ECLI:NL:RBLIM:2020:4571

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/03/244301 / HA ZA 17-660
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Authenticiteit van handtekening in geschil over geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure betreffende de authenticiteit van een handtekening onder een geldleningsovereenkomst. De eiser in verzet betwistte de handtekening en voerde aan dat deze niet door haar was geplaatst. De rechtbank benoemde een deskundige, drs. P.L. Zevenbergen, die concludeerde dat het 'veel waarschijnlijker' is dat de handtekening door de eiser in verzet is geplaatst dan door een willekeurig ander persoon. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van partijen en de deskundige in haar beoordeling betrokken. De rechtbank oordeelde dat de eiser in verzet een geldleningsovereenkomst had aangegaan en veroordeelde haar tot betaling van een geldsom aan de eiser in conventie, met inachtneming van de hoofdelijkheid voor de proceskosten. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de hoofdelijkheid in de veroordeling werd gehandhaafd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/244301 / HA ZA 17-660
Vonnis in verzet van 24 juni 2020
in de zaak van
[opposante in verzet, gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
opposante in verzet,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. F.F.A.D.C. Tjalma (toevoeging),
tegen
[geopposeerde in het verzet, eiser in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
geopposeerde in het verzet,
eiser in conventie,
advocaat mr. A.M. Holmes.
Partijen zullen hierna [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 juni 2019
  • het deskundigenbericht van 9 januari 2020
  • de conclusie na deskundigenbericht van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie]
  • de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] met bijlage A.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Bij vonnis van 5 september 2018 heeft de rechtbank [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] opgedragen te bewijzen dat hij met [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , althans met [opposante in verzet, gedaagde in conventie] én [getuige sub 1] samen, een (of meerdere) geldleningsovereenkomst(en) heeft gesloten uit hoofde waarvan hij in de periode 7 oktober 2010 tot en met 7 november 2013 in totaal € 55.702,87 aan [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , althans
aan [opposante in verzet, gedaagde in conventie] én [getuige sub 1] samen, heeft geleend.
2.2.
Bij vonnis van 26 juni 2019 heeft de rechtbank drs. P.L. Zevenbergen, als forensisch schriftexpert verbonden aan de Maatschap Justiniana te Hattem, benoemd tot deskundige en een onderzoek door hem bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. kunt u vaststellen of de handtekening onder de in het geschil zijnde schuldbekentenis
(gedateerd november 2013) afkomstig is van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] of is geplaatst door [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ?
2. zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.3.
De rechtbank ziet aanleiding eerst het deskundigenbericht te beoordelen alvorens over te gaan tot de bewijswaardering van de getuigenverklaringen.
het deskundigenrapport
2.4.
In zijn rapport heeft de deskundige gemotiveerd uiteengezet hoe hij het onderzoek heeft aangepakt (onder 1-7), wat zijn bevindingen zijn (onder 8), hoe hij die bevindingen heeft geïnterpreteerd (onder 9) en wat zijn conclusie is (onder 10). De belangrijkste gronden waarop hij zijn conclusie baseert zijn: de overeenkomsten in complexe bewegingspatronen, het ontbreken van nabootsingskenmerken, overeenkomsten in horizontale en verticale proporties en de combinatie van tegenstrijdige onwaarschijnlijkheden, dat een nabootser wel de complexe en moeilijk waar te nemen schrijfbewegingen goed zou kunnen nabootsen, maar opvallende details uit zijn voorbeeld over het hoofd zou zien. Ten slotte is hij onder het kopje QED (p. 9) gemotiveerd ingegaan op de op- en/of aanmerkingen van partijen op zijn conceptrapport en heeft hij 5 bijlagen bij zijn rapport gevoegd, waaronder de opmerkingen die zijdens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] bij e-mailbericht van 22 december 2019 zijn gemaakt, waarop hij in het definitieve rapport heeft gereageerd (bijlage 3 aldaar).
2.5.
De deskundige heeft geconcludeerd op basis van het hem ter beschikking gestelde materiaal dat het veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening is geplaatst door [opposante in verzet, gedaagde in conventie] dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekening heeft geplaatst.
2.6.
[geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft daarop bij conclusie na deskundigenbericht – kort gezegd – gereageerd door te stellen dat de deskundige in zijn rapport heeft aangegeven dat het onvoldoende vergelijkingsmateriaal in combinatie met extreem grote variatiebreedte een afbreukrisico vormen, maar dat het geen belemmering is voor het onderzoek. Volgens [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft [opposante in verzet, gedaagde in conventie] er zelf voor gekozen de hoeveelheid vergelijkingsmateriaal tot een minimum te beperken, waarmee ze zelf het door de deskundige genoemde afbreukrisico in de hand heeft gewerkt. Desondanks heeft dit de deskundige niet belemmerd in zijn onderzoek. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft eerder aangevoerd de handtekening onder de geldlening van november 2013 niet als haar handtekening te herkennen vanwege afwijkingen met haar normale handtekening. De deskundige heeft in zijn rapport geschreven het opvallend te [naam 4] dat een extreem grote variantiebreedte in het handtekeningenrepertoire van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] te zien is. Dat zij haar eigen handtekening om die reden niet zou herkennen, imponeert [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] dan ook niet. Alle verdere opmerkingen die [opposante in verzet, gedaagde in conventie] in reactie op het conceptrapport van de deskundige heeft gemaakt, hebben de deskundige geen aanleiding gegeven zijn rapport aan te passen. Volgens [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] is de conclusie van de deskundige helder: [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft haar handtekening geplaatst op de schuldbekentenis en akte van geldlening uit november 2013. De mate van waarschijnlijkheid die de deskundige eraan koppelt, laat geen ruimte voor een andere conclusie althans is (a contrario) de mate van waarschijnlijkheid voor een andere conclusie (namelijk dat een willekeurig ander persoon de handtekening heeft geplaatst) verwaarloosbaar. (Ook) uit dit rapport blijkt ten slotte volgens [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] dat hij is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren.
2.7.
[opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht – kort gezegd – aangevoerd dat de deskundige in het geheel niet heeft gereageerd op haar e-mailbericht van 22 december 2019 op het conceptrapport, reden waarom zij haar opmerkingen thans herhaalt. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] kan zich niet vinden in de conclusie van de deskundige. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] begrijpt niet waarom de deskundige het in zijn conclusie heeft over “een willekeurig ander persoon”. Volgens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] kan de conclusie anders zijn indien het niet gaat over een willekeurig ander persoon, maar over haar gewezen partner [getuige sub 1] [opposante in verzet, gedaagde in conventie] vindt de conclusie van de deskundige (p. 3, laatste alinea onder nummer 5) onbegrijpelijk aangezien de deskundige zelf in zijn rapport aangeeft dat het aangeleverde vergelijkingsmateriaal geen voldoende en representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] vormt en dat er een complicerende factor in het onderzoek aanwezig is, nu er in de aangeleverde handtekeningen een extreem grote variatiebreedte in het handtekeningenrepertoire van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] bestaat. Verder komt het rapport subjectief op [opposante in verzet, gedaagde in conventie] over. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] deelt niet de mening van de deskundige dat handtekening niet zou kunnen zijn nagebootst (p. 8-9 van het rapport). Volgens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] valt niet uit te sluiten dat een zeer geoefende nabootser, zoals bijvoorbeeld een gewezen partner, in staat is geweest om de betwiste handtekening te plaatsen. Hierbij moet worden betrokken dat de handtekeningen van het vergelijkingsmateriaal volgens de deskundige een geringe mate van homogeniteit hebben. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] betwist bewust minimaal vergelijkingsmateriaal te hebben aangeleverd om zo te pogen te maskeren dat de handtekening op het document van november 2013 van haar hand is zoals [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft gesteld. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft zoveel als zij kon materiaal aangeleverd. Volgens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft de deskundige niet geconcludeerd dat zij de handtekening zou hebben geplaatst op het document uit november 2013 en heeft [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] dit onjuist weergegeven. Volgens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] kan uit de conclusie van de deskundige niet met zekerheid worden opgemaakt dat zij de handtekening heeft gezet. De deskundige is bovendien op basis van beperkt vergelijkingsmateriaal tot die conclusie gekomen en er bestaan nogal wat verschillen tussen de aangeleverde handtekeningen uit verschillende perioden. Haar gewezen partner is niet te scharen onder de term “willekeurig ander persoon” en de mogelijkheid dat hij de handtekening heeft gezet, kan niet worden uitgevlakt, aldus [opposante in verzet, gedaagde in conventie] .
2.8.
[opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft in haar conclusie volstaan met het herhalen van hetgeen zij in reactie op het conceptrapport van de deskundige heeft aangevoerd. Anders dan [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft gesteld, heeft de deskundige in het definitieve rapport (onder QED, p. 9-11) gemotiveerd gereageerd op haar opmerkingen van 22 december 2019. De deskundige zag echter geen reden om zijn rapport naar aanleiding van haar opmerkingen aan te passen. De rechtbank stelt vast dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] niet concreet heeft gesteld dat [getuige sub 1] een zeer geoefende nabootser was en heeft evenmin concreet gesteld dat haar gewezen partner de handtekening zou hebben gezet. Nu [opposante in verzet, gedaagde in conventie] in haar conclusie enkel heeft volstaan met het herhalen van die opmerkingen, waarop door de deskundige gemotiveerd is gereageerd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
2.9.
De rechtbank volgt [opposante in verzet, gedaagde in conventie] niet in hetgeen zij (bloot) heeft aangevoerd ter zake
het vergelijkingsmateriaal en de grote variantiebreedte in haar handtekeningenrepertoire, nu de deskundige voldoende gemotiveerd in het rapport heeft onderbouwd dat hij hierin geen aanleiding heeft gezien de handtekeningen niet te kunnen onderzoeken.
2.10.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank de conclusies van de deskundige overneemt en dat daarmee vaststaat dat het veel waarschijnlijker is dat de handtekening onder de overeenkomst is geplaatst door [opposante in verzet, gedaagde in conventie] dan dat een willekeurig ander persoon, waaronder begrepen de gewezen partner van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , deze handtekening heeft geplaatst.
de getuigenverklaringen
2.11.
De rechtbank komt nu toe aan de bewijswaardering van de getuigenverklaringen.
2.12.
Blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] gehouden op 21 januari 2019, heeft hij zichzelf als partijgetuige doen horen en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , [getuige sub 2] (de dochter van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] ), [getuige sub 1] (de zoon van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] , tevens ex-partner van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ) en [getuige sub 3] (de echtgenoot van [getuige sub 2] ) als getuigen doen horen.
2.13.
[geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft – voor zover thans relevant – als volgt verklaard:
“Op vragen van de rechter:
Ik ben de vader van [getuige sub 1] die gedaagde is in deze procedure. Mijn zoon was hypothecair deskundige en later heeft hij een gemeenschapshuis in [plaats] gerund. Mijn zoon heeft een Vwo-opleiding. Mijn zoon was vroeger eigenaar van een woning, [adres 1] in [woonplaats 2] , een paar huizen verderop van mijn woning. Toen hij beheerder is geworden van een gemeenschapshuis in [plaats] , heeft hij de woning in [woonplaats 2] verkocht. Ik meen dat hij ook eigenaar is geweest van de woning naast het gemeenschapshuis in [plaats] , maar ik weet het eigenlijk niet. Ik weet niet wanneer hij beheerder is geworden van het gemeenschapshuis in [plaats] .
In november 2013 heb ik diverse betalingen gedaan aan, notariskantoor [naam 4] Van Gent, ten behoeve van [naam 1] . Er moest toen binnen twee dagen afgelost worden op de hypotheek anders zou de woning worden verkocht. Dit ging over het huis naast het gemeenschapshuis in [plaats] .
U vraagt mij hoe het kan dat ik stel in de dagvaarding dat ik een financiële impuls heb gegeven aan de VOF van mijn zoon [getuige sub 1] en zijn partner mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , terwijl die VOF pas is opgericht in 2014. Er heerste financiële nood, mevrouw, en die nood heb ik gelenigd en daarmee heb ik een basis gelegd voor een gezonde exploitatie van dat gemeenschapshuis. Hier hebben gesprekken over plaatsgevonden met mijn vrouw, met mijn zoon, met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en met mijn dochter en haar man. Ik weet niet meer hoeveel gesprekken dat zijn geweest. Het kardinale gesprek heeft plaatsgevonden in de woning van mijn zoon en mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] . Toen hebben mijn vrouw en ik besloten om die hypothecaire schuld te betalen om te voorkomen dat het huis verkocht moest worden. Dat besluit werd met gejuich ontvangen en mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft toen mijn dochter omhelsd als blijk van waardering dat wij deze stap hebben gezet. Mijn dochter was medegangmaakster om tot dit besluit te komen.
Ik heb een betaalbewijs overgelegd van een betaling op 25 september 2012 van € 16.800,- aan [getuige sub 1] in
[plaats] met vermelding “ter leen”. Dit bedrag was ter leniging van de nood. Daar zullen ongetwijfeld gesprekken over gevoerd zijn, maar dat kan ik mij niet meer herinneren.
De lening van 2011 van € 6.000,- was het gevolg van een noodkreet van mijn zoon. Die noodkreet heeft hij in het bijzijn van mij en van mijn vrouw gedaan en daarop hebben wij deze actie ondernomen. Dat gesprek heeft plaatsgevonden bij mij in de eetkeuken.
De lening van € 5.000,- in 2010 heeft in een soortgelijke situatie plaatsgevonden. Mijn zoon is toen naar mij thuis gekomen en heeft aan de keukentafel met mij en met mijn vrouw gesproken.
Ik zag mijn zoon meestal wekelijks. In 2010 en 2011 woonde mijn zoon nog in [woonplaats 2] , een paar huizen verderop. Toen was er nog geen sprake van het gemeenschapshuis in [plaats] .
Ik heb wel eens vernomen dat mijn zoon een samenlevingscontract had met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , maar inhoudelijk kan ik daar niets over zeggen. Ik weet ook niet meer van wie ik dat heb gehoord.
Ik weet ook niet of mijn zoon een relatie had met een andere vrouw op het moment dat hij met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ging samenwonen. Mijn zoon heeft wel kinderen uit een eerdere relatie. Ik denk dat ze nu 20 en 25 jaar oud zijn, ik weet het niet precies.
Ik heb het contract van november 2013 ontworpen op advies van een derde, een jachtvriend van mij. Ik weet niet meer wanneer het is ondertekend. Het is bij mij thuis ondertekend. Ik weet niet meer wie daarbij aanwezig waren.
Op vragen van mr. Holmes:
U wijst mij erop dat ik op de comparitie na antwoord heb verklaard dat het contract niet in mijn bijzijn door mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] is ondertekend. Dat is geen correcte weergave want ik was er wel bij toen zij het ondertekende. Toen ik dit stuk te lezen kreeg, heb ik meteen aangegeven dat dit niet klopte.
Op vragen van mr. Tjalma:
U houdt mij voor dat ook in uw aantekeningen staat wat in het proces-verbaal van de comparitie na antwoord is weergegeven, namelijk dat ik het stuk aan mijn zoon had meegegeven. Mevrouw, ik herinner mij fotografisch dat mijn zoon en mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] het stuk hebben ondertekend.”
2.14.
[opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft – voor zover thans relevant – als volgt verklaard:
“Op vragen van de rechter:
Toen ik een relatie kreeg met [getuige sub 1] was hij hypothecair adviseur. Hij deed dat als zelfstandige. In 2014 zijn wij begonnen met de exploitatie van het gemeenschapshuis in [plaats] . Vóór 2014 was ik werkzaam als verpleegkundige en ook in dat gemeenschapshuis in [plaats] in opdracht van de toenmalige exploitanten. Dat ging op basis van een nul uren contract.
In 2008 ben ik met [getuige sub 1] gaan samenwonen in de [adres 2] in [plaats] . Dat pand is toen gekocht door [getuige sub 1] en mij samen. Wij hadden een samenlevingscontract gesloten. De exploitatie van het gemeenschapshuis zijn wij voor eigen rekening gaan doen toen wij de VOF hebben opgericht. [getuige sub 1] regelde de hypotheek. Wij hadden een verdeling van de kosten. Het klopt niet wat [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] zojuist heeft verteld, dat in 2010 en 2011 zijn zoon nog in de [adres 1] in [woonplaats 2] woonde.
Het klopt dat [getuige sub 1] kinderen heeft uit een eerdere relatie. Ik heb ook kinderen uit een eerdere relatie. Samen hebben wij geen kinderen gekregen.
Wij hebben geen geld hoeven betalen voor het overnemen van de exploitatie van het gemeenschapshuis in [plaats] . De kosten die daarmee gemoeid zijn, worden gedragen door de brouwerij. In dit geval is dat [naam 2] .
Ik wist niks van hypothecaire schulden in 2013 waardoor verkoop van onze woning in [plaats] dreigde. Alle post die met hypotheek te maken had, legde ik op het bureau van [getuige sub 1] . Zijn bureau was een puinhoop.
In juni 2018 is het pand, [adres 2] in [plaats] , verkocht. Dat pand is met verlies verkocht.
Ik weet niets van al die leningen van [getuige sub 1] van zijn vader. Ik weet wel van leningen die [getuige sub 1] en ik bij zijn zus zijn aangegaan, maar ook in dat geval zijn de gelden naar [getuige sub 1] gegaan en niet op een gezamenlijke rekening gestort. Wij hadden geen gezamenlijke bankrekening en ik had mijn financiën in orde. Wij hadden afgesproken dat [getuige sub 1] de hypotheek zou betalen en ik droeg andere kosten van de huishouding. Dat was de specifieke wens van [getuige sub 1] .
Ik heb meegemaakt dat de woning in de [adres 1] is verkocht, toen hadden wij al een relatie. Dat pand is met winst verkocht, maar ik weet niet om welke bedragen het ging.
Ik heb een bespreking meegemaakt bij ons thuis aan de keukentafel in [plaats] , waar ook [getuige sub 2] bij was. Dat gesprek ging over relationele problemen die wij op dat moment hadden en over financiële problemen van [getuige sub 1] en hoe hij zou kunnen besparen door minder te roken en minder te drinken. Het ging over zijn
levenswijze in het algemeen, dat hij werk moest vinden en zo. Bij dat gesprek waren aanwezig de ouders van
[getuige sub 1] , [getuige sub 1] en ik en [getuige sub 2] . Haar man zat in een ander deel van onze kamer, 6 à 7 meter verderop. Hij heeft niet deelgenomen aan dat gesprek. Ik weet niet meer precies wanneer dat gesprek heeft plaatsgevonden. Ik kan me ook het jaargetijde niet herinneren. Het was in ieder geval een gesprek binnen dus het zal najaar zijn geweest.
Op vragen van mr. Holmes:
Ik wist dat [getuige sub 1] financiële problemen had in het najaar van 2013. Ik moest hem ook regelmatig bijspringen om VGZ of de telefoonrekening te betalen. Ik heb toen niet specifiek geïnformeerd naar de hypotheek. Daar ben ik naïef in geweest. Ik kan me dat niet meer precies herinneren, misschien is ook de hypotheek ter sprake geweest. Ik heb het niet meer op mijn netvlies staan.
Het pand was voor de helft van mij.
Ik heb een schuldbekentenis van [getuige sub 1] en mij aan [getuige sub 2] ondertekend. Ik kan mij niet herinneren dat ik de schuldbekentenis jegens de ouders van [getuige sub 1] , die u mij nu toont, heb ondertekend. Ik herken de handtekening op de schuldbekentenis jegens de ouders van [getuige sub 1] niet als mijn handtekening. Er zijn afwijkingen met mijn normale handtekening. Ik heb zojuist met twee blauwe cirkels aangegeven welke onderdelen van die handtekening niet kloppen met die van mij. Dit stuk zal aan het proces-verbaal worden gehecht.
Het gesprek waar we het zojuist over hadden, waarbij de ouders van [getuige sub 1] en ook zijn zus aanwezig waren, kan ik mij niet meer precies herinneren, maar ik weet wel dat het vooral ging over de levenswijze van [getuige sub 1] . Ik kan mij niet herinneren dat ik [getuige sub 2] heb omhelsd, maar ik kan me wel voorstellen dat er enige emotie bij is komen kijken. [getuige sub 2] had meestal een goede invloed op [getuige sub 1] . Er staat mij bij dat hij toen beloofd heeft te gaan stoppen met roken en stoppen met drinken.
Op vragen van mr. Tjalma:
Ik heb zelf nooit geld ontvangen van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] . Ik had zelf geen schulden.”
2.15.
[getuige sub 2] heeft – voor zover thans relevant – als volgt verklaard:
“Op vragen van de rechter:
Ik ben de oudste uit een gezin met vier kinderen. Mijn broer [getuige sub 1] is de jongste. Ik heb met al mijn broers en zus veel contact. Daarmee bedoel ik dat wij proberen elkaar op verjaardagen te zien en tussendoor te bellen en dat, waar nodig, wij proberen elkaar te helpen. Zeker op verjaardagen van mijn ouders proberen wij elkaar te zien.
[getuige sub 1] was, voor zover ik weet, hypotheker. Hij had een opleiding om mensen aan een hypotheek te helpen. Later heeft hij met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] samen een gemeenschapshuis in [plaats] gerund. Ik denk dat dat vanaf 2014 of 2015 het geval is geweest. Ik weet dat wij daar op verzoek van [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] een keer in een weekend hebben geholpen om de ruimte te schilderen. Ik ben een keer geweest bij de opening van het gemeenschapshuis. Ik ben ook een keer op oudejaarsavond daar geweest op verzoek van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] omdat mijn broer [getuige sub 1] ziek was en mensen in het gemeenschapshuis een buffet zouden hebben en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] er dus alleen voor stond. Ik herinner me dat ik toen omstreeks 23:50 uur weg kon om naar mijn ouders te rijden waar ook mijn echtgenoot toen verbleef.
Ik weet dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] voordat ze aan het gemeenschapshuis begon onregelmatige werktijden had in de zorg. Dat was verslavingszorg. Mijn broer heeft kinderen uit een eerdere relatie.
Ik herinner mij dat we op 21 september 2013 ’s avonds aan de houten tafel bij [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] een gesprek hebben gehad over hun financiële problemen. Het ging over een hypothecaire schuld die op korte termijn betaald moest worden want anders zou hun huis door de bank worden verkocht. Ik begreep dat de bank een termijn had gesteld en dat als de bank het pand zou verkopen, zij met een negatieve schuld zouden achterblijven. Ik weet niet om welk bedrag het ging, wel dat het toen genoemd is. Het was een plotselinge afspraak. We moesten om 19:00 uur daar zijn zodat wij eten hadden meegenomen voor onderweg. We zijn na dat gesprek weer naar huis gegaan. De uitkomst van dat gesprek was dat mijn vader twee derde van die schuld voor zijn rekening zou nemen en ik ongeveer een derde. Mijn vader zou een bedrag overmaken naar notaris [naam 4] . Ik heb dat niet gedaan, ik heb het bedrag twee dagen later overgemaakt naar een van de rekeningnummers die ik heb doorgekregen. Ik weet niet op wiens naam die rekening stond. Ik weet nog dat mijn moeder twijfelde en dat mijn vader toen de knoop heeft doorgehakt. Ik weet nog dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] mij aan het eind van de avond om de hals viel en zei: “als jullie dit niet zouden hebben gedaan, dan hadden wij gehangen”, of iets in vergelijkbare bewoordingen. In die tijd was mijn relatie met [opposante in verzet, gedaagde in conventie] goed. In dat gesprek is het niet gegaan over de levenswijze van [getuige sub 1] . Op dat moment was er niets aan te merken op de levenswijze van [getuige sub 1] . Een aantal jaren later was dat wel zo. Een aantal jaren later werd duidelijk dat [getuige sub 1] behoorlijke hoeveelheden alcohol tot zich nam. Er was in dit gesprek geen sprake van. Ik ben altijd van mening geweest dat [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] allebei heel veel dronken.
21 september 2013 was volgens mij een zaterdag. De dag daarvoor hebben wij de auto naar de garage gebracht voor een beurt en ook weer opgehaald.
Op vragen van mr. Holmes:
Bij dat gesprek op 21 september 2013 waren aanwezig mijn ouders, [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en ik. Ik zat aan de kop van de tafel, links van mij mijn ouders, eerst vader, daarnaast mijn moeder en aan de andere kant zaten [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , maar ik weet niet meer in welke volgorde. Mijn man [getuige sub 3] nam niet actief aan het gesprek deel en zat in de woonkamer die in open verbinding staat met de ruimte waar de eettafel stond, waar wij aan zaten. Ik denk dat de afstand van de tafel naar mijn echtgenoot drie meter is geweest. Het was mijn geld, niet dat van mijn echtgenoot en de afspraak was van mij met mijn ouders en [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] . Ik vermoedde van te voren dat het een heftig gesprek zou worden omdat ik wist dat het over geld ging en dan vind ik het prettig om met zijn tweeën in de auto te zitten.
Ik kan niet zeggen dat er iemand speciaal het woord heeft gevoerd tijdens dat gesprek. Mijn vader heeft dingen gevraagd aan [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en ik ook en mijn moeder was het meest stil. Alle partijen aan tafel hebben gesproken. Het was een “met de billen bloot” gesprek. Zij hebben daarin hun financiële nood duidelijk laten zien.
Op vragen van mr. Tjalma:
Tijdens dat gesprek is expliciet ter sprake gekomen dat mijn vader de achterstallige hypothecaire schuld zou voldoen. Toen zijn ook exacte bedragen genoemd, die mijn vader heeft genoteerd en er is afgesproken dat die bedragen naar notaris [naam 4] moesten gaan. Er zijn ook nog bedragen voor andere schulden afgesproken. Ik weet niet waar mijn geld voor bestemd was, hoewel dat die avond wel benoemd is.
Tijdens dat gesprek zijn bankrekeningnummers genoemd en mijn vader heeft toegezegd op die nummers het geld te zullen overmaken. Ik weet niet op wiens naam die bankrekeningen stonden. Wij wisten dat de hypotheek op naam van [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] stond. Wij wisten ook dat zij in die tijd een samenlevingsovereenkomst hadden. Ik weet niet of zij een gezamenlijk bankrekeningnummer hadden. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] was bij dat gesprek aanwezig en heeft de bankrekeningnummers gehoord die toen genoemd werden. Zij heeft ook geweten waarom dat geld werd overgemaakt.”
2.16.
[getuige sub 1] heeft – voor zover thans relevant – als volgt verklaard:
“Op vragen van de rechter:
Ik heb samen met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] geld geleend van mijn ouders. Volgens mij is dat in vier tranches gebeurd, maar de data kan ik u niet vertellen. De meest precaire situatie was in 2013 toen de hypotheekverstrekker dreigde onze woning te verkopen. Dat was de Westland Utrecht Hypotheekbank. Op dat moment zat ik in de financiële dienstverlening, maar ik heb toen aan de lijve de financiële crisis ondervonden die in 2008 is ontstaan. Ik was tussenpersoon. Mensen benaderden mij om een hypotheek voor hun te regelen. Dat werk heb ik gedaan tot 2014. Daarna was er geen werk meer voor mij. Daarna ben ik begonnen met het bestieren van een gemeenschapshuis in [plaats] , samen met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] . Ik denk dat het augustus 2014 was. Wij hadden in 2013 een eigen woning in [plaats] . Ik was samen met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] eigenaar. Die woning hadden wij gekocht in mei 2008. Ik was niet getrouwd met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , maar wij hadden een samenlevingscontract met een testament. Van mijn kant waren er op een gegeven moment geen inkomsten meer. Wij hadden geen taakverdeling in onze relatie. Mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] had geen financiële opleiding. Zij had wel inkomsten en ieder deed zijn ding. De hypotheek werd betaald als die betaald moest worden. De hypotheek werd betaald door mij als ik geld had en door mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] als zij geld had. Op een gegeven ogenblik was er geen geld meer en toen zijn er achterstanden ontstaan. Op een gegeven ogenblik heeft mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ontslag gekregen op haar werk. Ik weet niet waarom zij ontslag gekregen heeft. Daarna is zij een eigen zaak begonnen, dat was een kledingzaak. Dat heeft tien tot elf maanden geduurd. Ik weet niet precies wanneer dat is geweest, misschien 2011 of 2012, het is lang geleden. Mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft ook gewerkt in het gemeenschapshuis. Wij zijn toen een VOF begonnen. Wij woonden vóór die tijd al naast het gemeenschapshuis. Wij hadden een aantal keren geld nodig en dan gingen wij met zijn tweeën naar mijn ouders toe. U houdt mij voor dat mijn vader verklaard heeft dat ik een aantal keren alleen bij mijn ouders was en toen om geld heb gevraagd, maar ik verklaar dat wij dan altijd met zijn tweeën waren. Ik vertelde mijn ouders dan waarom ik of wij geld nodig hadden. Alle vier de keren dat ik geld heb geleend van mijn ouders, ging het om hypotheekschulden. U vraagt of er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot die leningen. Ik was altijd in de veronderstelling dat de huizenmarkt weer aan zou trekken en dat ik de leningen kon terugbetalen, maar dat heeft veel langer geduurd. Ik heb aan mijn ouders nog niets terugbetaald. Het is natuurlijk wel mijn insteek om dat te doen, maar ik zal eerst geld moeten verdienen. Ik kan mijn oude beroep niet oppakken omdat al mijn vergunningen zijn verlopen. Ik ben er druk mee bezig om die weer te verwerven.
Op vragen van mr. Holmes:
Ik heb wel geld terugbetaald aan mijn zus [getuige sub 2] . Ik heb net ook aangegeven dat van mijn kant de grote bron van inkomsten kwam en dat de gemeenschappelijke kosten voornamelijk door mij werden betaald. In 2008 heb ik mijn woning in [woonplaats 2] verkocht en de winst die ik op dat pand heb gemaakt, heb ik geïnvesteerd in de woning in [plaats] . Ik besprak regelmatig met mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] de financiële zaken, maar er was altijd genoeg geld tot de DSB crisis.
De brieven van de [naam 1] waren zowel aan mij als aan mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] gericht want wij waren beiden eigenaar van het pand en beiden schuldenaar.
Ik heb in september 2013, vóór de verjaardag van [getuige sub 2] , een gesprek gehad met mijn ouders en [getuige sub 2] en haar man en mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] over de financiële situatie. Ik weet dat nog zo goed omdat ik toen een boek heb ingepakt om haar als verjaardagscadeau te geven. [getuige sub 2] is 27 september jarig. Het zal ongeveer een week daarvoor zijn geweest.
Ik heb de brieven van [naam 1] niet achtergehouden, mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft ze ook gelezen en we hebben samen besloten om mijn ouders en [getuige sub 2] om hulp te vragen. Ik weet nog dat mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] toen mijn zus omarmd heeft om haar te bedanken voor de regeling die toen is getroffen. U houdt mij voor dat mijn zus volgens de opstelling die mijn vader heeft gemaakt voor het laatst in 2012 aan ons geld heeft geleend. Mijn zus was er in ieder geval bij. De gelden zijn rechtstreeks overgeboekt naar de notaris die een en ander met de hypotheekbank heeft verrekend. Ik weet niet exact hoeveel geld mijn ouders aan ons hebben geleend. Dat is te achterhalen uit de leenovereenkomst die door ons vieren is getekend. Ik weet niet wanneer die overeenkomst is getekend, ik kan u de exacte datum niet geven.
Ik herken de overeenkomst die nu door u, mr. Holmes, aan mij wordt voorgehouden. Ik zie dat ik net een fout gemaakt heb, want ik zie dat ik 2012 had moeten zeggen in plaats van 2013. Het was zes of zeven jaar geleden. U vraagt mij wanneer deze overeenkomst is getekend: november 2013. U vraagt hoe ik dat weet: omdat die is gedagtekend november 2013. U houdt mij voor dat er geen datum is vermeld. Ik weet de exacte datum niet meer. Deze overeenkomst is getekend aan de keukentafel bij mijn ouders. De vier personen die hier staan vermeld waren daarbij aanwezig. Het verbaast mij dat mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] dit stuk niet kent want ze was daarbij aanwezig.
Op vragen van mr. Tjalma:
U vraagt wat er precies is afgesproken over de bedragen op de overeenkomst. Die bedragen moeten terugbetaald worden en er zal wettelijke rente vergoed moeten worden. Normaliter wordt in een overeenkomst vermeld dat dit en verdere kosten vergoed moeten worden. Afgesproken is dat de wettelijke rente plus andere kosten zoals verhaalskosten betaald moesten worden. Ik herinner me dat omdat het zo in de overeenkomst staat.
De overeenkomst is opgesteld na advies van een advocaat, [naam 3] , te [woonplaats 3] . De advocaat heeft die
overeenkomst opgesteld. Ik weet dat omdat ik met mijn vader bij [naam 3] ben geweest. Dat was voordat de gelden aan de notaris betaald moesten worden voor de [naam 1] . [opposante in verzet, gedaagde in conventie] was niet bij dat gesprek aanwezig.
Op nadere vragen van mr. Holmes:
Mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] wist dat ik met mijn vader naar de heer [naam 3] toe ging omdat wij openheid van zaken hadden. Nadat de gelden aan de [naam 1] waren betaald hebben wij bij de notaris een bankverklaring moeten tekenen waarin stond dat indien in de twee opvolgende jaren opnieuw een achterstand zou ontstaan, de bank direct het recht had te executeren. Die verklaring is door mij en mevrouw [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ondertekend ter overstaan van notaris [naam 4] .”
2.17.
[getuige sub 3] heeft – voor zover thans relevant – als volgt verklaard:
“Op vragen van de rechter:
Ruim vijf jaar geleden kregen wij een noodoproep van [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] om hen te helpen om te voorkomen dat hun huis moest worden verkocht vanwege niet betaalde hypotheek. Mijn vrouw en ik hebben toen besloten om te helpen en we hebben een gesprek gevoerd waarbij pa en ma [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] , [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en mijn vrouw aanwezig waren. Ik heb een ondergeschikte rol gespeeld. Ik zat in diezelfde ruimte op de bank met niets om handen. Ik heb het hele gesprek gehoord. Het was geen eenvoudig besluit. Er lag een deadline van de bank om het huis te gaan verkopen en omdat Pa [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] al verschillende keren met geld geholpen had, kwam het geld niet zomaar uit zijn mouw gerold. Omdat [getuige sub 2] graag wilde helpen, heeft zij gezegd dat zij graag persoonlijk geld wilde lenen aan [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] . Het was op een vrijdag in september, ongeveer een week vóór de verjaardag van [getuige sub 2] . Zij is jarig op 27 september. U houdt mij voor dat uit een opstelling die mijn schoonvader heeft gemaakt en in het geding is gemaakt, blijkt dat [getuige sub 2] in 2012 voor het laatst geld heeft geleend aan [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] . Dat weet ik niet, ik ga niet over de betaling. Ik weet wel dat zij bij dat gesprek waar ik het zojuist over had, heeft gezegd: papa, ik doe ook mee. Mijn schoonmoeder was er niet zo’n voorstander van om nog geld te betalen, maar toen mijn echtgenote dit zei, werd mijn schoonvader over de streep getrokken. Toen zijn die afspraken gemaakt, de afspraken om geld te geven om te voorkomen dat het huis moest worden verkocht. Ik weet niet meer of mijn zwager op dat moment werk had.
Op vragen van mr. Holmes:
Ik weet me van dat lange gesprek niet meer zoveel te herinneren, maar wel dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ons na afloop bedankte voor het zetje dat Pa nodig had om te helpen. Dat zetje was dat [getuige sub 2] ook ging bijdragen.
Op vragen van mr. Tjalma:
U vraagt mij wat er nou concreet is afgesproken. Ik herinner mij dat er bedragen zijn genoemd die Pa zou betalen en die [getuige sub 2] zou betalen en dat er bankrekeningnummers zijn genoemd waar het geld naartoe moest. Preciezer kan ik niet verklaren, maar ik was er getuige van dat het gesprek een goede wending nam om [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] te helpen.
Ik zat niet aan de tafel want ik ben niet in gemeenschap van goederen getrouwd met [getuige sub 2] en ik had niet het gevoel dat ik zeggenschap had over het geld dat [getuige sub 2] zou gaan uitgeven. [getuige sub 2] had van te voren thuis wel daarover met mij overlegd, en ik heb gezegd: help je broer. Ik nam niet deel aan het gesprek, ik heb alleen geluisterd, geregistreerd.”
2.18.
De rechtbank stelt voorop dat art. 164 lid 2 Rv van toepassing is op de verklaring van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] Dit betekent dat met betrekking tot de feiten die [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] moet bewijzen heeft te gelden dat aan zijn eigen verklaring slechts bewijs ten voordele van hem kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1057). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006: AU7933).
2.19.
De verklaring van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] is een partijgetuigenverklaring. Zijn verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten voldoende ondersteund. Consistent wordt door [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] , [getuige sub 1] [getuige sub 2] en [getuige sub 3] verklaard dat [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] financiële (hypothecaire) problemen hadden en dat zij (zonder [getuige sub 3] , die het gesprek echter wel heeft kunnen volgen) samen met [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] hierover bij hen thuis in september 2013 hebben gesproken. Hoewel [getuige sub 1] destijds werkte als hypotheekadviseur (tussenpersoon), acht de rechtbank het onaannemelijk dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] (zoals enkel zij heeft verklaard) niet op de hoogte zou zijn van financiële hypothecaire moeilijkheden. [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft immers verklaard dat de woning in [plaats] door haar en [getuige sub 1] in mei 2008 gezamenlijk is aangekocht en dat zij die gezamenlijk zijn gaan bewonen. Zij verklaart ook dat zij in het najaar van 2013 wist dat haar partner financiële problemen had en dat onder meer daarover een gesprek aan de keukentafel van hun woning in [plaats] heeft plaatsgevonden met de ouders van haar partner en diens zus. De zwager van haar partner was ook in die ruimte aanwezig. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat zij, die stelt haar financiën zelf op orde te hebben, als mede-eigenaar van de woning, waarvoor zij samen met [getuige sub 1] een hypothecaire lening heeft afgesloten, geen wetenschap heeft gehad van de aard van de financiële problemen van haar partner en welke gevolgen dit voor haar zou kunnen hebben, zoals dreigende verkoop van de haar mede in eigendom toebehorende woning. De rechtbank acht het dan ook, gelet op de verklaringen van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] , [getuige sub 1] , [getuige sub 2] en [getuige sub 3] , aannemelijk dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] deelnam aan het gesprek in september 2013 dienaangaande, waarbij [getuige sub 2] en [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] financiële hulp hebben aangeboden, die [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] hebben geaccepteerd, hetgeen heeft geresulteerd in de “schuldbekentenis en akte van geldlening” van november 2013, waarvan het waarschijnlijker is dat de handtekening door [opposante in verzet, gedaagde in conventie] is geplaatst dan dat deze door een willekeurig ander persoon is geplaatst.
2.20.
Gelet op het vooroverwogene is de rechtbank van oordeel dat [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft bewezen dat [opposante in verzet, gedaagde in conventie] en [getuige sub 1] de “schuldbekentenis en akte van geldlening” van november 2013 met [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] zijn aangegaan en een totaalbedrag van € 55.702,87 van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] hebben geleend tegen de in die overeenkomst opgenomen voorwaarden (waaronder een verschuldigdheid van 6% rente per jaar over de hoofdsom of het na aflossing resterende gedeelte daarvan, voor het eerst te voldoen op 7 november 2014). Dit blijkt niet alleen uit de akte, maar ook uit de door [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] overgelegde betaalbewijzen waaruit blijkt dat dit bedrag ook aan [getuige sub 1] en [opposante in verzet, gedaagde in conventie] ter beschikking is gesteld, althans ten dele ten goede is gekomen omdat een bedrag van € 25.199,87 is betaald aan notariskantoor AchtenvanGent ter zake hypotheekachterstand.
2.21.
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de betwisting van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] dat zij geen rente verschuldigd is. Echter, [opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft terecht aangevoerd dat de berekening zoals zijdens [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] uitgevoerd in productie 3 bij oorspronkelijke dagvaarding niet is te herleiden tot de overeengekomen geldleningovereenkomst van november 2013. De rechtbank zal om die reden toewijzen de gevorderde hoofdsom van € 55.702,87, te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 7 november 2013 tot de dag der algehele voldoening. Gelet hierop zal het bij petitum sub VI gevorderde worden afgewezen, nu dit al in het voorgaande inbegrepen is.
beslagkosten en kosten rechtsbijstand
2.22.
[opposante in verzet, gedaagde in conventie] heeft betwist de gemaakte kosten (conservatoir beslag ad € 2.309,10 althans € 1.154,59, het griffierecht van € 287,00 en kosten rechtsbijstand van € 2.378,38 plus PM) verschuldigd te zijn, omdat deze ook zien op de door de dochter van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] gegeven opdracht tot dagvaarding en beslaglegging. Deze kosten worden ten onrechte dubbel gevorderd. Los daarvan betwist [opposante in verzet, gedaagde in conventie] de hoogte van de gevorderde kosten rechtsbijstand, nu elke onderbouwing ontbreekt. Deze kosten hadden bovendien lager kunnen zijn indien [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] eerst met haar (en [getuige sub 1] ) in gesprek was gegaan. Zij is ten onrechte overvallen met de conservatoire beslagen en daarmee onnodig op kosten gejaagd.
2.23.
Ter herinnering stelt de rechtbank allereerst (nogmaals) vast dat [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] ter comparitiezitting van 19 maart 2018 zijn vordering heeft verminderd met betrekking tot de beslagkosten aldus dat hij 50% van de beslagkosten vordert, zoals ook in het verstekvonnis is bepaald.
2.24.
Vaststaat dat, nadat daartoe door de voorzieningenrechter verlof is verleend, er conservatoire beslagen zijn gelegd. Nu [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] de beslagkosten heeft beperkt tot de helft van het oorspronkelijk gevorderde, waardoor niet langer kan worden geoordeeld dat deze kosten dubbelop worden gevorderd, zal het bedrag van € 1.154,59 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten zal als onweersproken worden toegewezen. De rechtbank begrijpt uit de verwijzing naar het verstekvonnis in het kader van de eisvermindering, dat [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] ook heeft beoogd het gevorderde bedrag van
€ 287,00 niet langer te vorderen, nu in datzelfde verstekvonnis is geoordeeld dat de rechtbank ervan uitgaat dat dit bedrag reeds deel uitmaakt van € 1.154,59. In zoverre zal het bij petitum sub III gevorderde dan ook worden afgewezen.
2.25.
De rechtbank stelt vast dat [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] heeft gesteld dat de kosten rechtsbijstand te maken hebben met het “nader behandelen van de zaak en het vervaardigen van de onderhavige dagvaarding”. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten zijn gemaakt in het kader van een buitengerechtelijk traject. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat en waarom deze kosten niet vallen onder het toepasselijke liquidatietarief dat is gebaseerd op forfaitaire bedragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot een reële kostenvergoeding dienaangaande. In zoverre zal het bij petitum sub IV en sub V gevorderde dan ook worden afgewezen.
proceskosten
2.26.
De rechtbank zal [opposante in verzet, gedaagde in conventie] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] begroot op:
  • explootkosten € 97,31
  • griffierecht € 596,00
  • salaris advocaat € 4.833,00 (4 ½ punten van liquidatietarief IV)
  • kosten deskundige
Totaal € 7.922,11
verzet
2.27.
Uit al het vooroverwogene volgt dat het verzet gegrond dient te worden verklaard en dat de rechtbank opnieuw recht zal doen als hierna vermeld. De rechtbank merkt wellicht ten overvloede op dat het verstekvonnis zoals gewezen tegen [getuige sub 1] van kracht blijft, nu hij niet in verzet is gekomen. Ook de gevorderde hoofdelijke veroordeling blijft gehandhaafd in die zin dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zulks met inachtneming van hetgeen hierna is vermeld. Dit geldt ook met betrekking tot de proceskostenveroordeling in het verstekvonnis, zijnde een bedrag € 1.587,31. Ten einde executieproblemen te voorkomen zal de hoofdelijkheid in het dictum bij de veroordelingen telkens opnieuw worden vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het verzet gegrond,
3.2.
vernietigt het vonnis door deze rechtbank op 8 november 2017 onder zaaknummer C/03/241387 / HA ZA 17-544 gewezen jegens [opposante in verzet, gedaagde in conventie] , waartegen verzet, en ontheft [opposante in verzet, gedaagde in conventie] van de daarbij uitgesproken veroordelingen, waaronder begrepen de opgelegde kostenveroordeling, met uitzondering van de hoofdelijkheid,
opnieuw rechtdoende:
3.3.
veroordeelt [opposante in verzet, gedaagde in conventie] hoofdelijk tot betaling aan [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] van een bedrag van
€ 55.702,87, te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 7 november 2013 tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt [opposante in verzet, gedaagde in conventie] hoofdelijk tot betaling van de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.154,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 28 september 2017 tot de dag der algehele voldoening,
3.5.
veroordeelt [opposante in verzet, gedaagde in conventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde in het verzet, eiser in conventie] tot op heden begroot op € 7.922,11, onder bepaling dat de hoofdelijkheid slechts geldt tot een bedrag van € 1.587,31, en dat het meerdere geheel voor rekening van [opposante in verzet, gedaagde in conventie] komt,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JC