de bewijslast terzake heeft (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0827, NJ 1993/179). In dit geval rust de bewijslast van de valsheid van de akte dus in beginsel op [gedaagde] . (zie ook: ECLI:NL:HR:2019:641).
Deskundigenrapport 19 augustus 2019
4.7.
Partijen hebben gezamenlijk Niehoff & De Jong als onafhankelijke deskundige aangewezen (proces-verbaal van comparitie van 16 april 2019). Deze deskundige is verzocht de in rov. 2.8. opgenomen vragen met betrekking tot de promissory notes te beantwoorden. Hoewel [gedaagde] stelt verbijsterd te zijn over de door de deskundige getrokken conclusies, werpt hij geen specifieke bezwaren op tegen de zienswijze van de deskundige. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de zienswijze van de deskundige (ECLI:NL:HR:2013:BZ1468).
4.8.
De deskundige heeft de promissory note van 1 mei 2013 in het rapport aangemerkt als X1, de promissory note van 1 mei 2017 aangemerkt als X2 en de promissory note van
1 mei 2018 aangemerkt als X3. Volgens de deskundige staat vast dat [gedaagde] de promissory note van 1 mei 2018 heeft ondertekend terwijl de geprinte tekst er al op stond (rov. 2.9.):
De betwiste handtekening op X3 ligt in het kruispunt van de schrijflijn met het tonerspoor op en niet onder het tonerspoor en is dus later als de geprinte tekst op het papier geplaatst.
De deskundige heeft niet kunnen vaststellen dat de handtekeningen onder de promissory notes met datum 1 mei 2013 en 1 mei 2018 zijn gezet na of voor de geprinte tekst (rov. 2.9.):
Dit onderzoek kan bij Xl en X2 niet worden uitgevoerd, aangezien de schrijflijnen en de tonersporen op deze documenten elkaar niet kruisen.
Is [gedaagde] erin geslaagd de valsheid van de promissory notes te bewijzen?
4.9.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord bewijs aangeboden van het door hem gestelde. Tijdens de comparitie op 16 april 2020 was het voor partijen duidelijk dat het aan [gedaagde] was de door hem gestelde valsheid van de promissory notes te bewijzen. Partijen hebben toen, in het kader van een efficiënte procesvoering, in gezamenlijk overleg een deskundige aangewezen om onderzoek te doen naar de door [gedaagde] gestelde valsheid van de promissory notes. De bewijsopdracht, hetgeen uit de tekst van het proces-verbaal van
16 april 2019 blijkt, was voor partijen (in ieder geval impliciet) duidelijk. De deskundige is hiermee aan de slag gegaan, hetgeen geresulteerd heeft in het rapport van 19 augustus 2019 (rov. 2.9.). Het deskundige rapport biedt geen steun voor [gedaagde] verweer. [gedaagde] stelt naar aanleiding van het rapport slechts verbijsterd te zijn door de deskundige getrokken conclusies (de akte houdende overleggen productie tevens conclusie na deskundigenbericht) en - bij monde van zijn advocaat - de promissory notes misschien wel te hebben getekend, maar niet bewust. Nu het deskundigenrapport noch het nadien door [gedaagde] aangevoerde als bewijs kan dienen voor de door [gedaagde] gestelde valsheid, en [gedaagde] in de akte houdende overleggen productie tevens conclusie na deskundigenbericht noch tijdens de comparitie van 16 januari 2020 een nader bewijsaanbod heeft gedaan, is [gedaagde] er niet in geslaagd te bewijzen dat hij zijn handtekeningen niet onder de stukken tekst als opgenomen in de promissory notes heeft geplaatst. Het verweer dat de promissory notes vals zijn, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is, ingevolge artikel 151 lid 1 Rv, verplicht de inhoud van de promissory notes voor waar aan te nemen.
Verjaring
4.10.
[gedaagde] heeft gesteld dat de vordering van [eiser] uit hoofde van de promissory notes is verjaard en derhalve moet worden afgewezen. [gedaagde] beroept zich daarbij op artikel 169 WvK. Ingevolge dit artikel verjaren alle rechtsvorderingen die
“uit den wisselbrief tegen den acceptant voorspuiten”door een tijdsverloop van drie jaren, te rekenen vanaf de vervaldatum.
4.11.
Met inachtneming van de bovenstaande verjaringstermijn geldt als peildatum voor de aanvang van die verjaringstermijn de vervaldatum “
on first demand” van de drie promissory notes. Dit betekent dat de vervaldatum van iedere promissory note de dag is waarop betaling op grond van deze promissory note wordt gevorderd. [eiser] heeft op
30 april 2018 “
on first demand” betaling gevorderd voor de twee promissory notes met datum 1 mei 2013 en 1 mei 2017 (2.5.) en bij dagvaarding van 6 augustus 2018 ook betaling gevorderd van de derde promissory note met datum 1 mei 2018. De rechtsvorderingen uit hoofde van de promissory notes zijn derhalve tijdig - binnen het tijdsverloop van drie jaren nadat de bedragen voor het eerst zijn gevorderd - in deze procedure ingesteld. Het verweer kan dan ook niet slagen.
De hoofdvordering
4.12.
De vordering tot betaling van de promissory notes ligt, gezien het in rov. 4.9. en 4.11. bepaalde, voor toewijzing gereed. De wettelijke rente wordt toegewezen als gevorderd.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en worden op de hierna te bepalen wijze toegewezen.
De beslagkosten
4.14.
[eiser] vordert - bij dagvaarding - [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. De beslagstukken zijn als productie 11 bij dagvaarding in het geding gebracht. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten (productie 11 bij dagvaarding, en productie 21, 22 en 23 bij de conclusie na deskundigenbericht en akte inbreng beslagstukken) worden met in achtneming van het liquidatietarief begroot op € 1.145,13 voor verschotten (griffierecht (aanvullend) beslag
€ 291,00 + explootkosten € 205,43 + € 205,43 + € 94,32 + € 97,33 + € 251,62) en € 6.198,00 voor salaris advocaat (2 rekest x € 3.099,00), derhalve in totaal € 7.343,13. De wettelijke rente wordt toegewezen als opgenomen in rov. 5.3.
De proceskosten
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden in de hoofdzaak tot heden begroot op:
- dagvaarding € 99,91
- griffierecht € 1.274,00
- salaris advocaat €
10.846,50(3,5 punten × tarief VII € 3.099,00)
totaal € 12.220,41
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen als opgenomen in rov. 5.4.
De nakosten
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar en wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing, rov. 5.5., is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
[eiser] te betalen de hoofdsom van € 840.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 720.000,00 vanaf 8 mei 2018 en over een bedrag van € 120.000,00 vanaf 6 augustus 2018 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
[eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 5.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 augustus 2018 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
[eiser] te betalen de beslagkosten, tot op heden begroot op € 7.343,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum dat voornoemde termijn verstrijkt, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
[eiser] te betalen de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 12.220,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum dat voornoemde termijn verstrijkt, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
[eiser] te betalen de nakosten, begroot op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,00 te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de vonnisdatum van dit vonnis en [gedaagde] niet aan de veroordeling heeft voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM