ECLI:NL:RBLIM:2020:5463

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3357
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing voor het voorhanden hebben en vervoeren van vuurwapens voor verzameldoeleinden

In deze zaak heeft eiser op 1 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een ontheffing voor het houden van een verzameling vuurwapens van categorie II, op basis van de Wet wapens en munitie (Wwm). Eiser heeft een verzamelplan ingediend waarin hij semi- en volautomatische wapens van het Franse vreemdelingenlegioen wil verzamelen. De korpschef van de Nationale Politie heeft echter geadviseerd om deze ontheffing niet te verlenen, omdat de verzamelingen te algemeen zijn en niet bijdragen aan de kennis over wapens in Nederland. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat hij niet voldaan heeft aan de eisen van het Besluit wapens en munitie, met name het niet voorleggen van het verzamelplan aan een erkende verzamelvereniging. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid het verzoek heeft kunnen afwijzen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet de juiste stappen heeft doorlopen om in aanmerking te komen voor de ontheffing, en dat de afwijzing van het verzoek om ontheffing terecht is gehandhaafd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/3357
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020
in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J. den Ouden en mr. F.H. Kamminga).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een ontheffing op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) tot het voorhanden hebben en vervoeren van (vuur)wapens, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, van de Wwm, voor het houden van een verzameling (vuur)wapens, afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 1 februari 2019 – binnengekomen bij verweerder op 4 februari 2019 – een aanvraag ingediend voor een ontheffing voor het houden van een verzameling vuurwapens van categorie II op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wwm. Eiser heeft daarna (desgevraagd) meermaals zijn aanvraag aangevuld. Eiser wil volgens het ingediende verzamelplan semi- en volautomatische wapens verzamelen die na 1831 (tot heden) gebruikt, ontworpen en/of geproduceerd zijn door het Franse vreemdelingenlegioen. Eiser heeft aangegeven dat het belang van zijn verzameling gelegen is in kenniservaring, het documenteren en het uitdragen van kennis over een multicultureel leger en zijn bewapening. Door middel van publicaties, lezingen en het verzorgen van presentaties zal de collectie en zijn kennis hieromtrent gedeeld worden met andere wapendeskundigen, historici en overheden, aldus eiser. Op 25 maart 2019 heeft de korpschef van de Nationale Politie verweerder geadviseerd om deze ontheffing niet aan eiser te verlenen.
2. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Aan de afwijzing van eisers aanvraag ligt ten grondslag dat verweerder van mening is dat vanwege de generaliteit van het verzamelgebied er geen sprake is van een bijzondere collectie voor het nageslacht. Volgens verweerder is er dan ook geen redelijk belang aanwezig dat verlening van de gevraagde ontheffing vordert. Daarnaast draagt volgens verweerder de beoogde verzameling weinig bij aan de vermeerdering van de totale kennis in Nederland op het gebied van wapens. In dit verband merkt verweerder op dat eisers verzameling een extensief tijdsbestek en een grote verscheidenheid in soorten wapens beslaat, waar al veel over gedocumenteerd is. Verweerder acht verder de studie van eiser naar de Amerikaanse karabijn .30 M1, niet toereikend als activiteit om een redelijk belang aan te nemen, omdat dit wapen veel gebruikt en massaal geproduceerd is. Naar de mening van verweerder toont het verzamelplan van eiser onvoldoende aan dat eiser een serieuze verzamelaar is. Er is dan ook volgens verweerder geen sprake van een redelijk belang dat verlening van de gevraagde ontheffing vordert.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn (inhoudelijk) standpunt gehandhaafd dat het verzoek van eiser moet worden afgewezen. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar artikel 3, tweede lid, van het Besluit wapens en munitie (het Besluit), waarin is bepaald dat er sprake is van verzamelen indien dit blijkt uit een verzamelplan dat is goedgekeurd door een vereniging van wapenverzamelaars die door verweerder is erkend als een vereniging die tot statutair doel heeft de doeleinden, als bedoeld in het eerste lid, te dienen. Volgens verweerder is dus niet vereist dat eiser verplicht lid moet zijn van een vereniging van wapenverzamelaars. Eiser dient enkel aan te tonen dat hij een serieuze verzamelaar is. Dit kan volgens verweerder door een verzamelplan ter goedkeuring voor te leggen aan een door hem erkende verzamelvereniging. Verweerder heeft voorts aangegeven dat abusievelijk aan eiser bij brief van 16 april 2019 is medegedeeld dat [naam 3] een door hem erkende verzamelvereniging is. Dit is volgens verweerder niet het geval. Nu eiser zijn verzamelplan niet heeft voorgelegd aan een door hem erkende verzamelvereniging voldoet eiser niet aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van het Besluit Wwm en kan hij niet worden aangemerkt als een verzamelaar in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wwm.
4. Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Volgens eiser is verweerders standpunt dat sprake is van een “extensief tijdsbestek” niet redelijk en relevant. Immers, heel veel wapens uit de periode tot 1900 zijn vrijgesteld en tellen niet mee voor de wapens op de ontheffing, terwijl dit nagenoeg ook geldt voor wapens, die geproduceerd zijn tot 1945. Daarnaast is eiser van mening dat het feit of er wel of niet voldoende gedocumenteerd is over een wapen, geen criterium is uit de Wwm of andere wetgeving. Als iemand al heeft geschreven over een onderwerp, wil dit volgens eiser niet zeggen dat een opvolgend verzamelaar dit niet meer zou kunnen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder thans niet meer eist dat hij verplicht lid moet zijn van een erkende vereniging, maar verweerder nu eist dat het verzamelplan akkoord moet worden bevonden door een verzamelvereniging. Eiser merkt op dat ook deze eis nergens in de wet zijn grondslag vindt. Volgens eiser wordt met deze eis de verzamelvereniging [naam verzamelvereniging] weer betrokken bij de besluitvorming in de rol van adviseur. Volgens eiser is deze vereniging en ook andere verenigingen, die zijn opgericht door leden van [naam verzamelvereniging] , besmet, in die zin dat deze vereniging en een aantal leden worden verdacht van verduistering van wapens van Defensie. Door vast te houden aan de rol van verzamelverenigingen in de besluitvorming, hanteert verweerder weer zijn oude beleid ten aanzien van verenigingen, welk beleid door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onderuit is gehaald. Eiser heeft verder betoogd dat zijn lidmaatschap van [naam 3] geen issue meer is. Eiser vraagt zich af of goedkeuring van het verzamelplan expliciet of ook stilzwijgend kan gebeuren. Volgens eiser geeft [naam 3] dergelijke verklaringen niet expliciet af. De wetgever geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of een verklaring expliciet gegeven moet zijn. Eiser geeft aan het alleszins redelijk te vinden dat, nu [naam 3] achter hem staat als lid, [naam 3] stilzwijgend akkoord gaat met zijn verzamelplan. Eiser is het voorts niet mee eens dat [naam 3] nu niet meer door verweerder wordt aangemerkt als erkende verzamelvereniging en daarmee terugkomt op zijn brief van 16 april 2019 en dit afdoet als een kennelijke verschrijving.
5. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser om ontheffing op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wwm heeft kunnen afwijzen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wwm, voor zover hier van belang, kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens en munitie, behorend tot de groep (c) andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling en (d) munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling.
In het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is bepaald dat een ontheffing op grond van het eerste lid voor een verzamelaar slechts wordt verstrekt als de verzamelaar door Onze Minister als zodanig is erkend.
7. Uit onderdeel A/1.4.2.1 van de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm) blijkt dat de aanvrager van een ontheffing een “redelijk belang” dient te hebben, zoals dat ook geldt voor de aanvrager van een wapenverlof.
Om als individuele wapenverzamelaar in aanmerking te komen voor de verlening van een ontheffing tot het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie II voor verzameldoeleinden dient volgens onderdeel B/3.1.2 van de Cwm aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
a. de leeftijd van de aanvrager is tenminste 18 jaar;
b. ten aanzien van de aanvrager mag geen “vrees voor misbruik” bestaan;
c. de aanvrager dient minimaal drie jaar lid te zijn van een door de Minister van Justitie en Veiligheid erkende vereniging van wapenverzamelaars, zoals de “ [naam verzamelvereniging] ”;
d. de aanvrager dient een positief luidend (schriftelijk en ondertekend) advies te overleggen van het bestuur van de erkende vereniging van wapenverzamelaars waarvan de aanvrager lid is;
e. de aanvrager dient, bij een eerste aanvraag dan wel bij een wijziging in het verzamelgebied, een verzamelplan te overleggen dat voldoet aan de in onderdeel B/3.1.3 gestelde eisen en waarop het bij “d” genoemde advies is gebaseerd.
Ingevolge onderdeel B/3.1.3 van de Cwm blijkt dat het houden van een verzameling van vuurwapens slechts wordt toegestaan aan individuele wapenverzamelaars indien zij in georganiseerd verband een serieuze studie maken van de historische, culturele of technische ontwikkeling van vuurwapens, die gericht is op het verkrijgen en vastleggen van informatie die relevant is voor een bredere kring van personen (zoals andere wapendeskundigen, overheidsfunctionarissen, wetenschappers, historici e.d.). Daarnaast kan ook het behouden (conserveren) van bijzondere wapen(s) (collecties) voor het nageslacht bijdragen aan de conclusie dat een individuele verzamelaar een redelijk belang heeft voor de verkrijging van een daartoe strekkend verlof en/of ontheffing.
Omdat in de praktijk gebleken is dat het erg lastig is om te beoordelen of er sprake is van een redelijk belang voor de verlening van een verlof en/of ontheffing ten behoeve van verzameldoeleinden is in overleg met de “ [naam verzamelvereniging] ” besloten om op dit punt een belangrijker rol en verantwoordelijkheid, toe te kennen aan het bestuur van deze vereniging. Dit heeft onder meer geleid tot de oprichting van een adviescommissie die aan de hand van een door het aspirant-lid in te dienen verzamelplan het bestuur adviseert over het al dan niet uitbrengen van een positief advies.
Om aan te kunnen tonen dat er sprake is van een redelijk belang dient de aanvrager een verzamelplan te overleggen waarin minimaal aan de volgende elementen (uitvoerig) aandacht moet zijn besteed:
a. Het onderwerp, het verzamelgebied c.q. de specialisatie van de verzameling;
b. Het belang van de beoogde verzameling;
c. In hoeverre de beoogde verzameling bijdraagt aan de vermeerdering van de totale kennis in Nederland op het gebied van wapens;
d. Hoe de verzameling opgebouwd zal worden;
e. Of binnen de specialisatie ook wapens van categorie II vallen en zo ja, bij benadering hoeveel;
f. Welke activiteiten de aanvrager op het gebied van zijn specialisatie heeft ontplooid (indien mogelijk met bijgevoegde kopieën van eventueel geschreven tekstmateriaal);
g. Drie referenties, waarvan tenminste één van binnen en één van buiten de vereniging;
h. Een verklaring van de mentor die de aanvrager heeft begeleid;
i. De wijze waarop de wapens opgeslagen zullen worden en hoe de beveiliging is geregeld. De bergplaats of bergruimte dient te voldoen aan hetgeen gesteld is in onderdeel B 9 of aan de specifieke beveiligingseisen die eventueel zijn overeengekomen met de korpschef.
8. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit erkent Onze Minister een verzamelaar in de zin van artikel 4, derde lid, van de wet slechts indien de aanvrager zich bezighoudt met het verzamelen van wapens, essentiële onderdelen of munitie voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat sprake is van verzamelen voor de in het eerste lid genoemde doeleinden blijkt uit een verzamelplan dat is goedgekeurd door een vereniging die tot statutair doel heeft de doeleinden, als bedoeld in het eerste lid, te dienen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft besloten – onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2053) – niet langer de eis te stellen dat eiser minimaal drie jaar lid moet zijn van een door hem erkende vereniging van wapenverzamelaars. Wel dient eiser aan te tonen dat hij een serieuze verzamelaar, hetgeen kan blijken uit het door hem overgelegde verzamelplan.
10. De rechtbank overweegt voorts dat in de Nota van toelichting bij artikel 3 van het Besluit (Staatsblad 2019, 268) een verzamelplan is omschreven als een document waarin wordt beschreven hoe richting en invulling wordt gegeven aan de verzameling. Daarnaast is in de Nota van Toelichting vermeld dat aan de hand van dit document de mate van serieusheid inzake het verzamelen van wapens voor het algemeen belang kan blijken en worden beoordeeld. Uit het verzamelplan dient bijvoorbeeld te blijken wat het verzamelgebied c.q. de specialisatie van de verzameling is. Ook zal in het verzamelplan aandacht moeten worden besteed aan het opbouwen van de verzameling en aan de soorten wapens die in de verzameling vallen. Tevens zal in het verzamelplan, zo blijkt uit de Nota van Toelichting, nadere aandacht worden besteed aan het belang van de beoogde verzameling. Hierbij is van belang in hoeverre de beoogde verzameling bijdraagt aan de vermeerdering van de totale kennis in Nederland op het gebied van wapens. Het oordeel hierover vergt een deskundigheid die niet bij de minister berust. Daarom is in het tweede lid van artikel 3 van het Besluit bepaald dat het verzamelplan moet zijn goedgekeurd door een door de minister erkende vereniging die tot statutair doel heeft het dienen van historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden, aldus de Nota van Toelichting.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit eisers verzoek om ontheffing mede afgewezen op grond van het feit dat eiser het verzamelplan niet heeft voorgelegd aan een door hem erkende verzamelvereniging, waardoor eiser niet voldoet aan het gestelde in artikel 3, tweede lid, van het Besluit en niet kan worden aangemerkt als een verzamelaar in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wwm.
12. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Eiser heeft niet de juiste stappen doorlopen om in aanmerking te kunnen komen voor een ontheffing op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wwm. Verweerder heeft reeds hierom het ontheffingsverzoek van eiser kunnen afwijzen. Dat een verzamelplan eerst akkoord moet worden bevonden door een door verweerder erkende verzamelvereniging is vastgelegd in een wettelijk voorschrift (te weten een algemene maatregel van bestuur). Het doel van het inschakelen van een dergelijke (deskundige) vereniging is gelegen in het vergaren van specifieke voor het nemen van een voor dit besluit benodigde kennis op het gebied van verzamelen van wapens, die verweerder zelf niet heeft. Ter zitting is naar voren gekomen dat er ten tijde van het bestreden besluit drie erkende verenigen waren waar eiser zijn verzamelplan ter goedkeuring aan had kunnen voorleggen. Eiser heeft om hem moverende redenen hiervan af gezien. Eisers lidmaatschap van de Spaanse wapenvereniging [naam 3] kan verder onbesproken blijven, want deze vereniging heeft het verzamelplan van eiser ook niet uitdrukkelijk goedgekeurd. Een beroep van eiser op de zogeheten Bunker-uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2080), gaat hier niet op, omdat in die situatie – anders dan in deze kwestie – een wettelijk grondslag ontbrak.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afwijzing van eisers verzoek om ontheffing voor het houden van een verzameling (vuur)wapens en bijbehorende munitie in redelijkheid heeft kunnen handhaven vanwege het niet voldoen aan het gestelde in het tweede lid van artikel 3 van het Besluit. Aan de overige beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet meer toe.

14.Het beroep ongegrond is.

15.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier, op 27 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.