ECLI:NL:RBLIM:2020:5469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1783
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlof tot verkrijging van vuurwapens door schietsportvereniging op basis van restrictief beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Schietsportvereniging Koninklijke Militaire School en de Minister van Justitie en Veiligheid. De eiseres, een schietsportvereniging, had een aanvraag ingediend voor verlof tot het verkrijgen van twee vuurwapens op basis van de Wet wapens en munitie. De aanvraag werd door de politiechef van de regionale eenheid Limburg afgewezen, waarna eiseres administratief beroep aantekende. De Minister verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de Minister een zeer restrictief beleid mag voeren ten aanzien van het legaliseren van illegale wapens. De rechtbank vond het niet onredelijk dat de Minister de aanvraag afwees, aangezien de vuurwapens illegaal waren aangetroffen en niet voldeden aan de criteria voor legalisatie. Eiseres had weliswaar een ontheffing voor het gebruik van bepaalde wapens, maar de rechtbank stelde vast dat deze ontheffing niet leidde tot de mogelijkheid om de illegale wapens te legaliseren.

De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid de aanvraag van eiseres kon afwijzen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00. De uitspraak werd gedaan door rechter E.P.J. Rutten, in aanwezigheid van griffier D.H.J. Laeven, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020

in de zaak tussen

Schietsportvereniging Koninklijke Militaire School, te Weert, eiseres

(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. F.H. Kamminga en mr. J. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2018 (het primaire besluit) heeft de politiechef van de regionale eenheid Limburg namens de korpschef van de Nationale Politie (de korpschef) de aanvraag van eiseres om verlof tot het verkrijgen van twee vuurwapens op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet wapens en munitie (Wwm) afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020. Eiseres is verschenen bij zijn gemachtigde, [naam 1] ( [functienaam 1] van eiseres), [namen] ( [functienaam 2] van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres is een schietsportvereniging. Aan eiseres zijn verschillende verloven afgegeven, waaronder een verlof ten behoeve van de schietsport (te weten [nummer 4] ). Tevens is aan eiseres een ontheffing verleend (onder nummer [nummer 1] ) tot het voorhanden hebben en vervoeren van geluiddempers, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3 van de Wwm, het voorhanden hebben en vervoeren van (vuur)wapens, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II en III, van de Wwm en het voorhanden hebben en vervoeren van de bijbehorende munitie, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie II en III, van de Wwm, teneinde deze (vuur)wapens en munitie te kunnen gebruiken in het kader van onderwijs en training van leden van de Koninklijke Landmacht. Aan eiseres is tevens een soortgelijke ontheffing afgegeven voor alleen categorie II wapens ten behoeve van onderwijs- en trainingsdoeleinden (onder nummer [nummer 3] ). Gekoppeld aan deze ontheffing is een bijbehorend verenigingsverlof verstrekt aan eiseres door de korpschef (te weten [nummer 2] ).
3. Op 17 april 2018 werden bij een overleden persoon twee illegale vuurwapens aangetroffen, te weten twee enkelloops kogelgeweren van het merk Mauser, type K98, kaliber 8x57 (hierna: de vuurwapens). Deze wapens werden vervolgens door de politie in beslag genomen. De [functienaam 1] en tevens wapenbeheerder van eiseres, [naam 1] , heeft hierop aan de politie te kennen gegeven dat hij graag de vuurwapens wil hebben om onderwijs te kunnen geven aan militairen, die op uitzending gaan. De officier van justitie heeft naar aanleiding van dit verzoek de wapens aan het beslag onttrokken, zodat eiseres in de gelegenheid werd gesteld om bij de korpschef een aanvraag in te dienen tot bijschrijving van de vuurwapens op haar verenigingsverlof. Op 21 juni 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot bijschrijving van voornoemde vuurwapens op het verenigingsverlof van eiseres ten behoeve van de schietsport.
4. Nadat eiseres heeft gereageerd op het voornemen van de korpschef om de bijschrijving op het verenigingsverlof te weigeren heeft de korpschef de bijschrijving bij het primaire besluit geweigerd. Het hiertegen door eiseres ingediende administratief beroep is bij het bestreden besluit door verweerder ongegrond verklaard.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen ontheffing heeft voor het gebruik van categorie III wapens ten behoeve van onderwijs- en instructiedoeleinden en om die reden niet in aanmerking komt voor bijschrijving van de vuurwapens. De enige mogelijkheid om de wapens te laten bijschrijven is volgens verweerder op het verenigingsverlof van eiseres. In dat kader heeft verweerder opgemerkt dat ook de bijschrijving op dit verlof terecht zou worden afgewezen, omdat het gaat om twee illegale vuurwapens. Volgens verweerder worden illegaal aangetroffen wapens nooit legaal gemaakt, tenzij de wapens bestemd zijn voor de collectie van het Nederlands forensisch instituut en/of bijzondere wapens zijn in relatie met hun verleden en exclusiviteit ten behoeve van een museumcollectie. Verweerder is de mening toegedaan dat de twee vuurwapens geen wapens zijn met een bijzondere werking of enige andere bijzonderheid, omdat het veelvoorkomende grendelgeweren betreft, die op de legale markt gekocht kunnen worden.
6. Eiseres heeft in beroep naar voren gebracht dat – in tegenstelling tot verweerders standpunt – de bijschrijving van de vuurwapens wel mogelijk is op grond van de verstrekte ontheffing [nummer 1] . Verweerder heeft volgens eiseres de aanvraag tot bijschrijving ten onrechte gebaseerd op het verenigingsverlof, ondanks het feit dat zij een aanvraag had gedaan op basis van voornoemde ontheffing onder nummer [nummer 1] . Naar de mening van eiseres heeft zowel de korpschef als verweerder geen weet gehad van deze ontheffing. Eiseres heeft voorts erop gewezen dat de officier van justitie destijds nadrukkelijk toestemming heeft gegeven de wapens toe te laten voegen aan het wapenbestand van eiseres. Volgens eiseres had de korpschef hier gehoor aan moeten geven. Eiseres heeft verder de achtergrond en omstandigheden geschetst, waaronder de ontheffing [nummer 1] is afgegeven. Eiseres benadrukt in dit kader de opleidingsopdracht, die zij voor Defensie vervult. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het hoorverslag en het bestreden besluit geen afspiegeling zijn van de hoorzitting. Eiseres heeft aangegeven te vermoeden dat na de hoorzitting contact is geweest met de korpschef. Voor zover dit het geval zou zijn geweest, stelt eiseres zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet bij dit gesprek is betrokken.
7. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft verweerder in het verweerschrift erkend dat hij eerst na het bestreden besluit kennis heeft genomen van de ontheffing [nummer 1] . Verweerder ziet hierin echter geen reden om anders te beslissen en persisteert bij zijn standpunt dat ook deze ontheffing, die een uitbreiding bevat met categorie III wapens ten behoeve van onderwijs- en trainingsdoeleinden, niet kan leiden tot bijschrijving van de vuurwapens. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij namelijk een zeer terughoudend en strikt beleid voert ten aanzien van het legaliseren van illegale wapens. Dergelijke wapens komen volgens verweerder alleen in aanmerking voor legalisatie indien deze dusdanige bijzondere kenmerken of werking hebben, dat het wenselijk is deze toe te laten voegen aan een (museum)collectie. De twee vuurwapens, die eiseres wenst bij te schrijven missen deze exclusiviteit, nu het veelvoorkomende grendelgeweren betreft die op de legale markt te verkrijgen zijn. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bijschrijving van de vuurwapens ook niet mogelijk is, omdat het doel van de ontheffing onder nummers [nummers] gelegen is in onderwijs en training en niet, zoals vereist in het geval er sprake is van voornoemde uitzonderingsgrond die legalisatie binnen het beleid mogelijk maakt, de verzameling van vuurwapens. Eiseres beschikt immers niet over een verzamelverlof die dergelijke verzamelingen met een algemeen wetenschappelijk of historisch belang mogelijk maakt, aldus verweerder.
8. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder ten onrechte de ontheffing onder nummer [nummer 1] niet heeft betrokken bij het bestreden besluit en de aanvraag tot bijschrijving ten onrechte heeft gebaseerd op het verenigingsverlof, terwijl deze aanvraag was gebaseerd op voornoemde ontheffing, stelt de rechtbank vast dat verweerder eerst in de beroepsfase in zijn verweerschrift deze omissie heeft ingezien en inhoudelijk op deze gronden heeft gereageerd. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe wordt overwogen dat verweerder in het verweerschrift alsnog inhoudelijk een oordeel heeft gegeven op de aanvraag van eiseres c.q. administratieve beroepsgronden en eiseres de mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren. Weliswaar heeft dit gebrek tot nadere actie van verweerder geleid (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:244, r.o. 4.3), maar de rechtbank acht het evident dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Het betreft immers niet de enige beroepsgrond van eiseres en zij heeft zich vol tegen de aanvullende motiveringsgrond kunnen verweren.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres de vuurwapens wil gebruiken voor onderwijs- en trainingsdoeleinden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vuurwapens niet kunnen worden bijgeschreven op het verenigingsverlof ( [nummer 2] ) van eiseres. Eiseres heeft weliswaar een ontheffing voor het gebruik van categorie III wapens ten behoeve van onderwijs- en instructiedoeleinden ( [nummer 1] ), maar verweerder stelt dat hij het beleid hanteert dat illegale wapens nimmer legaal kunnen worden gemaakt met uitzondering van exclusieve wapens ten behoeve van een museumcollectie of voor de collectie van het Nederlands Forensisch Instituut. Verweerder mag naar het oordeel van de rechtbank een zeer restrictief beleid voeren ten aanzien van het legaliseren van illegale wapens. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Niet is gebleken dat dit beleid in strijd is met de beleidsregels als neergelegd in de Circulaire wapens en munitie of niet overeenstemt met een vaste gedragslijn. Eiseres beschikt niet over een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens voor verzameldoeleinden (een verzamelverlof), zodat ook niet op deze grond de vuurwapens kunnen worden behouden voor eiseres.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de vuurwapens uniek en nog origineel zijn. Eiseres schat de waarde van deze vuurwapens in op minimaal € 2.000,00 per stuk. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat sprake is van verzamelen van vuurwapens voor studiedoeleinden en dat verzamelen en bestuderen van essentieel belang is voor de gegeven opleiding binnen Defensie.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat hij in afwijking van het door hem gevoerde beleid tot de conclusie had moeten komen dat de vuurwapens op het wapenverlof van eiseres hadden moeten worden bijgeschreven. Het staat eiseres vrij om zelf een vuurwapen van het merk Mauser te kopen op de legale markt.
12. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie met de afstandsverklaring slechts eiseres in de gelegenheid heeft willen stellen de bijschrijving van de vuurwapens voor te leggen aan de korpschef. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit geen impliciete toestemming inhoudt tot bijschrijving. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
13. De rechtbank ziet verder niet in welke invloed de achtergrondinformatie, die eiseres over zichzelf heeft geschetst in het aanvullend beroepschrift, kan hebben voor de onderhavige besluitvorming. De rechtbank zal deze informatie daarom buiten bespreking laten.
14. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de korpschef niet op de hoorzitting aanwezig is geweest en daardoor aan hem geen vragen konden worden gesteld en daarmee het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 1:5, tweede lid, van de Awb is bepaald – kort gezegd – dat bij administratief beroep voorziening wordt gevraagd bij een ander hoger bestuursorgaan (in dit geval verweerder) dan het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft (te weten de korpschef). Dit betekent dat de korpschef in de administratieve beroepsfase niet meer het bestuursorgaan is dat een besluit moet nemen op de bezwaren van eiseres. De korpschef had zich wel kunnen stellen als belanghebbende, maar heeft om hem moverende redenen hiervan afgezien. De korpschef was dan ook niet verplicht om op de hoorzitting te verschijnen om daar vragen te beantwoorden. Van schending van beginsel van hoor- en wederhoor, zoals eiseres stelt, kan dan ook geen sprake zijn.
15. Met betrekking tot hetgeen door eiseres omtrent het horen is aangevoerd, begrijpt de rechtbank dat eiseres betoogt dat het hoorverslag geen letterlijke en volledige weergave is van hetgeen gedurende de hoorzitting naar voren is gebracht. Dit betoog kan volgens de rechtbank niet slagen. Artikel 7:7 van de Awb bepaalt slechts dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Een nadere precisering van hetgeen het verslag moet inhouden ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het verslag worden volstaan met een beknopte, zakelijke vermelding van hetgeen tijdens de hoorzitting met betrekking tot de zaak is betoogd. Niet kan worden geëist dat het verslag een woordelijke weergave inhoudt van al hetgeen tijdens de hoorzitting is gezegd. Niet is gebleken dat het verslag niet beantwoordt aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen.
16. De stelling van eiseres dat verweerder na de hoorzitting contact zou hebben gehad met de korpschef en zij ten onrechte niet bij dit gesprek betrokken is geweest, acht de rechtbank niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
17. Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de aanvraag van eiseres om verlof tot het verkrijgen van twee vuurwapens kunnen afwijzen.
18. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
19. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat in dit geval wel reden om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier, op 27 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.